ECLI:NL:RBALK:2011:BU6146

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99/000076-25
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling wegens overtreding van locatie- en meldingsgebod

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 28 november 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 11 januari 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Daarnaast waren er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatiegebod, een meldingsgebod, het volgen van een CoVa-training en opname in een 24-uursvoorziening. De officier van justitie vorderde op 4 november 2011 gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet aan het locatiegebod en meldingsgebod had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich herhaaldelijk niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, waaronder het doorknippen van zijn enkelband. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere voorwaarde van het locatiegebod onevenredig belastend was, omdat de reclassering te veel discretionaire bevoegdheid had gekregen om te bepalen of en hoe het toezicht werd uitgevoerd. De rechtbank besloot de vordering tot herroeping gedeeltelijk toe te wijzen, waardoor de veroordeelde nog 180 dagen van zijn straf moest ondergaan. De rechtbank wees de vordering tot herroeping voor het overige af, waarbij het belang van de veroordeelde en de proportionaliteit van de opgelegde voorwaarden in overweging zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Zaaknummer : 99/000076-25
Datum uitspraak : 28 november 2011
NIET VERSCHENEN
BESLISSING ex artikel 15j Wetboek van Strafrecht van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak van veroordeelde:
[VEROORDEELDE]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats].
1. De procesgang
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 4 maart 2010 (onder parketnummer 23/003230-09) is veroordeelde tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 38 (achtendertig) maanden met aftrek van de tijd die [veroordeelde] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De tenuitvoerlegging is met ingang van 19 maart 2010 gestart.
Veroordeelde is op grond van artikel 15, eerste lid, Sr op 11 januari 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Als bijzondere voorwaarden zijn toen gesteld: het volgen en afmaken van de CoVa-training, een meldingsgebod en opname in een 24-uursvoorziening.
Bij besluit van 4 mei 2011 zijn de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling aangevuld, zodat deze vanaf dat moment bestaan uit:
- een locatiegebod: betrokkene is verplicht zich op nader door de toezichthouder te bepalen tijden op het adres [adres] te Amsterdam te bevinden. Als de toezichthouder het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het (toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen, dan mag zij dit doen. Dit locatiegebod kan worden gecontroleerd middels elektronische controle;
- het volgen en afmaken van de CoVa-training;
- een meldingsgebod;
- opname in een 24-uursvoorziening.
De in het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling vermelde proeftijd bedraagt 380 dagen.
2. De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie, mr. M.I. Hoogland, ingekomen ter griffie op 4 november 2011, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde gedeeltelijk herroept, nu veroordeelde zich niet heeft gehouden aan het hem opgelegde locatiegebod en meldingsgebod.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 4 november 2011 is ontvangen ter griffie van de rechtbank en de gronden bevat waarop zij rust.
3. De behandeling ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 november 2011. De veroordeelde is niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam, geeft te kennen dat veroordeelde op de hoogte is van deze zitting en dat hij is gemachtigd om voor veroordeelde de verdediging te voeren. Tevens is verschenen mevrouw M. van Goethem, reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, regio Amsterdam, die met de begeleiding en het toezicht is belast.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat door de reclassering veel moeite is gedaan om het elektronisch toezicht ten aanzien van veroordeelde te handhaven. Op grond van de rapporten is duidelijk geworden dat [veroordeelde] zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden in die zin dat hij veelvuldig het locatiegebod heeft overtreden, waarna hij tenslotte in het bijzijn van de reclasseringsmedewerkster zijn enkelband heeft doorgeknipt. Daarom heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor een deel van de periode, te weten 240 dagen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van veroordeelde heeft bepleit dat de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen, nu de duur en de invulling van het locatiegebod, geheel aan de reclassering is overgelaten, terwijl zij tevens als toezichthouder fungeert. Volgens de raadsman is dit in strijd met artikel 15a Wetboek van Strafrecht.
4.3 De beoordeling door de rechtbank
Op 1 juli 2008 is de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Deze wet, die strekt tot herziening van de voordien geldende regeling vervroegde invrijheidstelling, maakt het mogelijk om aan de invrijheidstelling een of meer bijzondere voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden gelden naast de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval van de mogelijkheid tot het opleggen van bijzondere voorwaarden gebruik gemaakt en heeft veroordeelde bij zijn invrijheidstelling (onder meer) beperkende voorwaarden omtrent het gedrag opgelegd, bestaande uit een meldingsgebod en (in tweede instantie) een locatiegebod.
Op grond van het bepaalde in artikel 15g, eerste lid, Sr kan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Deze herroeping geschiedt door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie. De officier geeft hierbij aan om welke reden tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden overgegaan. Toegespitst op het hier aan de orde zijnde geval, heeft de officier gevorderd dat de aan veroordeelde toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen vanwege overtreding van zowel het opgelegde locatiegebod als het opgelegde meldingsgebod. De officier heeft daarbij aansluiting gezocht bij de rapporten van mevrouw M. van Goethem, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, toezichtunit Amsterdam, d.d. 28 juli en 2 augustus 2011, waarin wordt gerapporteerd over de overtreding van deze voorwaarden.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of vorenbedoelde bijzondere voorwaarden in dit geval zijn overtreden. Daarbij wordt opgemerkt dat de beantwoording van deze vraag niet los kan worden gezien van de vraag of de voorwaarden als zodanig toelaatbaar zijn. Dit volgt niet alleen uit de wet (in artikel 15a, vierde lid, Sr is bepaald dat een bijzondere voorwaarde geen beperking mag inhouden van de staatkundige vrijheid van veroordeelde noch van zijn vrijheid om zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden), ook overigens heeft te gelden dat een bijzondere voorwaarde die aan een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verbonden niet zodanig beperkend mag zijn dat deze – in verhouding met het daarmee te dienen doel – niet als evenredig kan worden aangemerkt. Verder is in dit verband van belang (en daarop heeft de raadsman van [veroordeelde] gewezen) dat het blijkens lid 5 van artikel 15a Sr aan het openbaar ministerie is om te beslissen omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden. Gezien deze uitgangspunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het besluit van 4 mei 2011 is een locatiegebod vanaf dat moment deel gaan uitmaken van de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde. Dit locatiegebod kon worden gecontroleerd middels elektronische controle. De reclassering heeft de elektronische controle op 8 juli 2011 gestart. De rechtbank acht de bijzondere voorwaarde, zoals die bij besluit van 4 mei 2011 is opgelegd, onevenredig belastend, nu het door de zeer ruime formulering van die voorwaarde geheel aan de reclassering is overgelaten om te beslissen of electronische controle zal worden toegepast en zo ja, gedurende welke periode (tot een maximum van 380 dagen). Deze vergaande delegatie is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 15a lid 5 Sr.
De rechtbank zal dit meewegen in de beoordeling van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank overweegt voorts dat veroordeelde zich een groot aantal malen niet aan het locatiegebod heeft gehouden en diverse malen tot diep in de nacht van huis is geweest. Voorts heeft veroordeelde op 2 augustus 2011 op eigen initiatief, tijdens een gesprek bij de reclassering, zijn enkelband doorgeknipt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de in de vordering van de officier van justitie gestelde overtredingen van de bijzondere voorwaarden van het locatiegebod en het meldingsgebod zich weliswaar hebben voorgedaan, maar dat deze overtredingen niet dienen te leiden tot het geheel herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank ziet in het bovenstaande wel termen aanwezig om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
gelast dat [veroordeelde] alsnog een gedeelte van de door hem nog niet ondergane vrijheidsstraf dient te ondergaan;
stelt dit gedeelte op 180 (honderdtachtig) dagen;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2011.
Mr. Nusselder is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.