6.In artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald, dat het verzet moet worden gedaan binnen 4 weken na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
7.In artikel 143 lid 3 Rv is bepaald dat, buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid van artikel 143, de verzettermijn aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In artikel 144 aanhef en sub d. Rv is bepaald, dat in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.
8.De eerste van de in artikel 143 leden 2 en 3 Rv genoemde termijnen die een aanvang neemt, is bepalend voor het einde van de termijn voor het instellen van verzet.
9.De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken dat het verstekvonnis (of enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte) in persoon aan [opposante] is betekend. Als door Intermaris onvoldoende gemotiveerd weersproken staat wel vast dat [opposante] pas op 3 of 4 mei 2011 in kennis is gesteld van het bestaan van het verstekvonnis. Voorts staat echter vast dat de ontruiming van de woning reeds op 1 maart 2011 heeft plaatsgevonden. In principe dient voor de ingangsdatum van de verzettermijn dan ook te worden uitgegaan van laatstgenoemde datum.
10.Echter, onverkorte toepassing van artikel 143 lid 3 juncto 144 aanhef en sub d Rv komt in het onderhavige geval in strijd met artikel 6 EVRM. Immers, niet is gebleken dat [opposante] eerder dan op 3 of 4 mei 2011 van de ontruiming van de woning op de hoogte was. Als er van zou moeten worden uitgegaan dat de verzettermijn is ingegaan op 1 maart 2011, was de verzettermijn ten tijde van het uitbrengen van de verzetdagvaarding al verstreken en heeft [opposante] dus geen werkelijke mogelijkheid gehad om zich tegen de vorderingen van Intermaris te verweren. (vergelijk Gerechtshof Amsterdam 24 januari 2008, LJN BF0122, Hoge Raad 16 januari 2004, LJN AM2341).
11.Hierom zal de kantonrechter ervan uitgaan dat de verzettermijn pas is aangevangen op 3 of 4 mei 2011. Nu het verzet binnen 4 weken na die data is ingesteld, is [opposante] ontvankelijk in het verzet.
12.Intermaris heeft niet bestreden dat [opposante] geen huurder van de woning in kwestie is geweest. [opposante] is dus ten onrechte veroordeeld tot betaling van de huurachterstand met rente en kosten. Ook is de huurovereenkomst ten opzichte van [opposante] ten onrechte ontbonden. Er was immers geen huurovereenkomst tussen haar en Intermaris. Bovendien heeft Intermaris geen belang meer bij de ten opzichte van [opposante] gevorderde ontruiming van de woning. Hieruit volgt dat het verzet van [opposante] gegrond is en dat het verstekvonnis ten opzichte van haar dient te worden vernietigd met inbegrip van de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling.
13.Als de in het ongelijk gestelde partij zal Intermaris in de kosten van deze verzetprocedure worden veroordeeld, met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding, die voor rekening blijven van [opposante], nu niet is gesteld of gebleken dat de door Intermaris uitgebrachte dagvaarding nietig was.