Sector civiel recht
DJHB/AS
zaaknummer / rolnummer: 132388 / KG ZA 11-365
Vonnis in kort geding van 1 december 2011
1. de vennootschap onder firma
[NAAM EISER 1],
gevestigd en zaakdoende te Andijk,
2. [NAAM EISER 2],
wonende te Andijk,
3. [NAAM EISER 3],
wonende te Andijk,
eisers,
advocaat mr. G.A. Stibbe-Huisman te Budel-Dorplein,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[NAAM GEDAAGDE],
gevestigd te Heerhugowaard,
gedaagde,
vertegenwoordigd door J.J. Homan.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling op 31 oktober 2011;
- de brief van [eiser] van 7 november 2011;
- de brief van [gedaagde] van 9 november 2011;
- de brief van de rechtbank aan partijen van 18 november 2011;
- de brief van [gedaagde] van 20 november 2011;
- de brief van [eiser] van 25 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. De feiten
2.1. [eiser] exploiteert een ruitersportcentrum. Op 15 oktober 2010 zijn de nieuwe eigenaren van [eiser] gestart met de exploitatie. De buitenrijbanen en de longeerpiste dienden te worden vervangen.
2.2. Op 18 oktober 2010 heeft [eiser] een offerte van [gedaagde] voor een "professionele rijbodem HNT105.5lh" voor akkoord ondertekend. Daarin staat aangegeven "HNT105.5lh rijbodem: Dit is een professionele rijbodem, zeer stabiel. Het betreft een mix zand om dit resultaat te bereiken. Er dient wel een goede sproei installatie aangebracht te worden".
2.3. Het zand hecht niet aan elkaar. De aangelegde rijbodem is nat, te zacht en onstabiel. Er kan niet op gereden worden.
3.1. [eiser] vordert [gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen tot het voldoen van een bedrag van [euro] 45.000,00, als voorschot op de door [eiser] geleden schade, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2. [eiser] legt aan haar vordering - samengevat - ten grondslag dat sprake is van een rijbodem die niet voldoet aan de overeenkomst. Volgens [eiser] is sprake van een aan [gedaagde] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en is [gedaagde] verplicht tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. Deze schade heeft [eiser] geschat op een bedrag tussen de [euro] 45.000,00 en [euro] 65.000,00.
3.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hierop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Allereerst overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting in overleg met partijen tot aanhouding van het kort geding is besloten, teneinde advies te vragen bij een onafhankelijk deskundige, waarbij partijen een voorstel doen ter zake vragen welke zij aan de deskundige wensen voor te leggen, waarna de voorzieningenrechter aan partijen zal berichten welke vragen er aan de deskundige dienen te worden gesteld. [eiser] en [gedaagde] hebben bij brieven van 7 november 2011 respectievelijk een 9 november 2011 een voorstel aan de rechtbank gestuurd. [gedaagde] heeft in zijn brief aangegeven dat hij twijfelt aan de onpartijdigheid van de in te schakelen deskundige.
4.2. Bij brief van 18 november 2011 is aan partijen bericht dat de voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat er verschil van opvatting blijkt te bestaan over de standaard aan de hand waarvan de deskundige de deugdelijkheid van de rijbodem moet beoordelen en is partijen voorgehouden dat de vaststelling van die standaard geen taak van de deskundige maar van de rechter is. In aansluiting hierop is aan partijen uiteengezet welk beoordelingskader naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan de deskundige meegegeven dient te worden en welke vragen gelet op dat beoordelingskader volgens de voorzieningenrechter relevant en passend worden geacht. Partijen zijn daarbij tot 25 november 2011 in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij het beoordelingskader dat aan de deskundige zal worden opgelegd passend achten. Daarbij is meegedeeld dat partijen er rekening mee dienen te houden dat de mededeling dat het bedoelde beoordelingskader niet passend is, tot de slotsom zal leiden dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding.
4.3. Bij brief van 25 november 2011 heeft [eiser] meegedeeld dat zij bezwaar maakt tegen de door [gedaagde] veronderstelde onpartijdigheid van de deskundige. Vast staat dat het niet tot uitvoering van de ter zitting getroffen regeling is gekomen. Dit is echter niet gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] de deskundige niet onpartijdig acht. In de brief van 18 november 2011 is partijen reeds meegedeeld dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet de deskundige niet als objectief te beschouwen en dat ervan wordt uitgegaan dat het contact met de deskundige slechts via de rechtbank zal verlopen. Hieraan heeft [eiser] zich overigens niet geconformeerd, nu uit de door haar toegestuurde stukken blijkt dat zij op 18 november 2011 de vragen van de voorzieningenrechter aan de deskundige heeft doorgestuurd.
4.4. [eiser] heeft in haar brief van 25 november 2011 voorts gesteld dat het onderzoek in samenspraak met [gedaagde] is bepaald op zaterdag 19 november 2011. Dit gaat er echter aan voorbij dat partijen tot 25 november 2011 in de gelegenheid waren het door de voorzieningenrechter voor het onderzoek voorgestelde beoordelingskader te verwerpen. [gedaagde] heeft dit bij brief van 20 november 2011 - en dus tijdig - gedaan.
4.5. Dat brengt mee dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. Dat oordeel wordt als volgt onderbouwd.
4.6. In dit geding ligt de vraag voor of het gebrek aan de rijbodem van dien aard is dat het niet beantwoordt aan de koopovereenkomst en derhalve een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst oplevert. Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Daarnaast bepaalt dit lid dat de koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de koopovereenkomst is voorzien.
4.7. Volgens [eiser] zijn op de aangekochte rijbodem de normen voor een sportbodem "ISA-KNHS" van toepassing en dient de rijbodem te voldoen aan de norm NOC-NSF. [gedaagde] heeft echter gesteld dat [eiser] heeft aangegeven dat zij dezelfde bodem wilde als de rijbanen 2 en 3 van de [naam vereniging] te Aerdenhout. Volgens [gedaagde] zijn deze banen te Aerdenhout goed, maar voldoen ze niet aan de norm NOC-NSF en kunnen zij niet concurreren met het EHS-systeem, dan wel het eb- en vloedsysteem.
4.8. De voorzieningenrechter acht op voorhand niet aannemelijk dat [eiser] met [gedaagde] is overeengekomen dat geleverd zou worden volgens NOC-NSF normering. Ook van toepasselijkheid van de normen ISA-sport en KNHS is niet gebleken. Daarnaast is niet is komen vast te staan of de ISA sport normen en/of KNHS normen, indien deze zouden zijn overeengekomen, naar brancheopvattingen moeten worden beschouwd als de enige acceptabele invulling van het begrip "professionele rijbodem, zeer stabiel". Ten slotte blijkt [gedaagde] zich niet te kunnen vinden in het beoordelingskader als door de voorzieningenrechter op p. 2 bovenaan de brief van 18 november 2011 geschetst.
4.9. Dat brengt mee dat niet duidelijk is geworden wat in het onderhavige geval dient te worden verstaan onder "de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten". Voor verdergaande beoordeling hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bewijslevering door (een der) partijen noodzakelijk. Naar zijn aard leent een kort geding zich niet voor (verdere) bewijslevering.
4.10. Het is onder de geschetste omstandigheden ook niet zinvol om [gedaagde] te verplichten zich te houden aan een eerder gemaakte afspraak dat partijen samen een deskundige zouden inschakelen, nu er immers geen basis is waarop die deskundige kan rapporteren. Het voorschrijven van eerdergenoemd beoordelingskader op basis van een voorlopig oordeel zou ertoe kunnen leiden dat kosten voor een deskundigenonderzoek worden gemaakt waaraan [gedaagde] zich uiteindelijk niet behoeft te conformeren omdat in een bodemprocedure blijkt dat de deskundige van een verkeerd beoordelingskader is uitgegaan. Ook daarmee wordt het bestek van het kort geding te buiten gegaan.
4.11. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 256 Rv zullen de gevorderde voorzieningen worden geweigerd.
4.12. De voorzieningenrechter ziet in de loop van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2011 in tegenwoordigheid van
mr. D.J.H. Best, griffier.