zaak- en rekestnummer: 133937 / FA RK 11-1115
datum: 21 december 2011
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[VERZOEKER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKER],
verzoekende partij,
advocaat: mr. M.E. van Zutphen,
[GEREKWESTREERDE],
wonende te [WOONPLAATS GEREKWESTREERDE],
gerekwestreerde,
niet verschenen.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de zoon en de moeder.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 13 december 2011 het verzoekschrift ingekomen, waarin wordt verzocht mr. M.E. van Zutphen te benoemen tot bijzonder curator voor de zoon.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de zoon het volgende aangevoerd.
De moeder en de vader van de zoon, [VADER] (verder: de vader) zijn gehuwd op 7 juli 1995. De zoon is geboren op 13 januari 1996 uit het huwelijk van de moeder en de vader. Bij beschikking van de (destijds arrondissements)rechtbank te Roermond van 26 augustus 1999 is tussen de moeder en de vader echtscheiding uitgesproken. De zoon woont al bijna 14 jaar bij de vader, die de aan zijn verzorging en opvoeding verbonden kosten geheel betaalt. De moeder heeft daarin tot op heden niet bijgedragen. De zoon wil dat de moeder haar onderhoudsverplichtingen jegens hem nakomt. Via de Kinder- en Jongerenrechtswinkel te Amsterdam is de moeder verzocht een bijdrage te voldoen, hetgeen zij weigert. De zoon wil bij de rechtbank een alimentatieverzoek indienen. Om die reden verzoekt hij mr. M.E. van Zutphen tot zijn bijzonder curator te benoemen zodat hij namens hem een alimentatieverzoek zoals hiervoor omschreven kan indienen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeling van het verzoek dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel luidt als volgt: Wanneer in aangelegen-heden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minder-jarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Uit voormeld artikel 1:250 BW in samenhang met artikel 1:247 BW is af te leiden dat een minderjarige tijdens diens minderjarigheid in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door de Raad voor de Kinderbescherming of een (bijzondere) wettelijke vertegenwoordiger. Daarbij is voorts van belang dat de Minister van Justitie bij brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 4 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VI, nr. 116) uitdrukkelijk heeft aangegeven dat er onvoldoende grond bestaat om een formele rechtsingang voor minderjarigen in het burgerlijk recht te introduceren.
Uit de stukken is gebleken dat de vader en de moeder gezamenlijk zijn belast met het gezag over de zoon. Artikel 1:12 lid 1 BW bepaalt dat een minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de zoon geen formele rechtsingang heeft en dat hij in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd dan wel dient te worden vertegenwoordigd door zijn ouders dan wel één van hen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de zoon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek.
Verklaart de zoon niet-ontvankelijk in het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.