ECLI:NL:RBALK:2011:BU9554

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/193
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van geheimhoudingsplicht door politieambtenaar en disciplinaire maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 december 2011 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een politieambtenaar, eiser, die beschuldigd werd van het onterecht raadplegen van politie-informatiesystemen voor privédoeleinden. Eiser, werkzaam als brigadier bij het Decentrale Informatie Knooppunt (DIK) in Hoorn, had informatie over zijn zuster en haar ex-zwager verkregen via deze systemen en deze informatie gedeeld met zijn vader. Dit leidde tot een klacht van zijn zuster en een oriënterend onderzoek door de korpsbeheerder. Na een disciplinair onderzoek werd eiser beschuldigd van ernstig plichtsverzuim, wat resulteerde in een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf evenredig was aan het verweten plichtsverzuim, gezien de hoge eisen die aan politieambtenaren worden gesteld op het gebied van integriteit en betrouwbaarheid. De rechtbank bevestigde dat eiser misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheden en dat zijn handelen niet in het kader van zijn functie was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij het belang van de organisatie en de vertrouwensfunctie van eiser zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/193
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. T.A. Meijer,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.A.C. Theunissen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met dien verstande, dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd indien eiser zich niet gedurende een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de straf plaatsvindt, noch aan enig ander plichtverzuim.
Bij hetzelfde besluit van 28 juni 2010 heeft verweerder eiser ingevolge het bepaalde in artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) verplaatst naar een functie in de basispolitiezorg bij de afdeling De Waerd.
Bij brief van 9 juli 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 28 juni 2010.
Bij uitspraak van 29 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten eiser de straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen alsmede ten aanzien van eiser te besluiten een ordemaatregel te nemen in de vorm van een plaatsing in de functie van medewerker BPZ B binnen de afdeling De Waerd.
2. Bij de beoordeling van de geschilpunten gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser is sinds 1982 in dienst van de politie. Vanaf de maand juni 2007 is eiser in de rang van brigadier als [naam functie] werkzaam bij het Decentrale Informatie Knooppunt (DIK) voor West-Friesland te Hoorn.
Op 18 september 2009 is door de zuster van eiser een klacht ingediend, waarin zij onder meer heeft gemeld dat zij van haar vader heeft vernomen dat eiser kennis draagt van het feit dat haar echtgenoot elders woont. De zuster van eiser heeft daarbij aangegeven dat eiser dit alleen kan weten omdat hij het in de hem als politiemedewerker ter beschikking staande systemen heeft opgezocht.
Op grond hiervan heeft verweerder op 8 januari 2010 opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van het oriënterend onderzoek heeft verweerder op 15 januari 2010 opdracht gegeven tot het instellen van een disciplinair onderzoek. Op 18 februari 2010 is van het onderzoek rapport opgemaakt.
Uit het onderzoek is gebleken dat eiser bevoegd is een uitgebreide bevraging van de systemen uit te voeren. Tevens is eiser geautoriseerd voor het niveau “geheim”, wat inhoudt dat hij ook adresgegevens kan inzien die door de ingeschrevene als geheim zijn aangemerkt. Als [naam functie] is eiser bevoegd tot het uitgebreid raadplegen van het systeem Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Eiser heeft de systemen geraadpleegd en heeft daarbij gezien dat zijn zuster en zwager gescheiden waren.
Op 13 september 2009 heeft eiser zijn vader bezocht. Eiser heeft zijn vader verteld dat zijn zuster gescheiden was, waarop zijn vader verbaasd heeft gereageerd. Naar aanleiding van de verbaasde reactie van zijn vader heeft eiser bewust opnieuw het GBA geraadpleegd teneinde te verifiëren of hij het eerder goed gezien had.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van de interregionale bezwaaradviescommissie (hierna: commissie) ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de commissie bieden de stukken voldoende grondslag voor het standpunt dat eiser zich aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. De commissie heeft daartoe onder meer overwogen dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in geding zijnde raadpleging van de politiesystemen niet heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van eisers functie van [naam functie]. De commissie heeft vervolgens vastgesteld dat het eiser valt aan te rekenen dat hij misbruik heeft gemaakt van ambtshalve door hem verkregen bevoegdheden door in diensttijd de politiesystemen te raadplegen op een familielid, te weten zijn zuster en zijn ex-zwager, en daarmee inbreuk heeft gemaakt op hun privéleven. Voorts heeft de commissie vastgesteld dat eiser de gegevens uit deze systemen heeft geopenbaard aan een ander familielid, te weten zijn vader. De commissie heeft overwogen dat het voor privédoeleinden raadplegen van politiesystemen dient te worden aangemerkt als plichtsverzuim in de zin van artikel 76, tweede lid, van het Barp. De commissie heeft hieraan toegevoegd dat wanneer sprake is van meerdere raadplegingen, waarbij tevens informatie beschikbaar wordt gesteld aan derden, gesproken moet worden van ernstig plichtsverzuim. Eiser had in het licht van zijn voorbeeldfunctie als [naam functie] redelijkerwijs moeten weten dat bevragingen voor privédoeleinden niet zijn toegestaan. De integriteit van een individuele politieambtenaar dient boven alle twijfel te zijn verheven. Het voorgaande in aanmerking genomen, is de commissie van mening dat de ernst van het gepleegde plichtsverzuim alleszins redenen geeft om een strafontslag als bedoeld in artikel 77, lid 1, onder j, van het Barp te rechtvaardigen.
Met betrekking tot de aan eiser opgelegde ordemaatregel heeft de commissie overwogen dat het niet langer verantwoord is om eiser te handhaven in de vertrouwensfunctie van [naam functie]. Voorts heeft de commissie overwogen dat, gelet op de houding van eiser, de kans aanwezig is dat eiser recidiveert. De commissie is voorts niet gebleken dat er omstandigheden zijn waarom van eiser in redelijkheid niet zou kunnen worden gevergd om weer uniformdiensten te verrichten.
4. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij zijn verklaring ten aanzien van het gebeurde naar eer en geweten heeft afgelegd. Achteraf is gebleken dat eiser tijdens het onderzoek aanvankelijk een onjuiste datum heeft genoemd. Eiser heeft nooit opzettelijk informatie achtergehouden, maar oprecht geantwoord op de hem gestelde vragen. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat sprake zou zijn van een ernstige vorm van plichtsverzuim. Eiser heeft zich zorgen gemaakt omdat hij via zijn vader had vernomen dat zijn zuster bij de politie aangesteld zou zijn, hetgeen eiser, gelet op het verleden van zijn zuster, onwenselijk achtte. Daarom heeft eiser op 2 januari 2009 Blueview geraadpleegd. Omdat eiser daarbij het belang van de politie op het oog had, kan niet worden gesproken van ernstig plichtsverzuim. Verder is eiser van oordeel dat het feit, dat hij zich tegenover zijn vader heeft laten ontvallen dat zijn zuster niet meer bij haar echtgenoot woonde, evenmin kan worden aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Eiser wist immers niet beter dan dat zijn vader op de hoogte was van de situatie van zijn zuster. Eiser heeft nimmer de intentie gehad de privacy van zijn zuster te schaden. Voor zover al sprake zou zijn van ernstig plichtsverzuim is eiser van mening dat de opgelegde straf en maatregel in geen enkele verhouding staan tot het vermeende plichtsverzuim. Daartoe heeft eiser gesteld dat hij een onberispelijke staat van dienst heeft en dat zijn gedrag, blijkens het formulier jaargesprek van 15 juli 2008, integer en correct is. Voorts heeft eiser opgemerkt dat het bij de politie een min of meer ingeburgerde gewoonte is om informatiesystemen te raadplegen ten behoeve van privédoeleinden. Eiser is zich ervan bewust dat deze praktijk niet wenselijk is en heeft hiervoor aandacht gevraagd. Eiser heeft de indruk dat hij als een soort voorbeeld moet dienen ter afschrikking van zijn collega’s. Door de verplaatsing naar de afdeling De Waerd is eiser onevenredig zwaar getroffen. Eiser heeft zijn sociale leven opgebouwd rondom zijn huidige werkrooster en ook zijn nevenwerkzaamheden georganiseerd aan de hand van dit rooster. Concluderend heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een voorwaardelijk strafontslag en een verplaatsing buitenproportionele maatregelen zijn in verhouding tot de gebleken feiten.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geldt dat de bestuursrechter die moet beslissen over een disciplinaire straf op basis van deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging moet hebben verkregen dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. De rechtbank dient vol te toetsen of sprake is van plichtsverzuim.
6. In dit geding is met name de volgende regelgeving van belang.
In artikel 64 van het Barp is bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
In artikel 76, eerste lid, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft.
In het tweede lid van artikel 76 van het Barp is bepaald dat plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 77, eerste lid, van het Barp is bepaald dat de straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:
[…]
j. ontslag.
In artikel 78, eerste lid, van het Barp is bepaald dat bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
7. Ten aanzien van het aan eiser verweten ernstig plichtsverzuim overweegt de rechtbank dat de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voldoende feitelijke aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat eiser de hem als [naam functie] ter beschikking staande politieinformatiesystemen meer keren heeft geraadpleegd teneinde informatie te verkrijgen over de burgerlijke staat en/of de woonsituatie van zijn zuster. Eiser heeft door op die manier te handelen de informatiesystemen geraadpleegd ten behoeve van privédoeleinden. De door eiser verkregen informatie heeft hij vervolgens gedeeld met een derde. Door aldus te handelen heeft eiser de op hem rustende plicht tot geheimhouding geschonden. Daarmede staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Barp. Verweerder heeft het handelen van eiser voorts terecht als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Verweerder was derhalve bevoegd om aan eiser een disciplinaire straf op te leggen als bedoeld in artikel 77 van het Barp. De stelling van eiser dat hij bij zijn handelen het belang van de politie op het oog had, kan – wat daar ook van zij – niet tot een ander oordeel leiden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stelling van eiser dat hij niet de intentie zou hebben gehad om de privacy van zijn zuster te schenden. Kernpunt in het door verweerder aan eiser gemaakte verwijt is immers het feit dat eiser de hem ter beschikking staande informatiesystemen heeft geraadpleegd terwijl die raadplegingen geen relatie hadden met de uitoefening van zijn functie van [naam functie] en dat hij de verkregen informatie vervolgens heeft gedeeld met een derde buiten de politieorganisatie. Eiser wist of had moeten weten dat hij met deze handelswijze inbreuk maakte op de privacy van zijn zuster en zwager.
8. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beatwoorden of de door verweerder opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar evenredig kan worden geacht aan het vastgestelde plichtsverzuim. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat aan het ambt van politieambtenaar en in het bijzonder aan een functionaris die binnen de politieorganisatie belast is met informatiecoördinatie hoge eisen gesteld moeten worden betreffende integriteit en betrouwbaarheid. Op grond van eisers functie is hem toegang verleend tot politie informatiesystemen, waartoe de burger, noch de daartoe niet gekwalificeerde politieambtenaar toegang heeft. Die verdergaande toegang is eiser verleend teneinde de hem opgedragen werkzaamheden op adequate wijze te verrichten. Door middels de politie informatiesystemen informatie te verzamelen voor privé doeleinden en die informatie vervolgens met een derde buiten de politieorganisatie te delen, heeft eiser ervan blijk gegeven zich niet te hebben gedragen zoals van hem als betrouwbaar en integer politieambtenaar mocht worden verwacht.
In dit licht bezien is de rechtbank van oordeel dat de aan eiser opgelegde disciplinaire straf evenredig is aan het aan eiser verweten plichtsverzuim.
9. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder met het opleggen van de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft eiser erop gewezen dat binnen de politieorganisatie misbruik van systemen wordt gemaakt waaraan geen disciplinaire gevolgen worden verbonden. Daarnaast heeft eiser gewezen op één concrete casus. Nog daargelaten dat verweerder het door eiser gestelde misbruik van systemen binnen de organisatie ten stelligste heeft ontkend, kan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de casus waarna eiser heeft verwezen, van een geheel andere orde is dan de casus van eiser en daarom niet kan worden aangemerkt aan een gelijk geval. Voorts overweegt de rechtbank dat het aan eiser verweten plichtsverzuim, op zichzelf bezien, de opgelegde straf en ordemaatregel reeds rechtvaardigt. Dat in een ernstiger geval een soortgelijke reactie het gevolg is geweest, kan daaraan niet afdoen.
10. Aan eiser is, naast de hem opgelegde straf, op grond van artikel 64 van het Barp een ordemaatregel opgelegd. Die ordemaatregel bestaat uit een verplaatsing van Hoorn naar Heerhugowaard en een plaatsing in de functie van medewerker BPZ B met behoud van de rang van brigadier en de hem toegekende salarisschaal 8. Blijkens de gedingstukken heeft verweerder aan de ordemaatregel ten grondslag gelegd het dienstbelang, dat daarin is gelegen dat eiser niet langer de vertrouwensfunctie van [naam functie] vervult met de daaraan verbonden vergaande autorisatie tot het raadplegen van de informatiesystemen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser kennelijk zijn gedrag probeert te bagatelliseren door te stellen dat het binnen de politieorganisatie een ingeburgerde gewoonte is om politiesystemen voor privédoeleinden te raadplegen.
11. De rechtbank stelt vast dat artikel 64 van het Barp verweerder de bevoegdheid geeft om eiser een andere functie op te dragen op een andere plaats van tewerkstelling, mits dit redelijk is in verband met de persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten van eiser. Bij het gebruik van de in artikel 64 van het Barp gegeven bevoegdheid dient verweerder zich te laten leiden door het belang van de dienst. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder in de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 64 Barp gegeven bevoegdheid. Immers blijkens de gedingstukken is het door verweerder na te streven belang daarin gelegen dat eiser niet langer een functie uitoefent waarbij hij op grond van de hem verleende autorisatie de politiesystemen kan raadplegen op een wijze die verder gaat dan de aan de gemiddelde politieambtenaar verleende bevoegdheid. Eiser heeft het in hem te stellen vertrouwen als [naam functie] ernstig beschaamd op grond waarvan verweerder, ter voorkoming van soortgelijke gedragingen, heeft kunnen besluiten eiser een andere, buiten de specifieke informatiesfeer liggende, functie op te dragen. Het belang van eiser bij de organisatie van zijn sociale leven en het werkrooster van zijn nevenwerkzaamheden weegt daar niet tegen op. Dat verweerder daarbij eiser een ander plaats van tewerkstelling heeft aangewezen, kan niet leiden tot het oordeel dat de door verweerder genomen ordemaatregel achterwege had moeten blijven. Immers eiser heeft met name het vertrouwen beschaamd van de afdelingsmanagementteams van Hoorn en De Koggen. Dat verweerder daarom heeft besloten eiser buiten het werkgebied van de afdelingen Hoorn en De Koggen te plaatsen, kan de rechtbank zowel op grond van het belang van de organisatie als van eiser volgen. Daarbij acht de rechtbank de afstand tussen Hoorn en Heerhugowaard niet zodanig dat het besluit van verweerder als onredelijk dan wel onevenredig dient te worden aangemerkt.
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
13. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en schadevergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, voorzitter, mr. N.O.P Roché en
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2011 te Alkmaar.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.