RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810446-10 + 14.702227-10 (P)
Datum uitspraak: 27 september 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de P.I. Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 20 juli 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), die [slachtoffer] (van zeer nabij) met een vuurwapen in de borst heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman van verdachte is van mening dat de politie heeft nagelaten serieus onderzoek te verrichten (zoals een buurtonderzoek, het horen van de buurtbewoners, het doen van technisch onderzoek op de plaats van het misdrijf, het zelfstandig achterhalen wie de vrienden van [slachtoffer] waren etc.) in het kader van het door verdachte uitdrukkelijk reeds tijdens zijn verhoren gevoerde noodweerverweer. Ook nadat de verdediging hierom uitdrukkelijk heeft verzocht is onvoldoende onderzoek verricht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorgaande een zodanig ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, dat aan het recht van verdachte op een eerlijk proces te kort is gedaan. Nu verdachte rechtstreeks en in zeer ernstige mate is getroffen in het belang dat de norm beoogt te beschermen, leiden deze omstandigheden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsman van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de politie meer dan voldoende inspanningen heeft verricht om de zaak op juiste wijze af te ronden. Er is een buurtonderzoek verricht door middel een brief aan de omwonenden met het verzoek aan getuigen zich te melden bij de politie. Ook is nader onderzoek gedaan door een oproep via de media. Voorts zijn op verzoek van de raadsman de door de getuige [getuige] genoemde mogelijke getuigen gehoord. De officier van justitie merkt tevens op dat verdachte er zelf voor heeft gekozen om na het incident onder te duiken, terwijl - indien hij meteen een verklaring had afgelegd - de politie reeds in een vroeg stadium gerichter onderzoek had kunnen verrichten.
De officier van justitie meent dat geen sprake is van schending van beginselen van behoorlijke procesorde en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat hierna zal blijken dat de kern van het aan dit verweer ten grondslag gelegde feitelijk relaas van verdachte voor juist zal worden gehouden. Dit relativeert het belang bij onderzoek naar ondersteuning van dit relaas. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onvoldoende opsporingsonderzoek. Hoewel het buurtonderzoek in het kader van een grootschalig onderzoek vermoedelijk uitgebreider zou zijn uitgevoerd en ook in deze zaak wellicht met meer inzet had kunnen worden opgezet, is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die maken dat politie en justitie gehouden waren tot meer inzet dan feitelijk het geval is geweest. De politie heeft overigens wel degelijk getracht de lezing van verdachte te toetsen door daarop gericht onderzoek te verrichten, hetgeen inderdaad is bemoeilijkt door de keuze van verdachte om kort na het incident geen openheid van zaken te geven en ook nadien niet te verklaren over een ter plekke aanwezige getuige, zijn stiefbroer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad en dat evenmin sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 20 juli 2010 heeft op het [straatnaam] te Den Helder een schietpartij plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] in zijn rechterborst is geraakt. Verdachte heeft bekend met een vuurwapen op [slachtoffer] te hebben geschoten maar hij stelt zich op het standpunt dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verweer doel treft.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem van zeer nabij met een vuurwapen in de borst te schieten. De officier van justitie acht de voorbedachte raad niet bewezen en is van mening dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 13 september 2011 afgelegd;
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 21 juli 2010 (dossierpagina B3 e.v.);
- een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], opgesteld door H.G.J. Hegge, chirurg, gedateerd 23 juli 2010 (dossierpagina B10);
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 juli 2011 te Alkmaar heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] van zeer nabij met een vuurwapen in de borst heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Beroep op noodweer
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en hij heeft daaraan de conclusie verbonden dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte doordat [slachtoffer] verdachte op 20 juli 2010 opzocht en bij die gelegenheid een vuurwapen bij zich droeg. [slachtoffer] had bij een eerder conflict met verdachte te kennen gegeven “terug te komen” en verdachte voelde zich daardoor genoodzaakt zich te bewapenen, hetgeen aan een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg staat.
Op 20 juli 2010 heeft [slachtoffer] verdachte opgezocht en daarbij is het op het [straatnaam] tot een confrontatie gekomen waarbij verdachte langdurig werd bedreigd door [slachtoffer] met een vuurwapen, waarvan [slachtoffer] het handvat aan verdachte toonde, en waarbij [slachtoffer] meermalen aan zijn vrienden vroeg of hij “het nu zal doen”.
Daarnaast is de raadsman van mening dat, toen de confrontatie plaatsvond en [slachtoffer] gewapend bleek te zijn en hem ernstig bedreigde, vluchten geen serieuze optie meer was. De raadsman wijst in dat kader op de Rotterdamse zaak uit 2002, waar verdachte bij betrokken was, waar het vluchten door verdachte er toe heeft geleid dat hij in zijn rug werd geschoten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, gelet op de eigen schuld van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – bij de vaststelling van de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden uitgaat van hetgeen verdachte daaromtrent heeft verklaard.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er sprake was van een langdurig conflict tussen hem en [slachtoffer]. Begin juli 2010 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij hij, verdachte, [slachtoffer] in elkaar heeft geslagen. Vervolgens heeft [slachtoffer] te kennen gegeven “terug te komen”. In plaats van andere maatregelen te nemen, zoals het inschakelen van de politie, heeft verdachte uit angst voor wraak een vuurwapen aangeschaft. Omdat verdachte zich naar eigen zeggen niet gerust voelde, heeft hij 20 juli 2010 een geladen wapen bij zich gestoken.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de enkele onwettigheid van dit wapenbezit niet aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg hoeft te staan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2011 verklaard dat hij [slachtoffer] op het [straatnaam] zag staan met zijn hand in een nylon tas. Verdachte zag in die tas het heft van een vuurwapen. Hij zag dat [slachtoffer] het wapen half uit de tas haalde. Ondertussen vroeg [slachtoffer] aan zijn vrienden: “moet ik het doen?” waarop de vrienden van [slachtoffer] antwoordden dat hij het niet moest doen. Deze situatie heeft volgens verdachte ongeveer tien minuten geduurd. Verdachte zei enige malen “doe het dan” maar hij kon, aldus zijn verklaring, op een gegeven moment het gespannen gevoel niet meer weerstaan waarop hij zijn wapen heeft gepakt en [slachtoffer] heeft neergeschoten.
De rechtbank stelt voorop dat uit de hierboven weergegeven verklaring van verdachte niet is gebleken dat, op het moment waarop verdachte de keuze maakte om te schieten, de situatie wezenlijk veranderde en de dreiging toenam. Integendeel was er gedurende tien minuten een situatie waarin [slachtoffer] volgens verdachte “dom doorpraatte” maar geen wapen richtte.
De rechtbank is van oordeel dat, onder alle hiervoor vastgestelde omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Het gespannen gevoel dat verdachte naar eigen zeggen niet langer kon weerstaan, mogelijk veroorzaakt door een schietpartij van omstreeks tien jaar geleden - waarbij verdachte betrokken is geweest en waarbij hij ook zelf is neergeschoten – is weliswaar een mogelijke drijfveer van verdachte bij het schieten maar het is onvoldoende voor de slotsom dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar als hierboven bedoeld.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
7. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan verzoekt de raadsman de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening te houden met de noodweer-achtige situatie waaronder verdachte het feit heeft gepleegd alsmede met het feit dat een deugdelijk onderzoek naar het door verdachte gevoerde beroep op noodweer ontbreekt. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat de eerdere veroordeling wegens poging tot doodslag niet als strafverzwarende grond kan worden meegewogen, nu deze veroordeling dateert van bijna tien jaar geleden.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 20 juli 2010 opzettelijk gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een geladen vuurwapen op hem te schieten. Dat [slachtoffer] daarbij niet in een vitaal deel van zijn lichaam is geraakt is, gezien het feit dat verdachte op korte afstand op [slachtoffer] heeft geschoten, een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling voorts rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten, te weten:
• Ten aanzien van feit 2:
Het op 24 januari 2010 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
• Ten aanzien van feit 3:
Huisvredebreuk door op 24 januari 2010 te Den Helder in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnen te dringen.
Hetgeen voor het overige ad informandum op de dagvaarding is vermeld, laat de rechtbank buiten beschouwing nu verdachte dit feit niet volledig heeft bekend.
De rechtbank is op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt, passend is.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
- Het Psychologisch Pro Justitia Rapport, gedateerd 24 februari 2011, opgesteld door drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog. Deze deskundige heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met sterke narcistische trekken. Tevens is sprake van ernstig (ex)partner-relatieprobleem. De psycholoog concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde. Voorts geeft de psycholoog de rechtbank in overweging, verdachte af te straffen waarbij in de laatste fase van de detentie verdachte strikt dient te worden begeleid door de reclassering om terugkeer in de samenleving geleidelijk te laten verlopen.
- Het over verdachte uitgebracht rapport van C.A.M. van Bennekom, revalidatiearts, van 31 augustus 2011. In dit rapport geeft de arts aan dat verdachte detentiegeschikt lijkt, indien in de gelegenheid gesteld om zijn oefeningen te doen en indien de behandeling door de ergotherapeut en de revalidatiearts wordt voortgezet.
- Het over verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies, gedateerd 2 september 2011, opgesteld door M. de Nooijer, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. In dit rapport wordt aangegeven dat – gelet op de aanwezige problemen binnen de relationele en persoonlijke sfeer - de kans niet worden uitgesloten dat er in de toekomst nogmaals een aanvaring zal plaatsvinden tussen verdachte,het slachtoffer en zijn ex-partner. Wel wordt opgemerkt dat het recidiverisico situationeel bepaald is. Voorafgaande aan het onderhavig feit leefde hij langere tijd binnen de bestaande marges van een maatschappelijk geaccepteerd bestaan. Behoudens de relationele en gedragsproblemen, had hij zijn leven redelijk goed op orde. Hij had een eigen huurwoning en nam deel aan een werk/leef traject en een schuldhulpverlening traject. Gelet op het advies van de Pro-Justitia rapporteur, de slechte behandelprognose en de verwachting dat de strafverwachting meerdere jaren zal bestrijken, acht de Reclassering geen justitieel kader aanwezig voor een regulier toezicht.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psycholoog en beschouwt verdachte voor het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Wat betreft de duur van de op te leggen straf komt de rechtbank tot een lagere vrijheidsstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Weliswaar komt aan verdachte geen beroep op noodweer toe maar dat neemt niet weg dat het slachtoffer zelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de gebeurtenissen. Immers, door met een vuurwapen de confrontatie met verdachte op te zoeken heeft [slachtoffer] het risico genomen dat verdachte daarop met geweld zou reageren.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte reeds aanzienlijke gevolgen van zijn eigen handelen heeft ondervonden in zijn privésituatie. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn leven eindelijk op orde had. Hij had huisvesting en werkte als kok in een horecaonderneming. Door de voorlopige hechtenis is verdachte zijn huurwoning kwijt geraakt. Verdachte heeft aangegeven dat hij na zijn detentie niet terug zal keren naar Den Helder maar voornemens is in Rotterdam te gaan wonen, ook om zo een eventuele volgende confrontatie met het slachtoffer uit de weg te gaan.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
• Verklaart bewezen, dat verdachte het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.