RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/325 en 11/691
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2011 in de zaken tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. H.J. Weekers),
de Directeur Defensie Materieel Organisatie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Rentema).
Bij brief van 30 september 2010 heeft het Interim Hoofd Ressort C4i-systemen i.o. te kennen gegeven dat hij heeft besloten eiser met de tijdelijke werkzaamheden te belasten, zoals met eiser besproken tijdens het gesprek van 24 augustus 2010.
Bij brief van 14 oktober 2010 heeft het Interim Hoofd Ressort C4i-systemen i.o. te kennen gegeven dat eiser met ingang van 26 oktober 2010 tijdelijk te werk wordt gesteld bij het ressort C4i-systemen, zoals in eerdere gesprekken is besproken en in het bijgevoegde document is weergegeven.
Bij besluit van 19 januari 2011 (het bestreden besluit I, zaaknummer 11/325) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 30 september 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 2 maart 2011 (het besteden besluit II, zaaknummer 11/691) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 14 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2011. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer AWB 10/3020. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst van de zaak geregistreerd onder nummer AWB 10/3020.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang ontheven van zijn arbeidsverplichting en eiser aldus niet langer in de gelegenheid gesteld zijn werkzaamheden van [functie 1] tevens [functie 2] en [functie 3] uit te oefenen. Voor zover het werkaangelegenheden betreft wordt het eiser niet toegestaan contacten te hebben met CAMS-Force Vision te Den Helder alsmede met,het Force Vision Lab en de Vrije Universiteit te Amsterdam. Eiser is de toegang tot het gebouw van CAMS-Force Vision en het Force Vision Lab te Amsterdam ontzegd.
Bij besluit op bezwaar van 23 april 2010 heeft verweerder na heroverweging het besluit van 4 november 2009 herroepen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat in beginsel de rechtsgevolgen van het besluit van 4 november 2009 zijn vervallen. Omdat volgens verweerder de omstandigheden die hebben geleid tot het nemen van het besluit van 4 november 2009 nog steeds aanwezig zijn, is aangekondigd dat separaat door verweerder een besluit zal worden genomen dat recht doet aan deze situatie. Eiser is feitelijk niet hersteld in zijn functie.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010 (geregistreerd onder zaaknummer 10/1727 AW) heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na de beslissing van 23 april 2010 gegrond verklaard en verweerder – onder verbeurte van een dwangsom – opgedragen alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak. Vervolgens heeft het Interim Hoofd Ressort C4i-systemen i.o. de brieven van 30 september 2010 en 14 oktober 2010 verzonden.
2.1. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 30 september 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Eiser heeft aangevoerd dat de brief van 30 september 2010 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief is op rechtsgevolg gericht, omdat besloten is hem met tijdelijke werkzaamheden te belasten. Voorts is deze brief een reactie op eisers verzoek van 6 september 2010, aan welk verzoek niet wordt voldaan.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 30 september 2010 geen besluit is in de zin van de Awb. Deze brief is niet op rechtsgevolg gericht, omdat het slechts een vooraankondiging van een besluit behelst.
2.4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.5. Hoewel de brief van 30 september 2010 is aan te merken als een reactie op de brief van de gemachtigde van eiser van 6 september 2010, kan deze brief naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De zinsnede ‘heb ik besloten u met de tijdelijke werkzaamheden te belasten, zoals met u besproken op 24 augustus jl.’ wekt weliswaar het vermoeden dat een besluit bekend is gemaakt, echter de toevoeging dat het besluit door het Diensten Centrum Human Resources zal worden verwerkt en toegezonden, geeft aan dat bekendmaking van het besluit volgens de daaraan te stellen eisen op een later tijdstip zal plaatsvinden, zoals dit feitelijk ook heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank behelst deze brief dan ook een aankondiging van een nog bekend te maken besluit en is de brief derhalve niet op rechtsgevolg gericht.
2.6. Aangezien tegen een beslissing die niet kan worden aangemerkt als besluit geen bezwaar kan worden gemaakt is het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit I terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verwerpt dan ook de beroepsgrond van eiser.
3. Het beroep is derhalve ongegrond.
4.1. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder als goed werkgever hem een passende, structurele functie had moeten opdragen. Verweerder had verder op toetsbare wijze moeten onderzoeken welke rol de leidinggevende van eiser heeft gespeeld en welk aandeel zijn leidinggevende heeft gehad in de ontstane situatie, alsmede wat de betekenis daarvan had moeten zijn voor de voorziening die verweerder redelijkerwijs bij het bestreden besluit ten behoeve van eiser had moeten treffen. Volgens eiser heeft verweerder stelselmatig geweigerd op de gang van zaken inhoudelijk in te gaan. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder hem op onaanvaardbare wijze laat ‘zweven’, aangezien geen concreet uitzicht wordt geboden op een structureel passende functie.
4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet kan terugkeren naar zijn oude functie. Om deze reden is gezocht naar een andere passende functie binnen Defensie. Een functie met salarisniveau 15, die past bij de ervaring en opleiding van eiser, is niet voorhanden gebleken. Omdat verweerder het van belang acht dat eiser wederom aan het arbeidsproces gaat deelnemen, is eiser met ingang van 26 oktober 2010 tijdelijk tewerkgesteld bij het ressort C4i-systemen i.o. Vanuit deze situatie kan verder worden gekeken naar een meer structurele oplossing. Dat eiser tijdelijke werkzaamheden zijn opgedragen, neemt niet weg dat nog steeds gezocht dient te worden naar een voor alle betrokken partijen aanvaardbare oplossing.
4.3. Op grond van artikel 77, tweede lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) kan het hoofd defensieonderdeel de ambtenaar indien het belang van de dienst dit vordert, al dan niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere functie opdragen die redelijkerwijs in overeenstemming is met diens persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten; de ambtenaar is verplicht een dergelijke functie te aanvaarden
Op grond van artikel 78, eerste lid, van het Bard kan het hoofd defensieonderdeel de ambtenaar opdragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht en die hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. De ambtenaar is gehouden deze werkzaamheden te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij deze worden verricht in dienst van Defensie en zij tijdens de staking of uitsluiting of als onmiddellijk gevolg daarvan, redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare dienst.
4.4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder niet de intentie heeft om eiser te laten terugkeren naar zijn functie. Voorts is niet in geschil dat eiser de in het primaire besluit van 14 oktober 2010 genoemde werkzaamheden slechts tijdelijk heeft verricht. In het onderhavige geval moet dan ook worden geconstateerd dat eiser feitelijk definitief is ontheven uit zijn functie. Deze ontheffing is gevolgd door een tijdelijke tewerkstelling van korte duur in een andere functie, naar verweerder heeft gesteld onder toepassing van artikel 78, eerste lid, van het Bard, in afwachting van een definitieve plaatsing in een andere functie. Naar het oordeel van de rechtbank biedt echter artikel 78, eerste lid, van de Bard in de situatie waarin eiser zich bevindt hiervoor geen grondslag. In een situatie waarin het dienstbelang zou vorderen dat een andere functie wordt opgedragen staat voor verweerder besluitvorming langs de weg van artikel 77 van het Bard open. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt verweerder hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
Schadevergoeding, griffierecht en proceskosten
5. Ten aanzien van het verzoek van eiser om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het bestaan en de omvang van de schade thans niet kunnen worden vastgesteld. Verweerder zal immers nog een nieuw besluit dienen te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het daarom in de rede dat verweerder bij zijn nieuw te nemen besluit op bezwaar of bij afzonderlijk besluit beslist op eisers verzoek om schadevergoeding.
6. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7.1. Met betrekking tot het beroep tegen het bestreden besluit I ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7.2. Met betrekking tot het beroep tegen het bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 655,50. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting voor de gevoegde behandeling van de zaken geregistreerd onder de nummers AWB 11/691 en AWB 10/3020 één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Dit betekent dat voor het verschijnen ter zitting in de zaak AWB 11/691 een vergoeding van € 218,50 wordt toegekend. De reiskosten van de gemachtigde komen niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen in de forfaitaire vergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 januari 2011 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 maart 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 maart 2011;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 152,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 655,50;
- bepaalt dat de betaling van € 655,50 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter, mr.drs. C.M. van Wechem en mr. B.H. Franke, leden, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.