RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 130900 / HA RK 11-80
Datum uitspraak : 18 augustus 2011
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[VERZOEKER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKER],
hierna te noemen: verzoeker.
Verzoeker heeft bij brief van 20 juli 2011 de wraking verzocht als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, te weten [DE RECHTER] (hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in de procedure met zaaknummer 352948 CV EXPL 10-3823.
De rechter heeft bij brief van 2 augustus 2011 gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking.
Het verzoek is behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer van 8 augustus 2011. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. De rechter is met bericht van verhindering evenmin ter zitting verschenen. De voorzitter heeft de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat de beslissing zo spoedig mogelijk zal volgen.
2 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
De rechtbank stelt voorop dat een rechterlijk college als geheel niet kan worden gewraakt. Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten en omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen.
De wrakingskamer stelt voorts vast dat verzoeker op 22 april 2011 een akte aan de rechtbank heeft doen toekomen. Vervolgens heeft de wederpartij in voornoemde procedure een antwoordakte aan de rechtbank doen toekomen, vergezeld van producties. Verzoeker heeft bij brief van 24 juni 2011 inhoudelijk gereageerd op de antwoordakte van de wederpartij. Tevens heeft verzoeker de rechter verzocht een onderzoek te verrichten naar een door verzoeker vermoede meineed (aan de zijde van de tegenpartij). De rechter heeft de brief van verzoeker van 24 juni 2011 aan verzoeker teruggestuurd met de mededeling dat door het nemen van een akte op 22 april 2011 door verzoeker en de antwoordakte door de wederpartij aan het wettelijk beginsel van hoor en wederhoor is voldaan. Verzoeker is daarbij nog in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de wederpartij overgelegde producties.
Verzoeker is van mening dat hij niet naar behoren zijn verdediging en verweer kan voeren, nu de rechter het verzoek om onderzoek te verrichten naar meineed naast zich neer heeft gelegd en de brief van 24 juni 2011 heeft teruggestuurd. Verzoeker trekt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter hierdoor in twijfel, hetgeen voor hem reden is geweest de rechter te wraken.
Het terugsturen van een inhoudelijke reactie op de antwoordakte is naar het oordeel van de wrakingskamer een procedurele beslissing conform het Landelijk procesreglement voor civiele rol van de kantonsectoren. Kritiek op een dergelijke beslissing is op zichzelf geen grond voor wraking en vormt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van de rechter gerechtvaardigd is. Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd, vormt geen omstandigheid die een ander oordeel in dit geval rechtvaardigt. Hetgeen verzoeker ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd ziet op de juridische houdbaarheid van een procesbeslissing waarvan de juistheid zo nodig in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld. Grond voor wraking vormen die argumenten niet.
Voorts is de wrakingskamer met de rechter van oordeel dat het instellen van een onderzoek naar meineed niet de taak van de kantonrechter is maar van de Officier van Justitie. Het afwijzen van het verzoek tot het verrichten van een onderzoek naar meineed kan dan ook geen grond vormen voor wraking van de (kanton)rechter.
Het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot het oordeel dat geen sprake is van (schijn) van partijdigheid, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.
De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.
- beveelt dat de griffier van de wrakingskamer onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoeker en aan de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. B.H. Franke en
mr. M.F.G.H. Beckers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M.H. Affourtit-Kramer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2011.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.