ECLI:NL:RBALK:2011:BV1114

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128636 / HA RK 11-40
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van familierechter afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 26 mei 2011 een verzoek tot wraking van de familierechter afgewezen. Het verzoek werd ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. P.J.M. Fens, naar aanleiding van een zitting op 11 april 2011 in een lopende omgangszaak. De verzoekster stelde dat de rechter vooringenomen was in haar beslissingen, wat zou blijken uit de volgorde van de behandeling en de vragen die de rechter stelde aan de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter opleverden. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zich correct had gedragen en dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een wraking geen middel is om onwelgevallige beslissingen van de rechter aan te vechten, maar dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om een wraking te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 128636 / HA RK 11-40
Datum uitspraak : 26 mei 2011
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[VERZOEKSTER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKSTER],
hierna te noemen: verzoekster,
raadsvrouw mr. P.J.M. Fens, advocaat te Hoorn.
1 PROCESVERLOOP
De raadsvrouw van verzoekster heeft bij verzoekschrift van 2 mei 2011 op de daarin omschreven gronden de wraking verzocht van [DE RECHTER] (hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in de procedure met zaak- en rolnummer 97687 / FA RK 07-835.
Nadat het verzoekschrift aan de griffier ter hand is gesteld, is het ter kennis van de rechter gebracht. De rechter heeft bij schrijven van 16 mei 2011 gereageerd op het verzoek. In die reactie heeft zij gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking. De schriftelijke reactie van de rechter is aan de raadsvrouw van verzoekster gezonden.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2011. De rechter is daar verschenen. Verzoekster en de raadsvrouw zijn niet verschenen. De wrakingskamer heeft de behandeling van de zaak om 09.15 uur geschorst en aangehouden tot 15.00 uur teneinde verzoekster en haar raadsvrouw alsnog de gelegenheid te geven om het verzoek nader toe te lichten. Voor de inhoud van het daaropvolgende telefonisch overleg tussen de voorzitter van de wrakingskamer en de waarnemend raadsvrouw van verzoekster wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Om 15.00 uur is de rechter ter zitting verschenen en heeft de wrakingskamer het verzoek kort behandeld, aangezien de rechter desgevraagd meedeelde geen behoefte te hebben aan een nadere toelichting terwijl de wrakingskamer evenmin vragen heeft gesteld.
Vervolgens heeft de voorzitter met instemming van de leden van de wrakingskamer de behandeling ter zitting gesloten en de beslissing van de wrakingskamer aan de hand van een voorafgaande en nadien ongewijzigde beraadslaging mondeling meegedeeld.
2 GRONDEN VAN HET VERZOEK
Het wrakingsverzoek heeft goeddeels betrekking op de behandeling van bovengenoemde zaak door de rechter tijdens de zitting van 11 april 2011, in de zaak tussen verzoekster [DE VROUW] en [DE MAN].
Inhoudelijk vallen in de wrakingsgronden vier gronden te onderscheiden, die hierna zijn weergegeven. De eerste drie gronden hebben betrekking op de zitting van 11 april 2011. De vierde grond heeft betrekking op een eerdere zitting van 6 januari 2011.
Grond 1.
De raadsman van de man, de wederpartij in een lopende omgangszaak, deed aan de hand van een pleitnotitie tijdens de zitting een verzoek tot vaststelling van het eenhoofdig gezag van de man over de kinderen, in plaats van de vrouw. Vervolgens vroeg de rechter eerst de Raad voor de Kinderbescherming advies en daarna de gezinsvoogd om een reactie. De raadsvrouw maakte bezwaar tegen deze volgorde van behandeling. Het advies van de Raad is immers gevraagd vóórdat de raadsvrouw inhoudelijk verweer heeft kunnen voeren op het verzoek. Hieruit is vooringenomenheid van de rechter af te leiden.
Grond 2.
Vervolgens heeft de raadsvrouw aangegeven dat indiening van het verzoek door de man procesrechtelijk niet is toegestaan. Pas na protest van de raadsvrouw heeft de rechter getoetst of indiening van het verzoek ter zitting mogelijk was. Hieruit is vooringenomenheid van de rechter af te leiden.
Grond 3.
De rechter merkte op ervan uit te gaan dat de gezinsvoogd goed zicht had op het geestelijk welzijn van de kinderen, en dat zij bij de gezinsvoogd als bekend veronderstelde de mogelijkheid van uithuisplaatsing van de kinderen. Met deze suggestie toonde de rechter zich vooringenomen ten opzichte van de vrouw en de te nemen beslissing.
Grond 4.
De rechter maakte de vrouw kenbaar dat de vrouw de omgangsregeling traineerde. De rechter toonde zich daarmee vooringenomen ten opzichte van de vrouw en de te nemen beslissing.
Verzoekster is van mening dat sprake is van subjectieve partijdigheid van de rechter.
Daarnaast meent verzoekster dat is voldaan aan het objectiviteitsvereiste, aangezien bij haar door het bovenstaande de schijn is gewekt van partijdigheid.
3 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
De wrakingskamer stelt het volgende voorop.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter ten opzichte van een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
Een wraking is geen verkapt rechtsmiddel tegen verzoekster onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Daartoe dient immers het rechtsmiddel van hoger beroep. Dergelijke onwelgevallige beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie slechts onder de hierboven omschreven bijzondere omstandigheden een grond voor wraking opleveren. De wrakingskamer verwijst naar een arrest van het gerechtshof Arnhem van 24 november 2010, gepubliceerd onder LJN-nummer BO5131.
De wrakingskamer overweegt omtrent de wrakingsgronden als volgt.
Omtrent grond 1.
Het bewaken van de orde op de zitting, waaronder begrepen een beslissing over de volgorde van spreektijd bij de behandeling van een verzoek van een der partijen, is voorbehouden aan de zittingsrechter. Bijzondere omstandigheden daargelaten treedt de wrakingskamer daarin niet. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld en zijn evenmin aan de wrakingskamer gebleken. Deze grond faalt derhalve.
Overigens blijkt zowel uit de reactie van de rechter als uit het verzoekschrift dat de rechter de gekozen volgorde desgevraagd heeft gemotiveerd door verwijzing naar de in acht te nemen proceseconomie.
Omtrent grond 2.
Ook indien het verzoek van de man in strijd zou zijn met het procesreglement gezag en omgang, leidt dat gegeven als zodanig nog niet tot de conclusie dat de rechter (een schijn van) vooringenomenheid jegens verzoekster heeft gewekt. Daarbij komt dat deze grond niet feitelijk is onderbouwd. De raadsvrouw heeft zich blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2011 op het standpunt gesteld dat voornoemd reglement aan de gedane vermeerdering van eis in de weg staat. De rechter heeft vervolgens tijdens een schorsing van de behandeling de juistheid van dat standpunt getoetst.
Tenslotte neemt de wrakingskamer in aanmerking dat de rechter de raadsvrouw in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog schriftelijk verweer te voeren, hetgeen impliceert dat de raadsvrouw in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt nader te onderbouwen.
Ook deze grond kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Omtrent grond 3.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat hetgeen de raadsvrouw stelt, absoluut onjuist is. De rechter heeft de gezinsvoogd gevraagd welke mogelijkheden zij nog zag om tot omgang te komen.
De wrakingskamer constateert dat uit het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2011 blijkt dat de gezinsvoogd, als reactie op een desbetreffende opmerking van de Raad voor de Kinderbescherming heeft verklaard: "Een mogelijke sanctie op de schriftelijke aanwijzing kan in het meest extreme geval een uithuisplaatsing zijn."
De wrakingskamer houdt het ervoor dat de raadsvrouw kennelijk een andere herinnering heeft aan hetgeen op dit punt tijdens de zittting is voorgevallen.
Dit levert echter evenmin een geslaagde grond voor wraking op.
Omtrent grond 4.
Wat hiervan ook zij, deze klacht ziet op hetgeen zou zijn voorgevallen op een eerdere zitting, te weten de zitting van 6 januari 2011. Een wrakingsverzoek dient ingevolge de wet te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekende partij bekend zijn geworden. Verzoekster kan niet worden ontvangen in een wrakingsverzoek dat na ommekomst van meer dan vier maanden wordt gedaan, en deze grond kan daarmee geen zelfstandige grond opleveren voor wraking. Nu de andere gronden niet slagen, kan ook dit onderdeel niet leiden tot toewijzing van het verzoek.
3 CONCLUSIE
Het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de namens verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet een uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter. Er zijn geen aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit zou kunnen volgen dat de rechter haar beslissingen heeft gegeven op grond van persoonlijke, jegens verzoekster of haar zaak vooringenomen, opvattingen. Evenmin vormen de aangevoerde feiten en omstandigheden een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoekster bestaande vrees voor onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek, en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de Sector Civiel in deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. M. Kraefft, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2011.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.