ECLI:NL:RBALK:2011:BU4978

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/625
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.H. Franke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering met verkorte wachttijd wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 17 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.F.M. Verheij, had een aanvraag ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet voor de 68e ziekteweek was ingediend, wat volgens de rechtbank in strijd was met het dwingendrechtelijke karakter van artikel 23, zesde lid van de WIA. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen beoordelingsruimte had om de aanvraag te beoordelen op basis van de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden, aangezien de wet een strikte termijn hanteert voor het indienen van de aanvraag.

De rechtbank overwoog dat de wet bepaalt dat de aanvraag voor een verkorte wachttijd uiterlijk binnen 68 weken na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid moet worden ingediend. Eiser had gesteld dat hij door medische omstandigheden, waaronder een coma, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde echter dat de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een WIA-uitkering bij de verzekerde ligt en dat verweerder niet tekort was geschoten in zijn informatieplicht. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen op basis van persoonlijke omstandigheden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: 11/625 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om hem met verkor-ting van de wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. De rechtbank moet in dit geding beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiser met een verkorte wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers aanvraag voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd te laat is ingediend, omdat eisers aanvraag ruim 83 weken na aanvang van de wachttijd door verweerder is ontvangen.
Verweerder heeft gesteld dat vanwege het ontbreken van beoordelingsruimte uitsluitend kan worden beoordeeld of de aanvraag al dan niet tijdig is ingediend. Verweerder heeft ten aanzien van de reden van de termijnoverschrijding geen beoordelingsruimte. Voorts heeft verweerder gesteld dat de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een WIA-uikering door de wetgever is overgelaten aan de werkgever en de werknemer.
3. Eiser heeft gesteld dat hij per 13 april 2009 acuut en volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Eiser heeft lange tijd in een coma verkeerd. Eiser heeft door cognitieve stoornissen en afasie in de absolute onmogelijkheid verkeerd de aanvraag tijdig in te dienen. Eiser heeft voorts uit de door verweerder op internet gegeven voorlichting begrepen dat de aanvraag van een WIA-uitkering met verkorte wachttijd voorafgaand aan de 68e ziekteweek behoort te worden gedaan, echter nimmer wordt die mededeling gedaan in combinatie met de opmerking dat een aanvraag na dat tijdstip leidt tot definitief verval van rechten. Eiser heeft in beroep gesteld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bijzondere omstandigheden waardoor eiser zijn aanvraag te laat heeft ingediend. Om deze reden acht eiser het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd. Voorts heeft eiser gesteld dat vrijwel geen, dan wel op een niet-toegankelijke wijze, noch via het internet noch in schriftelijke documentatie, informatie beschikbaar is inzake het aanvragen van een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. De wel beschikbare informatie is zodanig geredigeerd dat het niet duidelijk is dat bij niet tijdige aanvraag verval van rechten plaatsvindt.
4. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat artikel 23, zesde lid, van de WIA een bepaling van dwingend recht is. De omstandigheden waarom de aanvraag te laat is ingediend kan verweerder daarom niet beoordelen. Verder heeft verweerder gesteld dat de informatie beschikbaar is op website van verweerder en op de website www.overheidsloket.overheid.nl. Verweerder heeft aangegeven dat uit de door eiser bij het beroepschrift gevoegde informatie blijkt dat de aanvraag uiterlijk in de 68e week moet zijn ingediend. Verweerder heeft gesteld dat eiser informatie had moeten opvragen als de aanvraagprocedure voor hem niet duidelijk was.
5.1 Voor de beoordeling acht de rechtbank de volgende regelgeving met name van belang.
5.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.3 Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WIA geldt, voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet, voor hem een wachttijd van 104 weken.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel stelt verweerder op aanvraag van de verzekerde, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 66 in acht is genomen. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken. Het einde van een verkorte wachttijd wordt niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
6. Niet in geschil is dat eiser op het moment van de aanvraag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
7. De rechtbank stelt vast dat de datum 14 april 2009 de eerste dag was waarop eiser wegens ziekte niet heeft kunnen werken. Gelet op het bepaalde in artikel 23, eerste lid, van de WIA moet de aanvraag voor de verkorte wachttijd uiterlijk binnen 68 weken na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, zijn ingediend. Dat betekent dat de aanvraag uiterlijk op 3 augustus 2010 bij verweerder ingediend had moeten worden. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder eisers aanvraag op 17 november 2010, dus ruim 83 weken na aanvang van de wachttijd, heeft ontvangen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de WIA bedraagt de verkorte wachttijd minimaal 13 weken en maximaal 78 weken. Voorts is in dit artikellid bepaald dat het einde van een verkorte wachttijd niet eerder wordt vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend. Het voorgaande betekent dat, gelet op de maximale termijn van de verkorte wachttijd, een aanvraag uiterlijk, gelet op de tien weken bepaling, voor de 68e week moet zijn ingediend. Immers in het geval de aanvraag later wordt ingediend, ontstaat strijdigheid met de bepaling dat de verkorte wachttijd maximaal 78 weken mag bedragen. Aangezien verweerder niet de bevoegdheid is gegeven te handelen in strijd met het bepaalde in artikel 23, zesde lid, van de WIA, heeft verweerder geen andere besluit kunnen nemen dan het afwijzen van de aanvraag van eiser. Immers de termijn van 78 weken, zoals bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de WIA, heeft een dwingendrechtelijk karakter. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verweerder terecht eisers aanvraag heeft afgewezen zonder beoordeling van de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden. De jurisprudentie waar eiser naar heeft verwezen kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. De casus in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep die eiser in zijn beroepschrift heeft aangehaald heeft immers betrekking op een aanvraag voor een tegemoetkoming in de ziektekosten ingevolge de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel en betreft derhalve een ander feitenrelaas en een ander wettelijk kader.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet tekort is geschoten in zijn informatieplicht. Uit de door verweerder bij het verweerschrift gevoegde documenten leidt de rechtbank af dat via de website van verweerder informatie beschikbaar is over de wijze waarop een IVA-uitkering met verkorte wachttijd dient te worden aangevraagd. De stelling van eiser dat op de website van verweerder is aangegeven dat tot de 78e ziekteweek een IVA-uitkering kan worden aangevraagd is niet juist, aangezien uit de door eiser overgelegde informatie afkomstig van de website van verweerder blijkt, dat een verzekerde tot de 78e ziekteweek in aanmerking kan komen voor een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de door eiser overgelegde informatie van de website www.overheid.nl waaruit blijkt dat een IVA-uitkering met verkorte wachttijd vóór de 69e week dient te worden aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiser had gelegen om bij eventuele onduidelijkheden nadere informatie bij verweerder te vragen.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2011.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.