RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 10/2127 AW en 11/368 AW
Uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. B.M. Dijkstra,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 18 november 2009 heeft verweerder eiser op grond van het bepaalde in artikel 8:15, eerste lid, onder b, van de Collectieve en Lokale Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alkmaar (CAR/LAR) geschorst in zijn ambt en hem op grond van artikel 15:1:19 van de CAR/LAR de toegang tot de gemeentelijke kantoren ontzegd.
Bij besluit van 30 november 2009 is besloten de bezoldiging van eiser met ingang van de maand december 2009 voor een derde in te houden. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 12 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 14 oktober 2010 gegrond verklaard. Bij besluit van 21 december 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2009 ongegrond verklaard. Bij brief van 28 januari 2011 heeft eiser tegen dit besluit (het inhoudingbesluit) beroep ingesteld. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 11/368 AW.
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 16:1:1 van de CAR/LAR en dat hij vanwege dit plichtsverzuim, met toepassing van artikel 16:1:2, eerste lid, in samenhang met artikel 8:13 van de CAR/LAR, disciplinair wordt gestraft met ontslag met ingang van 13 maart 2010. De schorsing en de ontzegging van de toegang blijven gehandhaafd tot 13 maart 2010. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 20 april 2010.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft eiser tegen dit besluit (het ontslagbesluit) beroep ingesteld. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/2127 AW.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 11 juli 2011 gevoegd behandeld. Eiser, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, eveneens daartoe ambtshalve opgeroepen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde
mr. P.R.M. Berends-Schellens en door [naam], beleidsmedewerker Personeel & Organisatie bij de gemeente Alkmaar.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Ten aanzien van ontslagbesluit
1.1. Bij memo van 18 november 2009 heeft de Politie Noord-Holland Noord verweerder bericht dat eiser op 17 november 2009 is aangehouden ter zake van verdenkingen van:
* valse aangifte (mogelijk meermalen geplaagd),
* oplichting (mogelijk meermalen gepleegd),
* omkatten / merk vervalsen,
* witwassen.
De verdenking bestaat dat eiser meermalen valse aangifte heeft gedaan van diefstal van auto’s, een motor dan wel auto-onderdelen teneinde de verzekeringsmaatschappijen op te lichten en te bewegen geld uit te keren. Daarnaast verdenkt de politie eiser van het feit dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan identiteitsfraude (omkatten) van een of meer auto’s. Samenhangend met deze feiten zijn er voldoende aanwijzingen voor de verdenking van witwassen.
Uit onderzoek in de aangetroffen correspondentie is voorts gebleken dat eiser bij voornoemde handelingen één of meermalen gebruik heeft gemaakt van bijvoorbeeld:
* briefpapier van de gemeente,
* mailverkeer via de gemeente dan wel
* zijn titulatuur in combinatie met de mededeling dat hij bij de gemeente Alkmaar werkzaam is en dus ook alle door de gemeente afgesloten verzekeringen bij een bepaalde verzekeringsmaatschappij zou kunnen weghalen. Dit zou de verzekeringmaatschappij(en) kunnen hebben doen besluiten een (privé) geclaimde schade wel uit te betalen, aldus de memo.
1.2. Naar aanleiding van deze memo heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang per 18 november 2009 geschorst.
1.3. Verweerder heeft van de officier van justitie op 15 december 2009 een elftal afschriften van door eiser gevoerde correspondentie ontvangen. Vervolgens heeft verweerder op 29 december 2009 de processen-verbaal van de verklaringen die eiser bij de politie heeft afgelegd ontvangen.
1.4. In zijn brief van 5 januari 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat verweerder voornemens is aan eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag op te leggen op grond van zeer ernstig plichtsverzuim.
In het voornemen is het volgende opgenomen:
Op grond van een memo van 18 november 2009 van de Politie Noord-Holland Noord heeft verweerder bij besluiten van 18 november 2009 en 30 november 2009 besloten tot schorsing van eiser uit zijn ambt, ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke kantoren en tot korting op eisers bezoldiging.
Uit de elf verkregen afschriften kan worden afgeleid dat eiser zijn zakelijke e-mail heeft gebruikt voor strikt privédoeleinden. Tevens heeft eiser brieven voor strikt privédoeleinden afgedrukt op post- en faxpapier van de gemeente Alkmaar. Dit levert plichtsverzuim op.
Een verzwarend feit acht verweerder dat eiser voor strikt privédoeleinden zijn functie van [naam functie] bij de gemeente expliciet heeft gebruikt. Eisers handelen heeft bij de ontvangende partij zonder meer de indruk kunnen wekken dat de gemeente zijn verzoeken en correspondentie goedkeurde althans gedoogde. Verwezen wordt naar het proces-verbaal van het verhoor van mevrouw Sezen, werkzaam bij Turien & Co Assuradeuren (Turien) waaruit rechtstreeks valt af te leiden dat eisers handelswijze voor Turien aanleiding is geweest eiser gunstiger te behandelen. Verweerder kwalificeert deze handelwijze als zeer ernstig plichtsverzuim.
Tevens wordt als verzwarend feit aangemerkt dat eiser het mandaat van zijn leidinggevende heeft misbruikt wat eveneens zeer ernstig plichtsverzuim oplevert.
De zeer aanmatigende e-mail aan de verzekeringsmaatschappij Unigarant, verstuurd vanaf het werkadres, geeft ten onrechte de associatie met de gemeente en hierdoor is de goede naam van de gemeente in geding gekomen. Ook dit levert zeer ernstig plichtsverzuim op.
Voorts leidt verweerder uit eisers verklaring van 12 maart 2009 over diefstal van een Jaguar in samenhang met het over de Jaguar gevoerde e-mailverkeer af dat eiser in strijd met de waarheid heeft gehandeld en wederom zijn functie bij de gemeente heeft genoemd en de gemeente volstrekt ten onrechte bij een privézaak heeft betrokken. Verweerder merkt ook dit aan als zeer ernstig plichtsverzuim.
Tenslotte wordt als plichtsverzuim aangemerkt het bezoeken van internetsites tijdens werktijd.
Het voornemen vermeldt voorts dat het onderzoek naar eisers handelwijze nog niet geheel is afgerond. Verweerder heeft de verklaringen die eiser ten overstaan van de politie heeft afgelegd nog niet aan een onderzoek onderworpen en niet valt uit te sluiten dat verweerder eisers werkcomputer nader zal onderzoeken. Verweerder is voornemens eiser op 15 januari 2010 te horen en bij dit gesprek kan eiser zijn zienswijze indienen. Hierna zal eiser worden geïnformeerd op welke wijze de verklaringen die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd bij het voornemen tot de disciplinaire bestraffing zullen worden betrokken en of eisers computer aan een nader onderzoek zal worden onderworpen.
De memo, de van de officier van justitie verkregen afschriften en het proces-verbaal van verhoor van mevrouw Sezen van 30 januari 2009 zijn als bijlagen bij de brief gevoegd.
1.5. De officier van justitie heeft de volgende documenten aan verweerder doen toekomen.
1. Brief van 29 juli 2005 met het logo van de gemeente Alkmaar gericht aan Turien, ter attentie van de heer F. Glorie, betreffende het aangaan van een motorverzekering, namens het Hoofd team [naam afdeling] ondertekend door eiser.
2. Brief van 22 augustus 2005 met het logo van de gemeente Alkmaar gericht aan Turien, ter attentie van de heer F. Glorie, betreffende een motorverzekering, ondertekend door eiser met de vermelding van de afdeling [naam afdeling].
3. E-mail van 9 februari 2006 van eiser aan de verzekeringsmaatschappij Unigarant over de afhandeling van schade, nr. 4348354, als gevolg van diefstal van eisers auto. De e mail is verzonden vanaf eisers zakelijke e-mailadres.
4. Faxbericht van 21 februari 2006 met het logo van de gemeente Alkmaar gericht aan de verzekeringsmaatschappij Unigarant inzake een schade, nr. 75096929/MD1, betreffende diefstal van eisers auto.
5. E-mailwisseling over de periode van 14 september 2006 tot 16 mei 2007 tussen eiser en de heer Glorie over een motorverzekering ten behoeve van eiser. De e-mails zijn verzonden van eisers zakelijk e-mailadres.
6. Faxbericht van 14 augustus 2006, verstuurd vanaf een gemeentelijke fax, gericht aan Turien, inzake een nieuwe motorverzekering voor eiser.
7. E-mailwisseling van 30 augustus 2007 tot 22 oktober 2007 van eiser aan de heer Glorie inzake eisers motorverzekering en een schadeafhandeling van de diefstal van de auto van de partner van eiser. De e-mails zijn verzonden van eisers zakelijk e-mailadres.
8. Brief van 9 april 2008 met het logo van de gemeente Alkmaar gericht aan Turien, ter attentie van de afdeling autoschade, betreffende schademelding wagenpark ambtenaren gemeente Alkmaar, over een diefstalschade. De brief is door eiser ondertekend en vermeldt het privéadres van eiser.
9. E-mailwisseling van mei 2008 tussen eiser, Extenso en de heer M. van Berg, werkzaam bij Turien inzake een klacht over een schadeafhandeling van een gestolen motor van eiser. De e-mails vermelden dat eiser bij de gemeente Alkmaar werkt op de afdeling [naam afdeling]. De e-mails zijn verzonden vanaf eisers zakelijke e mailadres.
10. E-mailwisseling van oktober 2008 tussen eiser en de heer Glorie over het aangaan van een autoverzekering voor een Jaguar. De verzekering is voor een goede vriend van eiser. De e-mails zijn verzonden vanaf eisers zakelijke e-mailadres.
11. Verklaring van eiser, gedateerd op 12 maart 2009, inzake diefstal van een Jaguar. Verklaard staat onder meer dat de eigenaar van de Jaguar eisers ex-zwager is. Op de kopie van de verklaring is een kopie afgedrukt van een visitekaartje met daarop het logo van de gemeente Alkmaar en eisers naam en functie.
Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 30 januari 2009 blijkt dat mevrouw Sezen tegenover de opsporingsambtenaar onder meer heeft verklaard dat op 16 mei 2008 discussie ontstond tussen de door Turien benoemde verzekeringsdeskundige Valks van Extenso en eiser over de dagwaarde van de gestolen motor. Volgens eiser bedroeg de dagwaarde € 8.000,00 en volgens de schade-expert een uiterste waarde van € 7.000,00. Volgens de verklaring maakte eiser tegen Valks een opmerking dat hij het niet eens is met de vastgestelde dagwaarde en laat hij doorschemeren dat hij een bepaalde positie inneemt bij de gemeente Alkmaar. Na deze melding is contact geweest met de wagenparkbeheerder en via hem is Turien er achter gekomen dat eiser de functie van [naam functie] bij de gemeente bekleedt. Op subtiele wijze meldt eiser in een e-mail dat hij een contra-expertise wil op kosten van Turien, maar dat het wellicht verstandiger voor beide partijen is om er op een andere wijze uit te komen. Door Turien is gekeken naar de omvang van de premie van de verzekeringen van de gemeente Alkmaar en die bedraagt € 242.231,91 op jaarbasis. Turien liep het risico dat eiser vanwege het geschil over de dagwaarde van de gestolen motor het gehele verzekeringspakket van de gemeente Alkmaar bij Turien weg zou halen en besloten is voor de motor een uitkering te doen tot een bedrag van € 7.500,00. Mevrouw Sezen heeft aan de opsporingsambtenaar verder informatie overgelegd waaruit blijkt dat Unigarant aan eiser € 34.494,00 respectievelijk € 20.100,00 heeft uitgekeerd wegens diefstal van en schade aan een auto. Voorts heeft Achmea aan de partner van eiser € 11.385,00 uitgekeerd wegens diefstal van auto-onderdelen.
1.6. Bij brief van 15 januari 2010 heeft verweerder in aansluiting op een telefonisch overleg eiser bevestigd dat hij schriftelijk op het voornemen kon reageren. Eiser wordt daarbij verzocht een reactie te geven op de door verweerder in de brief gestelde vragen.
1.7. Bij brief van 26 januari 2010 heeft eiser zijn zienswijze ingediend. In zijn zienswijze staat vermeld dat eiser niet op de door verweerder gestelde vragen ingaat omdat hij gezien het lopende politieonderzoek weinig behoefte heeft om aanvullend te verklaren.
1.8. Bij besluit van 12 maart 2010 is eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd.
2.1. Tussen partijen is allereerst in geschil of de strafrechtelijke verdenking aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd.
2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafrechtelijke verdenking aan het voornemen, het primaire besluit en aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd. De inhoud van de memo van 18 november 2009 heeft de basis gevormd om te komen tot het voornemen. De stukken die verweerder in verband met deze verdenking ter beschikking zijn gesteld, dienen in dit licht te worden bezien. Verweerder verwijst naar de passage in het voornemen “Het onderzoek naar uw handelswijze is nog niet geheel afgerond. Wij hebben de verklaringen die u ten overstaan van de politie heeft afgelegd nog niet aan een onderzoek onder worpen. (…) Niettemin willen wij u omtrent het voorgaande horen en kunt u uw zienswijze uitbrengen.” en de passage “In uw functie gaat het vaak om financieel zeer omvangrijke belangen en risico’s. Wij moeten er dan ook van uit kunnen gaan dat u volstrekt integer bent en handelt. U hebt echter door uw handelswijze de positie en de integriteit van onze gemeente ten opzichte van haar contractspartners ernstig in gevaar gebracht.” Het primaire besluit sluit voldoende aan op het voornemen en van uitbreiding van de gronden is geen sprake. Eiser wist van meet af aan wat hem werd verweten. In het voornemen zijn een aantal feiten opgesomd die allemaal direct te herleiden zijn tot de bijgevoegde memo. Aangevuld met de vragen in de brief van 15 januari 2010 en het onderzoek hebben deze geleid tot het in het primaire besluit gegeven strafontslag op grond van zeer ernstig plichtsverzuim: het tijdens werktijd privézaken regelen op verzekeringsgebied met gebruikmaking van gemeentelijke voorzieningen, welke privézaken veelal het daglicht niet konden verdragen. Ook heeft eiser zich in zijn privétijd op verzekeringsgebied met onoorbare praktijken beziggehouden. Verweerder bestrijdt dan ook met klem dat de verdenking van fraude in de privésfeer in het voornemen en het primaire besluit buiten beschouwing is gebleven. De door eiser bij de politie afgelegde verklaringen zijn niet in het primaire besluit betrokken en hebben op zich geen zelfstandige rol gespeeld in de bepaling van het gepleegde plichtsverzuim en de daaraan verbonden maatregel van ongevraagd ontslag. Eisers verklaringen betreffen de uitwerking van de memo en hebben met betrekking tot de verweten gedragingen bevestigd hetgeen al was genoemd.
2.3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de strafrechtelijke verdenking niet heeft betrokken in het voornemen van 5 januari 2010. De verdenking van fraude in de privésfeer is bij de formulering van de feiten en de verwijzing naar de correspondentie niet verwoord terwijl dit, zo bleek bij de hoorzitting van de bezwarencommissie op 16 juni 2010, wel de doorslaggevende factor is geweest. Nu verweerder niet heeft beschreven wat eiser écht verweten wordt, is het besluit van 13 juli 2010 onvoldoende gemotiveerd. Indien de strafrechtelijke verdenking van de verzekeringsfraude verweerder deed twijfelen aan de integriteit van eiser had hij moeten motiveren waarom de enkele verdenking al voldoende was om tot strafontslag over te gaan.
3.1. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het voornemen volgt allereerst dat verweerder het schorsingsbesluit van 18 november 2009 en het inhoudingbesluit van 30 november 2009 heeft gebaseerd op de memo van 18 november 2009. Deze memo is als bijlage bij het voornemen gevoegd.
Daarna worden in het voornemen de documenten benoemd die verweerder van de officier van justitie heeft ontvangen. Volgens verweerder kan uit deze documenten worden afgeleid dat eiser tijdens werktijd privézaken op verzekeringsgebied heeft geregeld met gebruikmaking van briefpapier, faxpapier, overige faxfaciliteiten en e-mailfaciliteiten van de gemeente en onterecht het mandaat van zijn leidinggevende heeft gebruikt. Per document staat omschreven waarom de gedraging (zeer) (ernstig) plichtsverzuim oplevert. Ook blijkt volgens verweerder uit het proces-verbaal van verhoor van mevrouw Sezen opgemaakt op 30 januari 2009 dat eiser zijn positie bij de gemeente ten eigen gunste heeft misbruikt, hetgeen door verweerder eveneens wordt aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. De documenten en het proces-verbaal van verhoor van mevrouw Sezen zijn eveneens als bijlage bij het voornemen gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich tegen deze concreet verweten gedragingen kunnen verweren.
In het voornemenbesluit staat echter in het geheel niet beschreven dan wel gemotiveerd dat de in de memo verweten strafrechtelijke verdenkingen zijn gebruikt ter vaststelling van hetgeen als plichtsverzuim wordt aangemerkt. Er wordt zelfs nadrukkelijk vermeld dat verweerder de verklaringen die eiser ten overstaan van de politie heeft afgelegd nog niet aan een onderzoek heeft onderworpen en dat eiser tijdens het zienswijzengesprek zal worden geïnformeerd over de wijze waarop deze verklaringen bij het voornemen tot disciplinaire bestraffing zullen worden betrokken. Derhalve moet worden geconcludeerd dat de strafrechtelijke verdenking niet aan het voornemen ten grondslag is gelegd. De door verweerder gestelde vragen in de brief van 15 januari 2010 maken dit niet anders.
3.2. Anders dan in het voornemen heeft verweerder in het primaire besluit de strafrechtelijke verdenkingen wel aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. In het primaire besluit geeft verweerder immers de volgende beschrijving van het door verweerder als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerde gedrag: u heeft tijdens werktijd privé zaken op verzekeringsgebied geregeld met gebruikmaking van gemeentelijke voorzieningen, welke privézaken veelal het daglicht niet konden verdragen. Voorts heeft eiser zich, volgens verweerder, in zijn privétijd op verzekeringsgebied met onoorbare praktijken bezig gehouden. Juist door te benoemen dat de privézaken die met gebruikmaking van de gemeentelijke voorzieningen werden geregeld het daglicht niet konden verdragen, betrekt verweerder de strafrechtelijke verdenking bij het verweten gedrag en ligt het dus ten grondslag aan het besluit. Verweerder heeft dit standpunt in de beslissing op bezwaar gehandhaafd en ter zitting expliciet bevestigd dat de strafrechtelijke verdenking in de gehele besluitvorming is meegewogen.
3.3. Nu volgens vaste jurisprudentie een voornemen niet met nieuwe gronden, in casu de strafrechtelijke verdenking, mag worden uitgebreid, kunnen het primaire besluit van 12 maart 2010 en de beslissing op bezwaar van 13 juli 2010 reeds hierom niet in stand blijven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2001, LJN: AB2541). Het beroep tegen het ontslagbesluit zal daarom gegrond worden verklaard en het besluit van 13 juli 2010 zal worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voorts zal de rechtbank het primaire besluit van 12 maart 2010 herroepen.
4. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten van de bezwaarprocedure en de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.748 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 4 (1 punt voor het opstellen van het bezwaarschrift respectievelijk het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en het verschijnen ter zitting) en € 437 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Omdat eiser procedeert met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze kosten worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.
Ten aanzien van het inhoudingsbesluit
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 november 2009. Evenmin heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2010 waarin de inhouding op zijn bezoldiging per 12 januari 2010 wordt aangepast naar 50%.
6. Tussen partijen is derhalve slechts de inhouding op de bezoldiging over de periode van 1 december 2009 tot en met 11 januari 2010 in geschil.
7. Op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAR/LAR kan onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 de ambtenaar door het college worden geschorst wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd.
Op grond van artikel 8:15:2, eerste lid, van de CAR/LAR kan tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b, de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden. Na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens een bedrag ter hoogte van het op de ambtenaar verhaalbare gedeelte van de pensioenpremies.
8.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu eiser is geschorst op grond van artikel 8:15.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAR/LAR verweerder bevoegd is de bezoldiging met een derde in te houden. Volgens vaste jurisprudentie is een onderzoek naar eisers financiële positie daarbij niet noodzakelijk. Ook indien verweerder eisers financiële positie in de besluitvorming had betrokken, had dit niet tot een andere uitkomst geleid. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2010 en derhalve staat dit besluit in rechte vast. In dit laatste besluit is eiser meegedeeld dat zijn bezoldiging met 50% wordt gekort. Daarbij is zijn financiële situatie eveneens niet meegewogen. Dit sterkt verweerder in zijn mening dat de minder vergaande korting in onderhavig besluit niet onevenredig is.
8.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hoewel geen bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2010 dit niet maakt dat de korting met een derde op zijn bezoldiging over de periode van 1 december 2009 tot en met 11 januari 2010 evenredig is. Verweerder heeft ten onrechte zijn financiële situatie niet beoordeeld. Door de matiging is eiser een straf opgelegd zonder dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden.
9. De rechtbank overweegt dat nu eiser tegen het schorsingsbesluit van 18 november 2009 geen bezwaar heeft gemaakt, de schorsing in rechte vast is komen te staan. Gelet op dit feit was verweerder bevoegd op grond van artikel 8:15:2, eerste lid, van de CAR/LAR de bezoldiging voor een derde in te houden. Er is geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot inhouding van een derde van eisers bezoldiging voor de duur van zes weken heeft kunnen overgaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10. Daarom is er in deze zaak geen aanleiding voor een proceskostenverooordeling.
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het ontslagbesluit van 13 juli 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2010;
- herroept het primaire ontslagbesluit van 12 maart 2010;
- verklaart het beroep tegen het inhoudingsbesluit van 21 december 2010 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 150 vergoedt;
- veroordeelt verweerder aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte kosten in de bezwaar- en beroepsprocedure ten bedrage van € 1.748 te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter,
mr. drs. W.P. van der Haak en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, leden, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken 8 september 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.