ECLI:NL:RBALK:2011:BV7837

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
132564 - OT RK 11-1169
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugplaatsing van een minderjarige bij pleegmoeder na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter te Alkmaar op 10 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot terugplaatsing van een minderjarige, [naam minderjarig kind], die eerder was geplaatst bij haar tante, [naam 1]. De minderjarige was op zeer jonge leeftijd bij haar tante geplaatst, maar was recentelijk overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin door de gezinsvoogd. De tante, die tevens pleegmoeder is, heeft bezwaar gemaakt tegen deze overplaatsing en verzocht om de minderjarige terug te plaatsen bij haar. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van mr. T.J.E. op de Weegh, de reactie van de gezinsvoogd, en de eerdere beslissingen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed gehecht lijkt aan haar pleegmoeder en dat er een veilige en stabiele opvoedsituatie is. De gezinsvoogd had in eerdere procedures aangegeven dat de pleegmoeder, moeder en oma van de minderjarige wisselend tegenover elkaar staan, maar dat er ook een gezonde hechting is tussen de minderjarige en haar moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de redenen voor de overplaatsing, zoals schoolverzuim en spanningen tussen de betrokken volwassenen, onvoldoende zijn onderbouwd. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het besluit van Bureau Jeugdzorg om de minderjarige over te plaatsen niet zorgvuldig is genomen en dat de continuïteit in de opvoeding van de minderjarige moet worden gewaarborgd.

Daarom heeft de kinderrechter het besluit tot overplaatsing vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt, zodat de minderjarige alleen in het gezin van haar pleegmoeder kan verblijven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de terugplaatsing onmiddellijk kan plaatsvinden, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
verzoek terugplaatsing minderjarige
Sector civiel recht
amp
Rekestnummer: 132564 / OT RK 11-1169
Datum uitspraak: 10 november 2011
Beschikking van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarig kind], geboren te Alkmaar, op [geboortedatum],
moeder: [naam moeder], wonende te Alkmaar,
gezag: de moeder.
PROCESGANG
De kinderrechter te Alkmaar heeft bij beschikking van 18 mei 2011 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd met de duur van 12 maanden, tot 19 juni 2012.
Bij beschikking van 18 mei 2011 heeft de kinderrechter te Alkmaar de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd voor de duur van 12 maanden, tot 19 juni 2012.
Bij brief van 13 oktober 2011 heeft mr. T.J.E. op de Weegh, advocaat te Alkmaar, namens [naam 1], tante tevens pleegmoeder van de minderjarige, de kinderrechter verzocht te bepalen dat de minderjarige dient te worden teruggeplaatst bij verzoekster dan wel Bureau Jeugdzorg Noord-Holland te bevelen de minderjarige bij verzoekster terug te plaatsen.
De kinderrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van mr. Op de Weegh voornoemd met bijlagen;
- de reactie op het verzoekschrift van [naam 2], gezinsvoogd van de minderjarige;
- het faxbericht van mr. Op de Weegh, voornoemd, van 7 november 2011.
Op 8 november 2011 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn: [naam 1], verzoekster, bijgestaan door mr. T.J.E. op de Weegh, mw. [moeder], bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam, en [naam 2], gezinsvoogd.
STANDPUNTEN PARTIJEN
Mr. Op de Weegh heeft ter zitting in aanvulling op het verzoekschrift het volgende aangegeven. Het door de gezinsvoogd aangevoerde schoolverzuim als reden voor de overplaatsing is, zoals te lezen in de schoolrapportage van juli 2011 van [naam kind], niet meer aan de orde. Reden voor dit verzuim zijn [naam kind]'s oorklachten. Dit wordt bevestigd in het schrijven van de GGD Hollands Noorden van 11 juli 2011. Ook in haar huidige pleeggezin heeft [naam kind] door ziekte al regelmatig van school moeten verzuimen. Tevens geeft de gezinsvoogd aan dat de intensieve onregelmatige omgang van [naam kind] met haar moeder en haar oma een bedreiging voor haar ontwikkeling is en derhalve een grond voor overplaatsing vormt. Echter er zijn geen kindsignalen en [naam kind] ontwikkelt zich goed. Nu het doel van de uithuisplaatsing van [naam kind] een terugplaatsing bij de moeder is, zoals het schrijven van de gezinsvoogd van 14 oktober 2011 ten aanzien van de urgentieverklaring van de moeder bevestigt, is de plaatsing van [naam kind] in een neutraal pleeggezin onbegrijpelijk.
[naam 1], tante en tevens pleegmoeder van [naam kind], heeft ter zitting het volgende, kort en zakelijk weergegeven, verklaard. Van [naam kind] is bekend dat zij zomaar koorts kan krijgen. Uit voorzorg hield de pleegmoeder, als zij verwachtte dat dit zou gebeuren, [naam kind] thuis. In mei van dit jaar heeft de pleegmoeder in een gesprek met de leerplichtambtenaar en de school begrepen dat, als [naam kind] wel naar school wordt gebracht en later, als dat nodig is, wordt opgehaald, dit niet als verzuim geldt. Vanaf dat moment heeft zij zich hieraan gehouden en is het verzuim verminderd. Ook in het pleeggezin, zo stelt zij verder, heeft [naam kind] inmiddels verzuimd. Het vermoeden is dat dit nog steeds met de problemen met de oren van [naam kind] te maken heeft. Ten aanzien van de intensieve omgang van [naam kind] met haar moeder en haar oma stelt de pleegmoeder dat, nu het goed gaat met de moeder en er gewerkt wordt aan het realiseren van de terugplaatsing van [naam kind] bij haar moeder, het belangrijk is dat zij veel contact hebben. [naam kind] slaapt op zaterdagavond bij haar oma, waar haar moeder ook verblijft, op zondagen gaan de pleegmoeder, de moeder en oma met [naam kind] naar de kerk en feestdagen en vakanties worden bij elkaar doorgebracht. De pleegmoeder benadrukt dat het voor [naam kind] duidelijk is dat haar structuur en dagelijkse ritme bij haar tante ligt. Voorts geeft de pleegmoeder aan dat zij van de gezinsvoogd heeft begrepen dat zij geen recht had om zich tegen de overplaatsing van [naam kind] te verzetten aangezien in de machtiging tot uithuisplaatsing niet wordt aangegeven dat deze machtiging slechts in haar gezin ten uitvoer mag worden gelegd. Dit is voor haar, zo stelt zij, in eerste instantie reden geweest om, ook al was zij het er niet mee eens, aan de overplaatsing mee te werken.
De gezinsvoogd heeft ter zitting in aanvulling op haar schrijven van 27 oktober 2011 het volgende aangegeven. De verbetering van de schoolgang van [naam kind] was geen reden om af te zien van haar overplaatsing. Vooral de intensieve omgang van [naam kind] met haar pleegmoeder, haar moeder en haar oma waardoor zij opgroeit met drie zeer verschillende opvoedstijlen, baarde veel zorgen. Ook is bekend dat er veel spanningen zijn tussen de drie volwassenen om [naam kind] heen. Dit alles is verwarrend voor haar en vormt een bedreiging voor haar ontwikkeling. Ten aanzien van de terugplaatsing bij de moeder is inmiddels duidelijk dat dát doel aan het verschuiven is. Een van de aan de moeder gestelde voorwaarden is dat zij in therapie gaat. Dit is niet gelukt. Er zijn slechts een aantal gesprekken geweest, maar er is nog geen sprake van behandeling. Deze gewijzigde doelstelling van de uithuisplaatsing is, zo heeft zij verder aangegeven, nog niet met de moeder besproken.
De moeder heeft ter zitting het volgende, kort en zakelijk weergegeven, verklaard. De moeder is van mening dat zij reeds twee jaar een positieve ontwikkeling doormaakt. Zij is in therapie en behandeling ten aanzien van de verwerking van het verleden en ter vergroting van haar weerbaarheid. Tevens wil zij een studie oppakken en vrijwilligerswerk doen. Een urgentieverklaring voor eigen woonruimte is aangevraagd. Er hebben zich geen crisissituaties voorgedaan die de overplaatsing van [naam kind] rechtvaardigen.
OVERWEGINGEN
De kinderrechter overweegt als volgt.
De ontvankelijkheid van het verzoekschrift
Naar de rechtbank heeft begrepen en ter zitting door mr. Op de Weegh is bevestigd, heeft zij bedoeld een beroep te doen op het bepaalde in artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 1:263 lid 2 onder c van het BW kan een ander die een minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt wegens gewijzigde omstandigheden de stichting verzoeken af te zien van een krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. [naam kind] verblijft al vanaf 2007 bij pleegmoeder. Pleegmoeder kan daarom worden aangemerkt als een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, zoals bedoeld in genoemde bepaling en in die hoedanigheid kon zij BJZ verzoeken om af te zien van de wijziging van verblijfplaats van [naam kind]. Dit sluit ook aan bij de in wetsontwerp 32015 voorziene bepaling op grond waarvan de pleegouder om toestemming moet worden gevraagd wanneer de gezinsvoogd in het kader van een tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing tot wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige wenst over te gaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:263 lid 3 BW dient BJZ binnen twee weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het tweede lid van dit artikel daarop een schriftelijke beslissing te geven. De gezinsvoogd en pleegmoeder twisten over de vraag of de pleegmoeder heeft ingestemd met, dan wel bezwaar heeft gemaakt tegen, de overplaatsing van [naam kind] naar een ander pleeggezin. Enerzijds komt uit bijvoorbeeld het verslag van de pleegzorgbegeleider naar voren dat pleegmoeder de mening van de hulpverlening leek te delen dat zij niet langer de zorg voor [naam kind] kon dragen; anderzijds heeft de pleegmoeder aangegeven dat zij in de gesprekken met pleegzorg en gezinsvoogd wel degelijk heeft aangegeven het heel erg te vinden als [naam kind] weggehaald zou worden, maar dat zij meende niet anders te kunnen dan akkoord te gaan, omdat zij zich onder druk gezet voelde. Bovendien blijkt uit de brief van mr. Baars van 19 juli 2011 onomstotelijk dat pleegmoeder wel degelijk bezwaar heeft gemaakt tegen een overplaatsing. Onder deze omstandigheden had BJZ naar het oordeel van de kinderrechter niet voetstoots mogen aannemen dat de pleegmoeder akkoord was en had een (schriftelijk en gemotiveerd) besluit genomen moeten worden waarmee werd aangegeven waarom BJZ meende dat het besluit tot overplaatsing van [naam kind] gehandhaafd diende te blijven en niet ingegaan kon worden op het verzoek van pleegmoeder om af te zien van deze overplaatsing. Nu dit niet is gebeurd, merkt de kinderrechter onder toepassing van het bepaalde in artikel 1:263, lid 4, BW in samenhang met artikel 1:260, lid 4, BW het verzoekschrift van de pleegmoeder aan als beroep gericht tegen een niet (tijdig) door BJZ genomen besluit tot afwijzing van het verzoek van de pleegmoeder af te zien van de wijziging van de verblijfplaats van [naam kind]. Hoewel in artikel 1:263, lid 4, BW enkel sprake is van een geheel of gedeeltelijk intrekken van de machtiging tot uithuisplaatsing, of de duur daarvan bekorten, is de kinderrechter van oordeel dat deze bepaling in samenhang met artikel 1:263, lid 2, onder c, BW zo moet worden gelezen dat de kinderrechter kan worden verzocht om een beslissing tot een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige te vernietigen.
Gelet op het voorgaande is de pleegmoeder ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijk oordeel
De kinderrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of het (fictieve) besluit van BJZ tot afwijzing van het bezwaar van pleegmoeder tegen overplaatsing van [naam kind] zorgvuldig is genomen en voldoende is gemotiveerd. Daarbij gaat de kinderrechter uit van de volgende, als vaststaand aan te merken, feiten en omstandigheden.
[naam kind] is op zeer jonge leeftijd bij haar tante geplaatst. Laatstelijk zijn de
ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, van [naam kind] bij beschikking van 18 mei 2011 verlengd voor de termijn van een jaar, tot 19 juni 2012. In de evaluatie ondertoezichtstelling van 18 april 2011 is door de gezinsvoogd aangegeven dat [naam kind] goed gehecht lijkt aan pleegmoeder/tante en ook aan moeder. Ook wordt aangegeven dat het voor [naam kind] duidelijk is waar zij woont (bij tante) en dat zij dit ook zelf goed kan vertellen. De gezinsvoogd geeft aan dat "alhoewel het gezinssysteem ingewikkeld en gecompliceerd is de pleegmoeder haar eigen heeft weg gekozen". Ter zitting van de eerdere procedure tot ontheffing van de moeder van [naam kind] uit het gezag (laatstelijk gehouden op 11 januari 2011) heeft de Raad aangegeven dat [naam kind] gehecht is in het pleeggezin, waar zij een veilige en stabiele verzorgings- en opvoedsituatie heeft. De Raad acht het in het belang van [naam kind] dat zij bij pleegmoeder (de zus van moeder) zal opgroeien. De gezinsvoogd heeft in die procedure aangegeven dat de pleegmoeder, moeder en oma van [naam kind] zeer wisselend tegenover elkaar staan en niet eerlijk zijn naar BJZ toe, maar ook dat er een gezonde hechting is tussen [naam kind] en de moeder. Aangegeven is dat een plaatsing van [naam kind] bij de moeder op termijn een optie zou kunnen zijn. Ter zitting in de onderhavige procedure heeft de gezinsvoogd aangegeven dat dit laatste doel aan het verschuiven is, maar dit is nog niet met de moeder en de andere belanghebbenden besproken.
Kort na de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, en dus kort na de hiervoor weergegeven relatief positieve berichten, is BJZ tot de conclusie gekomen dat aan de plaatsing van [naam kind] bij pleegmoeder een einde diende te komen. Daarvoor zijn, naar de kinderrechter begrijpt, thans als gronden aangevoerd: veelvuldig schoolverzuim voorafgaand aan de zomervakantie, onduidelijkheid omtrent [naam kind]'s vaste verblijfplaats en spanningen tussen pleegmoeder, moeder en oma.
Ten aanzien van het schoolverzuim van [naam kind] is niet komen vast te staan in hoeverre dit veroorzaakt is door pleegmoeder dan wel door [naam kind]'s kwakkelende gezondheid. Aard, duur en omvang van het verzuim is door de gezinsvoogd niet nader aangeduid. In de rapportage van de school van juli 2011 wordt aangegeven dat [naam kind] de laatste tijd veel aanwezig is geweest op school. De gezinsvoogd heeft niet kunnen aangeven of het schoolverzuim van [naam kind] in het nieuwe pleeggezin weer is toegenomen in verband met gezondheidsklachten.
Ten aanzien van de verblijfplaats van [naam kind] is naar het oordeel van de kinderrechter evenmin voldoende duidelijk gemaakt welke afspraken hierover met pleegmoeder zijn gemaakt en wanneer zij die op welke wijze heeft geschonden. Zoals pleegmoeder ter zitting heeft toegelicht zijn de verhoudingen in een Servische familie anders dan in een Nederlandse familie: men komt veelvuldig bij elkaar over de vloer en doet veel dingen samen. BJZ heeft naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende onderbouwd waarom dit de belangen van [naam kind] zou schaden in die mate dat zij daarom uit dit familiesysteem gehaald zou moeten worden. Een grond daarvoor kan zijn dat er hoogoplopende ruzies zijn of huiselijk geweld plaatsvindt waarvan het kind getuige is. BJZ spreekt van spanningen, zonder dat concreet wordt aangeduid wat de aard van deze spanningen is, hoe frequent zij voorkomen en, niet onbelangrijk, in hoeverre het voor [naam kind] bedreigende spanningen zijn dan wel dat er wellicht sprake is van een cultureel bepaalde (Servische) communicatiestijl tussen de familieleden. Een communicatiestijl die zo schadelijk is dat om die reden gekozen moet worden voor de verregaande maatregel om haar uit het netwerk te halen waarin zij onmiskenbaar is gehecht aan zowel pleegmoeder als moeder. Dit klemt temeer nu BJZ nog op 14 oktober 2011 aan de Gemeente Alkmaar een brief heeft gestuurd teneinde een urgentieverklaring voor moeder te verkrijgen en waarin vermeld wordt dat het verkrijgen van een eigen woning voor moeder nog de enige voorwaarde is waaraan zij moet voldoen alvorens zij, moeder, de opvoeding van [naam kind] weer op zich zou kunnen gaan nemen. Een dergelijke stap valt niet goed te begrijpen als er, zoals BJZ ook stelt, het juist in het belang van [naam kind] is dat zij uit het familiesysteem wordt gehaald.
Op grond van de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat het (fictieve) besluit van BJZ om niet af te zien van overplaatsing van [naam kind] onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. BJZ heeft onvoldoende aangetoond dat een doorplaatsing van [naam kind] naar een nieuwe woonplek -met het oog op de met de ondertoezichtstelling te bereiken doelen- in haar belang noodzakelijk is en dat er zwaarwegende gronden zijn om de continuïteit in de opvoeding van [naam kind] te doorbreken in het belang van haar verdere veilige ontwikkeling.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing van 18 mei 2011 toegestane wijziging in de verblijfplaats van [naam kind] niet in haar belang is. Zij zal derhalve het besluit tot overplaatsing vernietigen en de tenuitvoerlegging van voornoemde machtiging beperken in die zin dat deze machtiging voor de na te noemen termijn slechts geldt voor een verblijf in een pleeggezin, te weten het gezin van [naam 1].
BESLISSING
De kinderrechter:
- vernietigt het (fictieve) besluit van BJZ tot afwijzing van het verzoek om af te zien van wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige [naam minderjarig kind], geboren te Alkmaar, op [geboortedatum];
- beperkt de machtiging tot uithuisplaatsing gegeven bij beschikking van 18 mei
2011 ten behoeve van voornoemde minderjarige voor de termijn van 21 november 2011 tot 19 juni 2012 tot "verblijf pleegouders 24-uurs, te weten het gezin van [naam 1]";
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Alkmaar door mr. M.F.G.H. Beckers, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.