RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2011 in de zaak tussen:
[naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde E.P. Blaauw),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe, verweerder
(gemachtigde mr. drs. M. Mooij).
Bij besluit van 17 april 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een ligplaats in [water] ter hoogte van [naam1] te [plaats] in te nemen, dan wel om een andere locatie binnen de gemeente Zijpe aan te wijzen als ligplaats voor een woonschip, afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 14 december 2010 heeft de rechtbank besloten het beroep versneld te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 25 mei 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, ten einde nadere inlichtingen in te winnen omtrent de totstandkoming en bekendmaking van het Aanwijzingsbesluit van 25 maart 2009. Daarnaast heeft de rechtbank de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Verweerder heeft op 7 juni 2011 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens door een meervoudige kamer voortgezet op 7 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 17 april 2009 heeft verweerder geweigerd een ligplaats binnen de gemeente Zijpe en specifiek in [water] ter hoogte van [naam1] in [plaats] beschikbaar te stellen voor een vaartuig. Eiser heeft hiervoor bij brief van 15 juni 1999, aangevuld bij brieven van 27 september 1999 en 20 augustus 2000, een aanvraag ingediend. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat binnen de gemeente Zijpe geen plaatsen in het openbaar water geschikt zijn om te worden aangewezen als permanente ligplaats voor vaartuigen. Daartoe heeft verweerder verwezen naar de door de gemeenteraad op 24 maart 2009 vastgestelde Woonbootnotitie 2009 (Woonbootnotitie 2009). Verder heeft verweerder zich gebaseerd op het Aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zijpe (APV) van 25 maart 2009.
2.1. Bij de beoordeling van deze zaak is de volgende wet- en regelgeving van belang.
2.2. Ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
In het Aanwijzingsbesluit conform artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV van 25 maart 2009 (het Aanwijzingsbesluit) is bepaald dat al het openbaar water binnen de gemeentegrenzen wordt aangewezen als gebied waar het verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen. Het Aanwijzingsbesluit is op 2 april 2009, een dag na de publicatie ervan, in werking getreden.
3.1. In een nadere reactie van 8 augustus 2011 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat thans is gebleken dat het Aanwijzingsbesluit niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Het Aanwijzingsbesluit is abusievelijk buiten een collegevergadering om genomen en ondertekend door de burgemeester en de gemeentesecretaris, terwijl zij hiertoe niet bevoegd waren. Volgens verweerder dient daarom tot de conclusie te worden gekomen dat, nu geen rechtsgeldig aanwijzingsbesluit is genomen, er geen verbod geldt op grond van de APV om een ligplaats in te nemen in openbaar water. Dit betekent, aldus verweerder, dat het primaire besluit niet als een appellabel besluit kan worden aangemerkt, gelet op de vaste jurisprudentie hieromtrent, en dat het bezwaar van eiser hiertegen niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
3.2. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. Weliswaar is komen vast te staan dat aan het Aanwijzingsbesluit een bevoegdheidsgebrek kleeft, maar dat betekent niet dat dit onbevoegd genomen besluit niet rechtsgeldig is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: de Afdeling, van 2 oktober 2002, LJN: AE8285). Gebleken is immers dat op 25 maart 2009 een besluit is genomen en dat dit op 1 april 2009 is bekend gemaakt. Vaststaat verder dat het Aanwijzingsbesluit formele rechtskracht heeft. Anders dan verweerder thans stelt, gold het Aanwijzingsbesluit ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit en had hij de bevoegdheid toestemming te verlenen of onthouden voor het innemen van een ligplaats. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser dan ook terecht ontvankelijk geacht.
4.1. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld - kort samengevat - dat de gemeentelijke regelgeving, die het voor hem onmogelijk maakt een ligplaats in te nemen, in strijd is met de tekst en de bedoeling van artikel 88 van de Huisvestingswet. Hierin is bepaald dat de gemeenteraad geen regels stelt die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008, LJN: BF1002) is met artikel 88 van de Huisvestingswet niet beoogd om iedere gemeente in Nederland de verplichting op te leggen nieuwe ligplaatsen te creëren, teneinde aan tenminste één woonschip plaats te kunnen bieden op haar grondgebied. Artikel 88, voornoemd, mist derhalve toepassing indien een gemeente niet beschikt over water dat geschikt is voor ligplaatsen van woonarken.
4.3. De rechtbank stelt vast dat in opdracht van verweerder door BügelHajema Adviseurs B.V. onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden om binnen de gemeente een ligplaats voor woonboten te realiseren. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de Woonbootnotitie 2009. In de Woonbootnotitie 2009 is vermeld dat het overgrote deel van de wateren binnen de gemeente Zijpe is uitgesloten voor een woonbootligplaats. Er zijn na een beleidsmatige toets twee locaties - de tankvallen in Petten en een deel van een waterpartij, achter de kerk, in ’t Zand - overgebleven waar het eventueel mogelijk is om een woonbootligplaats te realiseren. Aan de hand van ruimtelijke criteria en vormgevingsaspecten zijn deze locaties vervolgens beoordeeld. Daaruit is naar voren gekomen, zo wordt in de Woonbootnotitie 2009 geconcludeerd, dat beide locaties afvallen, zodat er binnen de gemeente op dit moment geen plek is voor woonboten. Deze conclusie was voor verweerder aanleiding voor het nemen van het Aanwijzingsbesluit.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat blijkens het bestreden besluit aan de weigering van eisers aanvraag de Woonbootnotitie 2009 en het daaruit volgende Aanwijzingsbesluit ten grondslag zijn gelegd. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, is de weigering niet gebaseerd op het ter plaatse geldende planologische regime. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de strijdigheid van de desbetreffende bestemmingsplanvoorschriften met artikel 88 van de Huisvestingswet, kan dan ook niet tot het daarmee beoogde doel leiden.
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat het Aanwijzingsbesluit, waarin de toepassing van de in artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV besloten liggende norm wordt bepaald, een concretiserend besluit van algemene strekking betreft. Vaststaat dat dit besluit is gepubliceerd en dat daarin is gewezen op de mogelijkheid daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Van deze mogelijkheid is door eiser geen gebruik gemaakt. Zoals reeds overwogen heeft het Aanwijzingsbesluit formele rechtskracht. Dit betekent dat de juistheid en volledigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek van BügelHajema Adviseurs B.V. en de Woonbootnotitie 2009, waaraan eiser twijfelt, in het kader van deze procedure niet meer aan de orde kan worden gesteld. Voor het oordeel dat het in de APV neergelegde stelsel dan wel de daaraan gegeven uitvoering zich niet verdraagt met artikel 88 van de Huisvestingswet bestaat geen grond. De rechtbank verwerpt de beroepsgrond van eiser.
5.1. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het beginsel van fair play. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat verweerder de besluitvorming heeft vertraagd en de regelgeving ten nadele van hem heeft veranderd. Eiser acht het onredelijk, nu ten tijde van de indiening van zijn aanvraag nog geen Aanwijzingsbesluit gold en hij een ligplaats had mogen innemen in [water], dat door verweerder onverkort de hand wordt gehouden aan de hoofdregel dat bij het nemen van het besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Daarmee wordt volgens eiser een eerdere toezegging van verweerder dat een ligplaats aan [water] ten zuiden van [plaats] aan [naam1] kon worden gerealiseerd, ongedaan gemaakt.
5.2. Anders dan eiser acht de rechtbank het bestreden besluit niet in strijd met het beginsel van fair play. Daartoe overweegt de rechtbank dat geen sprake is, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009, LJN: BM2835, en het vervolg daarop in de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 april 2010, LJN: BM2835, waarop eiser kennelijk een beroep doet, van een onvolledige en onjuiste informatieverstrekking door verweerder. In evengenoemde uitspraken is overwogen dat, vanwege het ontbreken van een aanwijzingsbesluit, het aanvragers vrijstond een ligplaats in te nemen, maar dat zij dit niet hebben gedaan omdat het college (ten onrechte) had medegedeeld dat er een verbod gold om een ligplaats in te nemen. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Blijkens de stukken was het reeds in het najaar van het jaar 2006, nadat door verweerder een eerdere afwijzing van eisers aanvraag was herroepen en een ligplaatsenonderzoek was aangekondigd, voor eiser duidelijk dat de APV zich niet verzette tegen het innemen van een ligplaats. Er waren toen (nog) geen gedeelten van openbaar water aangewezen waar een verbod tot het innemen van een ligplaats gold. In de vertraagde besluitvorming op eisers aanvraag ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het oordeel dat bij het nemen van het primaire besluit en het bestreden besluit niet mocht worden getoetst aan het op dat moment geldende recht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid in 2005 om mee te werken aan realisering van een ligplaats ten zuiden van [plaats] aan [naam1]. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd hij van inzicht is veranderd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemeenteraad op 13 december 2005 heeft besloten geen voorbereidingsbesluit te nemen en dat nadien, gelet op het door BügelHajema Adviseurs B.V. verrichte onderzoek, van een geschikte ligplaats binnen de gemeente niet is gebleken. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier. De beslissing is in openbaar uitgesproken op 13 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.