RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701582-08 (P)
Datum uitspraak: 29 december 2011
TEGENSPRAAK, NA AANHOUDING NIET VERSCHENEN
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2011.
De verdachte is niet op de terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
Primair hij op of omstreeks 07 oktober 2007 te Benningbroek, gemeente Medemblik, op de Rijksweg A7 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- zijn voertuig scherp van de linkerbaan naar de rechterbaan heeft gestuurd, voordat hij die [slachtoffer 1] (rijdend op de rechterbaan, met als inzittende[n] die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]) (helemaal) gepasseerd was, waardoor zijn, verdachtes, voertuig botste tegen (de linker voor-/zijkant van) het voertuig van die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] (bijna) de (gehele) controle over haar voertuig verloor en/of
- (daarna) rijdend in zijn, verdachtes, voertuig (zonder noodzaak) (vlak) voor het voertuig van die [slachtoffer 1] plotseling en/of hard heeft (af)geremd, waardoor die [slachtoffer 1] achterop het voertuig van verdachte botste,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair hij op of omstreeks 07 oktober 2007 te Benningbroek, gemeente Medemblik, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden over de linkerrijstrook van de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande (westelijke) rijbaanhelft van genoemde Rijksweg A7,
- op (zeer) korte afstand achter een voor hem in dezelfde richting rijdende personenauto, daarbij gebruikmakend van groot licht en/of
- de voor hem rijdende personenauto, nadat deze op de rechterrijstrook is gaan rijden, in te halen en vervolgens (zeer) scherp naar rechts te sturen, waarna hij, verdachte, in aanrijding of botsing met die door hem ingehaalde personenauto is gekomen en vervolgens, zonder dat de noodzaak van het verkeer het hem gebood, (zeer) krachtig heeft geremd, ten gevolge waarvan het door verdachte ingehaalde voertuig in aanrijding of botsing is gekomen met verdachtes voertuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; Meer Subsidiair hij op of omstreeks 07 oktober 2007 te Benningbroek, gemeente Medemblik, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de linkerrijstrook van de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande (westelijke) rijbaanhelft van de Rijksweg A7 en toen,
- op (zeer) korte afstand achter een voor hem in dezelfde richting rijdende personenauto is gaan rijden, daarbij gebruikmakend van groot licht en/of
- de voor hem rijdende personenauto, nadat deze op de rechterrijstrook was gaan rijden, is gaan inhalen en vervolgens (zeer) scherp naar rechts heeft gestuurd, waarna hij, verdachte, in aanrijding of botsing is gekomen met die door hem ingehaalde personenauto en vervolgens, zonder dat de noodzaak van het verkeer het hem gebood, (zeer) krachtig heeft geremd, ten gevolge waarvan het door verdachte ingehaalde voertuig in aanrijding of botsing is gekomen met verdachtes voertuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 7 oktober 2007 heeft op de rijksweg A7 ter hoogte van Benningbroek, gemeente Medemblik, een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met zijn personenauto tot tweemaal toe in botsing geraakt met de personenauto van [slachtoffer 1]. In de auto van die [slachtoffer 1] zaten op dat moment nog twee andere personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden dat de verdachte met zijn voertuig heeft gepoogd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Indien die vraag ontkennend dient te worden beantwoord, zal de rechtbank moeten beoordelen of een aan de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden dan wel of de verdachte verkeersgevaarlijk gedrag heeft vertoond.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder primair (impliciet primair) ten laste gelegde. De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zouden komen te overlijden. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op een naar haar mening vergelijkbare zaak, zijnde een uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 2004 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AM2526.
4.3 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 7 oktober 2007 rijdt M. [slachtoffer 1] ter hoogte van Benningbroek, gemeente Medemblik de oprit op van de rijksweg A7 , waar een maximumsnelheid van 120 km/u geldt. Op dat moment zitten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als passagiers in haar auto. Op een gegeven moment stuurt [slachtoffer 1] haar voertuig de linkerrijstrook op. De verdachte rijdt op dat moment achter het voertuig van [slachtoffer 1]. Nadat [slachtoffer 1] de op de rechterrijstrook rijdende personenauto met aanhangwagen heeft ingehaald, voegt zij in op de rechterrijstrook. Op dat moment haalt de verdachte de auto van [slachtoffer 1] in. Voordat de verdachte de auto van [slachtoffer 1] is gepasseerd, stuurt hij zijn voertuig scherp naar rechts, waardoor de verdachte met zijn voertuig tegen de linker voor-/zijkant van het voertuig van [slachtoffer 1] botst. Als gevolg van de botsing verliest [slachtoffer 1] bijna de controle over haar voertuig.
Nadat [slachtoffer 1] haar voertuig op de rechter rijstrook weer onder controle heeft, rijdt de verdachte enkele meters voor haar op dezelfde rijstrook. Vervolgens remt de verdachte - zonder noodzaak - hard af, waardoor [slachtoffer 1] achterop het voertuig van de verdachte botst.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag, is allereerst vereist dat er - op zijn minst genomen - een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zouden komen te overlijden. Of de kans op het overlijden als aanmerkelijk moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank oordeelt dat, anders dan in het door de officier van justitie aangehaalde arrest, in onderhavige zaak onvoldoende bekend is over de omstandigheden ter plaatse om tot de slotsom te kunnen komen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door het handelen van de verdachte zouden komen te overlijden. Gelet daarop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder primair (impliciet primair) ten laste gelegde.
De voortgezette handeling van poging tot zware mishandeling
De rechtbank oordeelt dat wel kan worden vastgesteld dat onder de genoemde omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en dat het opzet van de verdachte in deze situatie naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op het toebrengen van dit letsel.
De rechtbank stelt vast dat zowel het botsen tegen de linker voor-/zijkant van het voertuig van [slachtoffer 1] als het zonder noodzaak vlak voor het voertuig van [slachtoffer 1] hard remmen, rijdend op de snelweg terwijl zich ook andere weggebruikers op die weg bevinden, op zichzelf kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze zelfstandige strafbare feiten voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit, waardoor er sprake is van een voortgezette handeling.
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair hij op 7 oktober 2007 te Benningbroek, gemeente Medemblik, op de Rijksweg A7 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- zijn voertuig scherp van de linkerbaan naar de rechterbaan heeft gestuurd, voordat hij die [slachtoffer 1] (rijdend op de rechterbaan, met als inzittenden die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3]) helemaal gepasseerd was, waardoor zijn, verdachtes, voertuig botste tegen de linker voor-/zijkant van het voertuig van die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] bijna de controle over haar voertuig verloor en
- daarna rijdend in zijn, verdachtes, voertuig zonder noodzaak vlak voor het voertuig van die [slachtoffer 1] plotseling en hard heeft afgeremd, waardoor die [slachtoffer 1] achterop het voertuig van verdachte botste,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van primair (impliciet subsidiair):
De voortgezette handeling van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De oplegging van de straf en maatregel
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, op grond van de persoon van de verdachte zoals dit is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting, het Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 25 november 2011, het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd 29 september 2009, van M. de Nooijer, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland en het over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport gedateerd 29 september 2011, opgesteld door C. Jonker, gedragsneuroloog.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gepoogd drie personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door tot tweemaal toe een botsing te veroorzaken tussen zijn voertuig en het voertuig van [slachtoffer 1] waar op dat moment nog twee andere personen in zaten. Dat de gevolgen van deze botsingen in werkelijkheid zijn meegevallen, is niet aan de verdachte te danken.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank daar in onderhavige zaak vanaf zien. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het een zeer oude zaak betreft en de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ruimschoots is overschreden. Voorts blijkt uit het Uittreksel Justitieel Documentatieregister dat de verdachte na het verkeersongeval niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Tot slot onderschrijft de rechtbank de conclusie van de gedragsneurologische deskundige dat de verdachte als gevolg van hersenorganisch lijden in oktober 2007 het vermogen tot reflectie op eigen handelen miste waardoor hij belemmerd was in zijn keuzevrijheid en beschouwt de verdachte voor het bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar.
Gelet op het voorgaande – in samenhang bezien – acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf, ook in geheel voorwaardelijke vorm, alsmede de oplegging van een gedeeltelijke onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, niet opportuun. Acht slaande op de ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank evenwel van oordeel dat de oplegging van een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis op zijn plaats is. Tevens zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Omdat het een zeer oud feit betreft en de verdachte zich in de tussentijd niet wederom schuldig heeft gemaakt aan een verkeersdelict, is de rechtbank van oordeel dat een proeftijd van één jaar daarbij volstaat.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 56 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
• Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 (honderd) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
• Ontzegt de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2011.
Mr. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.