RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2011 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H.J. Weekers),
de Directeur Defensie Materieel Organisatie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Rentema).
Uit de salarisafrekening over de maand juli 2010 heeft eiser begrepen dat hem geen bindingspremie meer wordt toegekend. Bij brief van 1 september 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het kennelijk niet verlengen van de bindingspremie vanaf 1 juli 2010.
Bij besluit van 12 november 2010 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 29 november 2010 heeft eiser tegen het besluit van verweerder van 12 november 2010 beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 april 2011 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aan eiser vanaf 1 juli 2010 voor een periode van drie jaar een bindingspremie van 10% per jaar toegekend.
Bij brief van 29 april 2011 heeft eiser aangegeven het niet eens te zijn met het bestreden besluit II.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2011. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers AWB 11/325 en 11/691. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de zaak gesplitst van de zaken geregistreerd onder de nummers AWB 11/325 en 11/691.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Overwegingen
1.1. De rechtbank stelt vast dat met het bestreden besluit II niet geheel aan het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I is tegemoetgekomen. Om deze reden wordt het beroep ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
1.2. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Hieruit vloeit voort dat het beroep voor zover het is gericht tegen dit besluit wegens verlies aan procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder in het bestreden besluit II in redelijkheid de bindingspremie voor een periode van drie jaar vanaf 1 juli 2010 heeft kunnen vaststellen op 10% per jaar.
3.1. Eiser heeft aangevoerd dat de bindingspremie onderdeel uitmaakt van een structureel beloningssysteem waarin deze premie een niet-incidenteel karakter heeft gekregen. Sinds 2001 wordt het salaris van eisers functie door middel van een salarismaatregel structureel opgehoogd van schaal 15 naar schaal 16, omdat het gehanteerde functie waarderingssysteem ontoereikend is om de juiste schaal toe te kennen aan onder andere de functie van eiser. De vorm waarin de maatregel van 15% extra salaris werd onderbracht varieert in de loop der jaren, maar is sinds 2007 verpakt in de bindingspremie. De toelage heeft geen enkele relatie met de arbeidsmarkt, maar met de bij de functie belegde verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Daarnaast geniet eiser nog een werkelijke bindingspremie van 5% en een functioneringstoelage van 10%. Aldus werd een verhoging van het salaris met 30% bereikt. De stelling van verweerder dat toelagen en premies niet in lengte van jaren zouden moeten voortduren, is volgens eiser in strijd met het karakter van de salarismaatregel.
Voorts heeft eiser gesteld dat het feitelijk niet meer uitoefenen van zijn functie het gevolg is van onrechtmatigheidsfactoren aan de zijde van verweerder, bestaande in het niet optreden tegen de zeer bruuske wijze waarop eisers leidinggevende de samenwerking heeft verstoord. Bovendien is eisers arbeidsmarktpositie aanzienlijk verslechterd door de opgelopen en nog voortdurende beschadigingen door het handelen van verweerder in deze arbeidskwestie.
Zonder de eenzijdig geconstrueerde arbeidskwestie zou eiser aan het werk zijn in [plaats] in zijn voortrekkersrol binnen de opnieuw door de minister van Defensie benoemde speerpunten van cyber en innovatie.
3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet langer feitelijk de functie van [functie 1], tevens [functie 2] en [functie 3] vervult. Dat betekent dat eiser geen aanspraak meer kan maken op de salarismaatregel. Het niet langer vervullen van deze functie(s) is het gevolg van een verstoorde relatie tussen eiser en het Management Team (MT) van [sector]. Deze situatie is eiser noch de leden van het MT toe te rekenen. Verweerder ziet hierin aanleiding de bindingspremie voort te zetten, maar in een aangepaste vorm. De reden voor het verlaagd continueren van de premie is dat het niet zo is dat eenmaal toegekende toelagen en premies tot in lengte van jaren zouden moeten voortduren. Gelet op de veranderde situatie, zowel wat betreft de inhoudelijke werkzaamheden van eiser als wat betreft zijn arbeidsmarktpositie, zijn maatregelen om personeel te binder niet langer opportuun. Een afbouwmaatregel is dan ook aangewezen.
3.3. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBAD) kan de commandant aan de ambtenaar die zich bijzonder heeft onderscheiden door optreden of gedragingen dan wel door buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen, één of meer van de onderstaande beloningen toekennen:
a. geschenk;
b. geldelijke beloning;
c. functioneringsgratificatie.
Artikel 46 van (IBAD) luidt als volgt;
1. De commandant kan aan de ambtenaar die het voor hem geldende maximumsalaris heeft bereikt een functioneringstoelage toekennen, indien de wijze van functioneren van de ambtenaar daartoe naar het oordeel van de commandant aanleiding geeft.
2. De functioneringstoelage wordt toegekend voor een periode van tenminste een jaar.
3. De functioneringstoelage bedraagt ten hoogste 10 procent van het salaris van de ambtenaar.
(…)
Op grond van artikel 47, eerste lid, van het IBAD kan het hoofd defensieonderdeel aan een ambtenaar die in vaste dienst is aangesteld en die zich verbindt om gedurende een bepaalde periode onafgebroken deel uit te maken van het burgerpersoneel, een bindingspremie toekennen.
Op grond van artikel 47, tweede lid, van het IBAD worden bij ministeriële regeling regels gesteld omtrent de toekenning van een bindingspremie.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat sinds 2001 aan de functie van [functie 1], tevens [functie 2] en [functie 3], een salarismaatregel van 15% is verbonden. Ook de rechtbank zal hiervan uitgaan. De omstandigheid dat eiser deze functie feitelijk niet meer verricht heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat eiser geen recht meer heeft op deze salarismaatregel, omdat de salarismaatregel is verbonden aan de functie en eiser nog immer in deze functie is aangesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser recht heeft op voornoemde salarismaatregel van 15%, zolang de aanstelling in de functie van [functie 1], tevens [functie 2] en [functie 3] wordt gecontinueerd.
3.5. Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen in geschil in hoeverre de salarismaatregel van 15% is opgenomen in de bindingspremie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat 10% van de maatregel is opgenomen in de functioneringstoelage en 5% in de bindingspremie. Eiser is echter van mening dat de maatregel volledig is opgenomen in de bindingspremie en dat hij daarnaast recht heeft op 5% (echte) bindingspremie en op 10% functioneringstoelage.
3.6. Uit de gedingstukken blijkt dat bij besluit van 23 december 2004 aan eiser met ingang van 1 januari 2005 een functioneringstoelage is toegekend voor een periode van 3 jaar. Daarbij is aangegeven dat het reorganisatievoorstel [sector] 17 functies bevat met een semi-structurele beloningsregeling van aanvullend 15% ten opzichte van het salarisniveau en dat het voor deze regeling toegewezen budget is opgebracht onder de post individuele beloningsvormen. Eiser wordt een functioneringstoelage van 10% toegekend uit het bij dit budget behorende instrumentarium. Bij besluit van 10 december 2007 heeft verweerder met toepassing van artikel 45 van het IBAD aan eiser een geldelijke beloning toegekend met een waarde van € 1.800,00 netto. Daarbij is aangegeven dat reeds een functioneringstoelage is toegekend tot een maximum van 10% en dat om te komen tot de in het reorganisatievoorstel [sector] opgenomen semi-structurele beloningsregeling van aanvullend 15% ten opzichte van het salarisniveau middels deze administratieve beloning de aanvullende 5% wordt toegekend. Bij besluit van 12 december 2007 heeft verweerder onder toepassing van artikel 46 van het IBAD aan eiser over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2013 een functioneringstoelage van 10% toegekend wegens uitstekend functioneren.
3.7. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat verweerder bij besluit van 26 juni 2007 aan eiser voor de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2010 een bindingspremie van 20% heeft toegekend teneinde hem voor een langere periode te binden.
3.8. Gelet op het besluit van 12 december 2007 tot toekenning van een functioneringstoelage van 10% wegens uitstekend functioneren en de motivering die aan dat besluit ten grondslag is gelegd, acht de rechtbank de stelling van eiser dat deze functioneringstoelage los staat van de salarismaatregel van 15% niet onaannemelijk, in ieder geval voor zover het de periode vanaf 1 januari 2008 betreft. Gelet op het besluit van 23 december 2004 is dit in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2008 mogelijk anders geweest. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van verweerder om duidelijk te maken in welke toelage(n) de salarismaatregel van 15% is opgenomen. Verweerder is daar tot op heden - ondanks het met diverse stukken onderbouwde betoog van eiser in zijn beroepschrift en nader beroepschrift - niet in geslaagd. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II. De rechtbank ziet bij gebreke van voldoende gegevens geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij ook aan moeten geven onder welke noemer hij eisers recht op (door)betaling van de salarismaatregel, zolang eiser in de functie [functie 1], tevens [functie 2] en [functie 3] is aangesteld, zal voortzetten.
De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 655,50. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting voor de gevoegde behandeling van de zaken geregistreerd onder de nummers AWB 11/691 en AWB 10/320 één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Dit betekent dat voor het verschijnen ter zitting in de zaak AWB 10/3020 een vergoeding van € 218,50 wordt toegekend. De reiskosten van de gemachtigde komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen in de forfaitaire vergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 november 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 april 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 april 2011;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 655,50 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter, mr.drs. C.M. van Wechem en mr. B.H. Franke, leden, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.