RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2011 in de zaak tussen:
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde A. Oosters,
de heffingsambtenaar van de gemeente Drechterland, verweerder,
gemachtigden J.F. Keeman en B.J.B.M. Dankbaar.
Bij beschikking gedateerd 28 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van eisers onroerende zaak aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: eisers onroerende zaak) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 302.000, waarbij is uitgegaan van 1 januari 2009 als waardepeildatum.
Aan eiser is in verband daarmee over het belastingjaar 2010 een aanslag opgelegd voor de onroerende-zaakbelasting (OZB) als eigenaar en gebruiker van een niet-woning van € 407,30 respectievelijk € 114,30.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van
28 september 2010 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 26 oktober 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2011. Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote [naam echtgenote]. Verweerder is daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij zijn gemachtigden.
Met toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder voor eisers onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde niet in geschil is. In geschil is of verweerder eisers onroerende zaak voor de heffing van OZB terecht heeft aangemerkt als niet-woning.
2. De volgende regelgeving is met name van belang:
Artikel 220 van de Gemeentewet (Gemw) luidt als volgt:
Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Ingevolge artikel 220a, tweede lid, van de Gemw dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Ingevolge artikel 220f, aanhef en onder b, van de Gemw bedraagt de belasting een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage wordt gelijkelijk vastgesteld voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreffen die in hoofdzaak tot woning dienen.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op de waardepeildatum van 1 januari 2009 eisers onroerende zaak niet bedrijfsmatig werd gebruikt, doch uitsluitend diende als woning. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser in zijn beroepschrift en ter zitting heeft verklaard dat zijn onroerende zaak op de waardepeildatum nog slechts in gebruik was als woning. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eisers stelling op dit punt niet langer meer wordt bestreden.
4. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de betreffende woning bestemd is als bedrijfswoning en dat voor het bepalen van de WOZ-waarde de bestemming leidend is. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat hij op 1 januari 2009 nog niet wist dat er geen sprake was van bedrijfsmatig gebruik. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser ten onrechte een aanslag OZB als gebruiker niet-woning heeft ontvangen.
5. De rechtbank overweegt dat de invloed van wettelijke voorschriften, waaronder planologische bestemmingsvoorschriften, op de WOZ-waarde weliswaar niet mag worden uitgeschakeld, maar dat bij de heffing in het kader van de OZB de feitelijke functie die op de toestandspeildatum aan de onroerende zaak is gegeven, bepalend is. De rechtbank overweegt voorts dat dit laatste zowel geldt ten aanzien van het tarief voor de OZB voor eigenaren als voor de vraag of een gebruikersbelasting niet-woningen kan worden geheven.
6. Gelet hierop en op het feit dat de onroerende zaak op 1 januari 2009 uitsluitend als woning gebruikt werd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers onroerende zaak voor de OZB ten onrechte heeft aangemerkt als niet-woning. Nu de onroerende zaak een woning betreft, mocht verweerder eisers onroerende zaak voor het belastingjaar 2010 in het kader van de OZB ook niet in de gebruikersbelasting betrekken. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser in het kader van de OZB dus tevens ten onrechte naar het tarief van een eigenaar van een niet-woning aangeslagen. Het door verweerder ingenomen standpunt dat voor de eigenarenbelasting het tarief niet-woningen kan worden gehanteerd, terwijl er geen gebruikersbelasting niet-woningen kan worden geheven is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de wet.
7. Dat verweerder op 1 januari 2009 niet wist dat de woning niet bedrijfsmatig (meer) werd gebruikt kan aan het vorenstaande niet afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat verweerder in het geval hij een aanslag oplegt onderzoek moet doen naar de relevante feiten en omstandigheden. Niet gebleken is dat verweerder bij het opleggen van de primaire aanslag niet kon weten dat er geen sprake was van bedrijfsmatig gebruik van eisers onroerende zaak.
8. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep van eiser gegrond zal worden verklaard en dat de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de beschikking te herroepen en te bepalen dat voor het belastingjaar 2010 met als waardepeildatum 1 januari 2009 eisers onroerende zaak in het kader van de OZB wordt aangemerkt als woning en dat de aanslag wordt berekend naar het woningtarief voor eigenaar (tarief I). De rechtbank zal daarbij tevens bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser.
9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend. Voorts heeft de rechtbank één punt toegekend aan het verschijnen ter zitting. Het gewicht van de zaak is aangemerkt als gemiddeld (waarde per punt € 437). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar van 28 september 2010;
- herroept de beschikking van 28 februari 2010;
- bepaalt dat de aanslag voor eisers onroerende zaak in het kader van de OZB voor het belastingjaar 2010 met als waardepeildatum 1 januari 2009 wordt berekend naar het woningtarief (tarief I);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 874;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. T. Luigjes en
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.