35.Onweersproken staat vast dat nadat op 2 maart 2011 de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [werkneemster] in het kader van de re-integratie 12 tot 15 uur in de eigen functie zou kunnen werken, Vomar op 10 maart 2011 heeft besloten om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Dit gedrag van de werkgever in een periode dat [werkneemster] ziek was, en waarin zij volop bezig was met revalidatie, terwijl de bedrijfsarts re-integratie heeft geadviseerd, is naar het oordeel van de kantonrechter niet als goed werkgeverschap aan te merken.
De kantonrechter neemt bij dit oordeel met name in aanmerking de uitleg die Vomar tijdens het gesprek aan haar besluit heeft gegeven. In het gesprekverslag van 10 maart 2011 heeft Vomar het als volgt verwoord:
“(…)
In dit gesprek hebben we in eerste instantie gesproken over de voortgang van je herstel. (…)
Al met al ben je zeer positief over de prognose en ben je klaar om weer aan de slag te gaan.
Op jouw vraag: “dus wat gaan we doen?”, moesten wij echter antwoorden dat Vomar voornemens is toe te werken naar beëindiging van jouw contract. Jij gaf aan hiermee niet akkoord te gaan en vroeg naar de achtergronden.
[voornaam][de leidinggevende] gaf aan dat er geen opmerkingen zijn over je functioneren. Je functioneerde tot nu toe altijd goed.
Hij liet weten dat het besluit is ingegeven door de situatie waarin de organisatie zich nu bevindt. Er is nu helaas onvoldoende tijd voor ons om te kunnen wachten op jouw volledige herstel.
Hij gaf aan dat je inmiddels bijna 8 maanden afwezig bent en het tijdspad van je herstel niet overeen komt met het tijdspad dat nu nodig is voor het volledig op orde brengen van Categorie Management. In de afgelopen maanden zijn hier al een aantal stappen gezet. Deze lijn moet nu worden voorgezet.
Dit houdt concreet in dat er voor jou geen plaats meer is binnen het team.
(…)”.
De kantonrechter stelt vast dat Vomar haar eigen belang bij continuïteit van haar onderneming voorop heeft gesteld, zonder afdoende rekening te houden met de belangen van [werkneemster]. Het staat een bedrijf vrij ten behoeve van haar bedrijfsvoering de door haar gewenste keuzes te maken, maar de gevolgen van die keuzes dienen dan wel voor rekening van het bedrijf te komen. Vomar had oplossingen kunnen zoeken die meer recht doen aan de belangen van [werkneemster], bijvoorbeeld door te kiezen voor een tijdelijke vervanging, of vervulling van de functie op detacheringsbasis, of jobroulatie. Voorts heeft Vomar bij het maken van haar keuze niet meteen gezocht naar een goede oplossing voor [werkneemster], die past binnen de opdracht van het UWV: re-integratie in het eigen (of zeer vergelijkbaar) werk. Vomar heeft daarmee zelf het probleem gecreëerd dat zij niet meer aan haar verplichtingen tot re-integratie kon voldoen. Dit en het feit dat Vomar de arbeidsovereenkomst heeft willen beëindigen is naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar handelen van een werkgever.
Het is uitsluitend het gevolg geweest van het handelen van [werkneemster] zelf, nu zij alle drie de keren niet met de voorgestelde beëindiging heeft ingestemd maar re-integratie wilde, dat Vomar is overgegaan tot het ter hand nemen van de re-integratie. Dit blijkt immers uit de brief van 28 april 2011 van Vomar aan [werkneemster]:
“(…)
Ik kan mij voorstellen dat het lastig voor je is om van ons te blijven horen dat we op termijn de arbeidsovereenkomst zullen gaan beëindigen. Dit is echter een gegeven waar wij geen misverstand over willen laten bestaan.
Je hebt in eerdere gesprekken aangegeven dat je niet wil meewerken aan een ontslag en dat je van ons eist dat we onze re-integratieverplichtingen serieus nemen. Dat doen wij ook. Vandaar dat ik op 27 april met je in gesprek wilde gaan om te vertellen welke activiteiten je kan uitvoeren. (…)”.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat ook na deze brief Vomar haar re-integratieverplichtingen niet serieus heeft genomen. In dezelfde brief wordt [werkneemster] namelijk in het kader van re-integratie opgedragen om de functie van prijsonderzoeker uit te voeren, terwijl deze functie op MBO niveau is en onbetwist vaststaat dat [werkneemster] 20 jaar werkervaring heeft in een commerciële functie op HBO niveau. Dat deze functie niet passend is leidt de kantonrechter deels af uit de uitleg die van [werkneemster] ter zitting hierover heeft gegeven, namelijk dat het er bij deze functie om gaat dat de werknemer met behulp van verborgen opname apparatuur langs de schappen van de concurrent moet sluipen om ondertussen de prijs van bijvoorbeeld de hagelslag en de ontbijtkoek in een microfoon, die in mouw verborgen zit, in te fluisteren. Met name echter gezien het oordeel van het UWV in haar rapportage van 19 juli 2011 is de kantonrechter met [werkneemster] van oordeel dat de functie niet passend is:
“(…)
Het is volledig onterecht dat de werkgever belanghebbende geen mogelijkheid geeft om te hervatten in het eigen werk. De prognose van de bedrijfsarts is dat zij volledig zal herstellen. Het is onbegrijpelijk dat een bedrijf waar honderden medewerkers in dienst zijn, zegt niet te weten dat de re-integratie primair gericht moet zijn op herplaatsing in het eigen werk. De vraag van belanghebbende of zij geschikt is voor het aangeboden werk (prijzen controleren bij concurrenten) kan ontkennend worden beantwoord. Belanghebbende moet herplaatst worden in het eigen werk.
Belanghebbende vraagt niet om toetsing van de re-integratie-inspanningen van de werkgever.
Mocht er een eventuele RIV toetsing komen, dan kan er gesteld worden dat deze onvoldoende zijn. Er is geen tijdcontingent traject opgesteld en het re-integratie doel is niet vastgelegd door de werkgever. (…)”.
De kantonrechter is van oordeel dat door het (opnieuw) niet serieus nemen van haar re-integratieverplichtingen Vomar opnieuw geen blijk heeft gegeven van goed werkgeverschap. Hierdoor is nodeloos vertraging ontstaan in het re-integratieproces en is het vertrouwen in de werkgever geschaad.
De kantonrechter stelt vast dat Vomar ook na het UWV rapport van 19 juli 2011 niet adequaat heeft gereageerd. Pas op 22 augustus 2011 is Vomar tot opheffing en terugbetaling van de loonsanctie overgegaan, terwijl uit het bericht van het UWV al bleek dat dit moest gebeuren en [werkneemster] daar al bij brief van 25 juli 2011 om had verzocht. Van enige excuses aan de kant van Vomar voor het onterecht toepassen van de loonsanctie is niet gebleken.
Dat Vomar vanaf eind juli 2011 het oordeel van het UWV heeft opgevolgd is onvoldoende gebleken. Immers, de arbeidsdeskundige van het UWV heeft duidelijk geoordeeld dat [werkneemster] moet worden herplaatst in haar eigen werk. Tijdens het gesprek tussen Vomar en [werkneemster], dat uiteindelijk op 4 oktober 2011 heeft plaatsgevonden, is niet gebleken dat aan [werkneemster] terugkeer in eigen functie is aangeboden. Wel stelt Vomar [werkneemster] voor om gedurende het re-integratieproject diverse taken uit te voeren, maar niet duidelijk is welke taken dit betreffen. Evenmin wordt haar duidelijkheid verschaft over de toekomstige functie die Vomar voor haar op het oog heeft – een functie die gelijk(waardig) moet zijn aan haar eigen functie. Het verweer van Vomar dat het zoeken naar een nieuwe functie in overleg met [werkneemster] wilde doen, verwerpt de kantonrechter aangezien het de plicht van de werkgever is om aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen en zij daarom degene is die met een concreet voorstel dient te komen.
Ook het verweer van Vomar dat de aangevoerde gronden voor het ontbindingsverzoek oneigenlijk zijn, omdat er voor [werkneemster] eerder geen aanleiding bestond om een verzoek tot ontbinding te doen, verwerpt de kantonrechter. Het getuigt juist van doorzettingsvermogen en de wil om blijven te werken dat [Werkneemster], ondanks de gebeurtenissen in maart 2011 en daarna, toen niet om een verzoek tot ontbinding heeft verzocht. Dat zij thans hier wel om verzoekt onder toekenning van een vergoeding is gezien de handelswijze van Vomar gedurende haar ziekteproces en het uiteindelijk uitblijven van een concreet re-integratievoorstel waarbij een passende functie wordt aangeboden, te begrijpen.
Dat [werkneemster] mogelijkerwijs niet steeds adequaat heeft gereageerd op de uitnodigingen van Vomar in augustus en september 2011, doet niet af aan de mate van verwijtbaarheid van Vomar voor het ontstaan van een arbeidsconflict.
Gelet op het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Vomar. De kantonrechter acht daarbij met name van belang dat Vomar zelf keuzes heeft gemaakt waardoor zij niet meer aan haar re-integratieverplichtingen zou kunnen voldoen, door de functie van [werkneemster] definitief door een ander te laten vervullen. Voorts acht de kantonrechter het feit dat Vomar tijdens arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] heeft getracht te komen tot een beëindiging van haar dienstverband en haar vervolgens onredelijke re-integratievoorstellen heeft gedaan zeer zwaarwegend.
Gelet op de ernstige mate van verwijtbaarheid komt aan [werkneemster] een vergoeding van
€ 75.000,- bruto toe. De kantonrechter overweegt dat bij de berekening van de vergoeding de jaren die [werkneemster] bij haar vorige werkgever heeft gewerkt, niet zijn meegenomen. Van het actief werven van [werkneemster] door Vomar is niet gebleken.