RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr.: 382076 WM VERZ 11-395
Uitspraakdatum: 23 december 2011
Beschikking op een beroep ex artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
In de zaak van:
[naam]
wonende [adres]
hierna te noemen: betrokkene.
Het verloop van de procedure:
1. Aan betrokkene is bij beschikking van 22 januari 2011 een administratieve sanctie opgelegd (CJIB-nummer [nummer]). Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard bij beslissing van 9 mei 2011. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
2. De zaak is behandeld ter zitting van 9 december 2011. De officier van justitie is verschenen en namens betrokkene de heer [x]. Beiden hebben hun zienswijze ter zitting toegelicht.
Overwegingen:
3. De administratieve sanctie is aan betrokkene opgelegd ter zake van “als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen” op 8 januari 2011 met het voertuig met het kenteken [nummer] op de Middenwaard te Heerhugowaard.
4. Betrokkene is het niet eens met de opgelegde sanctie en met de beslissing van de officier van justitie. Daartoe voert betrokkene aan dat de wijze van verbaliseren niet in overeenstemming is met de daartoe geldende regels. Er heeft geen staandehouding plaatsgevonden en daarnaast ligt het tijdstip (13.00 uur) waarop het voertuig is geparkeerd ruim voor het tijdstip (14:03 uur) dat de bon is uitgeschreven. Parkeren is daar wel toegestaan, want er geldt geen parkeerverbod voor vergunninghouders.
5. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de sanctie terecht is opgelegd.
6. De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat het beroep ontvankelijk is, omdat het tijdig is ingesteld en er zekerheid is gesteld voor de betaling van de sanctie.
7. De kantonrechter is verder van oordeel dat de sanctie terecht is opgelegd. Daarover wordt het volgende overwogen.
8. De officier van justitie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit proces-verbaal van 26 april 2011 is onder meer het volgende verklaard:
“Ik zag dat dit voertuig, die dag, stond op een parkeerplaats, gelegen nabij Winkelcentrum Middenwaard te Heerhugowaard. Ik zag en weet ambtshalve, dat deze parkeerplaats slechts op één toegestane wijze te bereiken is. Ik zag en weet ambtshalve dat bij de toegang van deze parkeerplaats het bod C1 (…) geplaatst is. Ik zag en weet ambtshalve dat onder genoemd verkeersbord C1 een onderbord is geplaatst met daarop de tekst: “uitgezonderd ontheffinghouders”. Ik zag dat in het voertuig geen geldige ontheffing zichtbaar aanwezig was.
9. De juistheid van de verklaring van verbalisant zoals weergegeven in het proces-verbaal van 26 april 2011 is door betrokkene niet bestreden. Betrokkene heeft immers niet ontkend dat haar auto op de door verbalisant genoemde parkeerplaats is aangetroffen en dat deze parkeerplaats slechts bereikbaar is via één toegangsweg, waarvoor een geslotenverklaring geldt, behoudens ontheffing. Ook is niet betwist dat in de auto van betrokkene geen geldige ontheffing (zichtbaar) aanwezig was.
10. De kantonrechter volgt de officier van justitie in het standpunt dat betrokkene gelet op het proces-verbaal van 26 april 2011 geacht moet worden in strijd te hebben gehandeld met de geslotenverklaring. De betreffende parkeerplaats is immers slechts via één toegangsweg te bereiken, waarvoor de geslotenverklaring geldt. Daarvan uitgaande heeft de officier terecht als vaststaand aangenomen dat de gedraging door betrokkene is begaan. Dat de verbalisant het inrijden van de gesloten verklaarde toegangsweg niet zelf heeft waargenomen, doet daaraan niet af. De aanwezigheid van de auto van betrokkene op de parkeerplaats levert voldoende bewijs op dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de geslotenverklaring.
11. Ter zitting is namens betrokkene voor het eerst naar voren gebracht dat zij de parkeerplaats heeft bereikt door over het gras rond de parkeerplaats te rijden, en dat zij de eerdergenoemde toegangsweg dus niet is ingereden. Deze stelling van betrokkene wordt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Het is aan betrokkene om haar feitelijke verweer tegen de sanctie in beroep bij de officier van justitie en bij de kantonrechter direct en volledig naar voren te brengen. Betrokkene kan niet pas bij de zitting van de kantonrechter met nieuwe feitelijke verweren komen. Daarmee wordt de officier van justitie ook bemoeilijkt in zijn verweer en wordt hem de mogelijkheid tot heroverweging van zijn beslissing ontnomen.
12. Ten overvloede, voor zover al wel rekening zou worden gehouden met de nieuwe stelling van betrokkene ter zitting, overweegt de kantonrechter dat er ook in dat geval geen reden is om het beroep gegrond te verklaren. Het kan niet zo zijn dat betrokkene een gesloten-verklaring omzeilt en een sanctie ontloopt, door niet de rijbaan, maar een grasveld te gebruiken. Voor zover nodig ziet de kantonrechter in dit verband aanleiding om ambtshalve de feitcode te wijzigen in R315a, te weten “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken”. Dit levert een overtreding op van artikel 10 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het bedrag van de sanctie wordt daarbij bepaald op hetzelfde bedrag als het bedrag van de door de officier van justitie gehandhaafde sanctie.
13. Het verweer van betrokkene dat zij niet is staande gehouden door de verbalisant, treft geen doel. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. Gelet op eerdergenoemd proces-verbaal van 26 april 2011 heeft zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder voorgedaan. Betrokkene heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke staandehouding had kunnen plaatsvinden.
14. Het beroep wordt gelet op het voorgaande ongegrond verklaard. Er is geen reden om de officier van justitie te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten aan betrokkene.
De beslissing:
De kantonrechter:
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 23 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter