RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. G.B.A. Bol),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: C. Vork-Ebing).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Stichting Waternet, te Amsterdam
(gemachtigde: mr. P.A.S. Andela)
Bij besluit van 8 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de bij besluit van 16 november 2009 aan de Stichting Waternet opgelegde loonsanctie per 20 mei 2010 opgeheven. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij het thans bestreden besluit van 17 juni 2010 ongegrond heeft verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Stichting Waternet is met bericht vooraf, niet verschenen.
De rechtbank gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten.
Eiseres is in dienst geweest van de Stichting Waternet, waar zij op 23 november 2007 is uitgevallen wegens ziekte. Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder aan Waternet een loonsanctie opgelegd tot 19 november 2010 en besloten tot opschorting van de keuring als bedoeld in de WIA. Nadat door de Stichting Waternet nadere stukken aan verweerder waren verstrekt, is bij besluit van 8 april 2010 de loonsanctie per 20 mei 2010 opgeheven. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij het thans bestreden besluit van 17 juni 2010 ongegrond heeft verklaard.
Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat zijn besluit van 8 april 2010 onjuist is en dat de loonsanctie ten onrechte is beëindigd. Naar aanleiding van het door eiseres tegen genoemd besluit ingediende bezwaarschrift is gebleken dat destijds verzuimd is om inhoudelijk te beoordelen of de reïntegratie-inspanningen van de Stichting Waternet voldoende waren. De arbeidsdeskundige heeft op 1 juni 2010 alsnog geconcludeerd dat Waternet niet heeft voldaan aan de reïntegratie-inspanningen.
Verweerder heeft aan zijn weigering om het besluit van 8 april 2010 te herroepen ten grondslag gelegd dat het niet mogelijk is een loonsanctie op te leggen nadat eerder de loonsanctie is ingetrokken en nadat de wachttijd in het kader van de WIA is verstreken. Verweerder stelt de onderhavige situatie gelijk aan die bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de WIA. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder voorts gesteld dat het niet mogelijk is om de beëindigde loonsanctie te laten herleven, omdat dit zich niet verdraagt met het herstelkarakter van de loonsanctie. Het alsnog continueren van de loonsanctie zou immers betekenen dat deze een punitief karakter zou krijgen en dat is in strijd met de bedoeling van de wetgever, aldus verweerder.
Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heroverweging van het besluit van 8 april 2010 dient plaats te vinden op grondslag van het door eiseres daartegen ingediende bezwaarschrift. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dient, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het besluit van 8 april 2010 te worden herroepen, waarbij zonodig in de plaats daarvan een ander besluit genomen wordt.
Niet in geschil is dat bedoelde heroverweging verweerder tot de conclusie heeft geleid dat het besluit van 8 april 2010 onjuist is; de loonsanctie is ten onrechte beëindigd. De onrechtmatigheid van het besluit van 8 april 2010 staat daarmee vast, waarmee verweerder gehouden is herstel van de rechtmatige toestand te bewerkstelligen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres gegrond had moeten verklaren en zijn onrechtmatige besluit van 8 april 2010 had moeten herroepen.
De rechtbank acht de motivering van verweerders weigering om dat besluit te herroepen onjuist. Er is immers geen sprake van het opnieuw of alsnog opleggen van een loonsanctie maar van het intrekken van het onrechtmatige besluit tot beëindiging van een eerder - op juiste wijze en gronden - opgelegde loonsanctie. De loonsanctie is vóór het einde van de wachttijd opgelegd en was, indien verweerder niet het onjuiste besluit van 8 april 2010 had genomen, op inhoudelijke gronden in stand gebleven. De constatering dat een administratief verzuim, waar de sanctie in eerste instantie op is gebaseerd, was hersteld, maar dat aan de re-integratieverplichtingen niet voldoende is voldaan, leidt immers niet tot intrekking van de administratieve sanctie en oplegging van een nieuwe sanctie wegens het inhoudelijke gebrek, maar tot een voortduren van de eerder opgelegde loonsanctie. Verweerders vergelijking met en verwijzing naar artikel 25, elfde lid, van de WIA snijdt dan ook geen hout. Evenmin kan de rechtbank verweerder volgen in diens standpunt dat het herroepen van het besluit van 8 april 2010 - en daarmee het doen herleven van de bij besluit van 16 november 2009 opgelegde loonsanctie – er toe zou leiden dat de loonsanctie een punitief karakter zou krijgen. De herleving van de loonsanctie is immers de logische consequentie van het feit dat verweerder heeft erkend dat zijn besluit van 8 april 2010 ten onrechte is genomen en dat de loonsanctie niet had mogen worden beëindigd. Dit verandert niets aan het herstelkarakter van de bij besluit van 16 november 2009 opgelegde loonsanctie.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het besluit van 17 juni 2010, wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb, vernietigen. Nu bovendien geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de loonsanctie ten onrechte is beëindigd, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het besluit van 8 april 2010 te herroepen. Dit heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van het besluit van verweerder van 16 november 2009 herleven.
De rechtbank kan niet voldoen aan het verzoek van eiseres om te bepalen dat de WIA-keuring ongeldig is geweest en moet worden vernietigd, nu de bestuursrechter slechts een oordeel kan geven aangaande geschillen met betrekking tot een voorliggend besluit. In dit geval is dit het besluit van verweerder van 17 juni 2010. De door eiseres genoemde WIA-keuring ligt in deze procedure niet voor.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.196,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 322,- alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Verweerder dient tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 juni 2010;
- verklaart het bezwaar van eiseres van 20 april 2010 gegrond;
- herroept het besluit van 8 april 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.196,- te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad. € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.