RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810311-10 + 14.678353-06 (tul) (P)
Datum uitspraak: 27 september 2011 (bij vervroeging)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. F.S. Cuperus, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 03 juli 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet één of meermalen met een mes, althans een langwerpig en/of puntig en/of hard voorwerp, heeft gestoken in de hals/keel en/of de borst en/of de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 juli 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meermalen met een mes, althans een langwerpig en/of puntig en/of hard voorwerp, heeft gestoken in de hals/keel en/of de borst en/of de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij op 3 juli 2010 te Den Helder een persoon, genaamd [slachtoffer], drie maal met een mes of ander voorwerp in diens lichaam heeft gestoken. Dit incident zou plaats gevonden hebben in een uitgaansgelegenheid, [naam horecagelegenheid]. Verdachte stelt niet of nauwelijks herinnering te hebben aan de bewuste nacht.
De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] toen en daar gestoken heeft.
Indien dit bewezen geacht wordt, komt vervolgens de vraag aan de orde of dit feit een poging tot doodslag (primair) oplevert, of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. In de visie van de officier van justitie moet dit worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Naar de mening van de raadsvrouw is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te komen tot een veroordeling. Zij heeft hiertoe gewezen op discrepanties tussen aanvankelijk en later in het onderzoek afgelegde verklaringen van de aangever en van getuigen en tussen de verklaringen onderling. Voorts heeft zij aandacht gevraagd voor de conclusie van het onderzoek aan het shirt dat [slachtoffer] droeg ten tijde van het steekincident, inhoudende dat het onwaarschijnlijk is dat de geconstateerde beschadigingen zijn veroorzaakt door het steken van het slachtoffer.
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op 3 juli 2010 rond 01.19 uur werd [verbalisant 1] in de Koningsstraat te Den Helder aangesproken door een jongeman, die hem vertelde dat er in [naam horecagelegenheid] iemand was neergestoken. [Naam horecagelegenheid] is een horecagelegenheid gelegen aan de Koningstraat in Den Helder. [Verbalisant 1] is met zijn collega naar [naam horecagelegenheid] toe gegaan en trof daar de hem bekende [slachtoffer], die met ontbloot bovenlijf op een stoel zat. [Slachtoffer] verklaarde dat hij zomaar uit het niets door [verdachte] was gestoken. Het steken had plaatsgevonden vóór in de zaak, bij de uitgang, bij de gokkast en de sigarettenautomaat, aldus [slachtoffer]. Verbalisant zag op het bovenlichaam van [slachtoffer] drie kleine wondjes. Net onder de hals zag hij een klein hoekig wondje, dat vers bebloed was, maar niet meer bloedde. Ter hoogte van de tepellijn zag hij eveneens een vers bebloed hoekig wondje dat niet meer bloedde. Op de buik van het slachtoffer, net onder de navel, zag verbalisant een iets grotere hoekige wond, die bleef bloeden. Op de vloer van de club, nabij de uitgang, heeft de verbalisant verse bloedspatten aangetroffen. De rechtbank leidt uit deze waarnemingen van de verbalisant af dat de verwondingen van [slachtoffer] zeer kort daarvoor, in [naam horecalgelegenheid], zijn veroorzaakt.
Op 5 juli 2010 heeft [verbalisant 2] beelden bekeken van de bewakingscamera van[naam horecagelegenheid], opgenomen op 2/3 juli 2010 tussen 23:02:50 uur en 00:55:32 uur. Te zien is dat verdachte om 00:51:35 uur in [naam horecagelegenheid] aanwezig was, in de hal voor de bar. Verdachte was gekleed in een grijs T-shirt. Verbalisant herkent op de beelden tevens aangever [slachtoffer] en [getuige] (de rechtbank begrijpt: [getuige], waarover later meer).
Op de beelden is voorts het volgende te zien:
00:51:35 [slachtoffer] komt [naam horecagelegenheid] binnen. Verdachte houdt de tussendeur open voor [slachtoffer].
00:52:00 [slachtoffer] en verdachte lopen beiden naar de bar en blijven daar staan.
00:52:25 [slachtoffer] loopt in de richting van de dansvloer
00:52:52 [slachtoffer] keert terug naar de bar, waar verdachte staat te praten met een persoon die eruit ziet als [getuige].
00:53:15 allen verdwijnen naar rechts uit beeld richting de gokkast.
00:53:27 verdachte komt uit de rechterhoek het beeld weer in gelopen, druk met zijn armen zwaaiend.
00:55:30 verdachte is in beeld, terwijl hij voor de bar met iemand staat te praten; [getuige] voegt zich bij het gesprek.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de camerabeelden vast staat dat verdachte vlak voor het steekincident in [naam horecagelegenheid] aanwezig was en dat hij zich bevond in het gezelschap van [slachtoffer] en [getuige].
[Slachtoffer] is diezelfde nacht, rond 01.45 uur, in het ziekenhuis door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij op 3 juli 2010 rond 01.00 uur naar [naam horecagelegenheid] is gegaan. Daar kwam hij [alias] (de rechtbank begrijpt: verdachte) tegen. [Getuige] was daar ook. [Alias verdachte] ging voor hun een drankje halen. [slachtoffer] ging ondertussen even bij de dansvloer kijken. Toen hij weer bij verdachte kwam staan, trok deze uit het niets een mes en stak hem, eenmaal in de buik, eenmaal in de linkerborst en eenmaal net onder de keel. De verdachte had een lichtkleurig T-shirt aan.
In het dossier bevindt zich een fotobijlage, waarop te zien is dat de verwondingen van het slachtoffer zijn gelokaliseerd onder de keel, in de borst en in de buik.
Op 10 augustus 2010 is [getuige] door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 3 juli 2010 naar [naam horecagelegenheid] is gegaan met een jongen die hij oppervlakkig kent van eten bij de Brijder en van wie hij inmiddels weet dat hij [verdachte] heet. Daar kwamen ze [slachtoffer] tegen, de man die gewond geraakt is. [Getuige] kende [slachtoffer] via een ex-vriendin. [Verdachte] gaf [getuige] en [slachtoffer] een biertje en nam zelf ook iets. [Slachtoffer] liep weg en toen hij terug liep richting [verdachte] hoorde [getuige] hem roepen ‘vuile verraaiers’. Toen [getuige] omkeek, zag hij dat [slachtoffer] zijn shirt omhoog deed, met de woorden: ‘Ik ben gestoken, drie keer.’ Volgens [getuige] was het op dat moment niet druk maar juist rustig en overzichtelijk in [naam horecagelegenheid]. Eerder had [getuige] al tegenover een verbalisant verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] riep dat hij gestoken was, hij, [getuige], de enige was die er dichtbij stond en dat er niemand anders in de buurt was.
[Getuige] heeft tegenover de rechter-commissaris voorts verklaard dat [verdachte] hem op 30 juni 2010 had laten zien dat hij een lang mes bij zich had, in zijn broekriem.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad op 30 juni 2010 een mes bij zich had. Verder heeft hij op de zitting verklaard dat hij zich nog wel kan herinneren dat hij die bewuste avond met [getuige] was en dat zij samen ergens naar binnen zijn gegaan. Ook heeft hij verklaard dat zijn officiële voornaam weliswaar [verdachte] is, maar dat hij sinds jaar en dag [alias] genoemd wordt.
conclusie
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] in de borst en de buik heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat met name op grond van de foto’s van het letsel niet bewezen geacht kan worden dat het slachtoffer in de hals/keel is gestoken.
Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte met een mes gestoken heeft. Het voorwerp waarmee gestoken is, is immers niet aangetroffen, terwijl de getuige [getuige] geen mes of ander wapen heeft gezien.
verweren
De raadsvrouw heeft vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en de overige getuigen, gelet op de discrepanties tussen aanvankelijk en later in het onderzoek afgelegde verklaringen van de aangever en van getuigen en tussen die verklaringen onderling
Voor zover dit verweer ziet op getuigenverklaringen die de rechtbank niet bezigt tot het bewijs, kan dit onbesproken blijven. Voor het overige geldt dat er weliswaar op detailniveau inconsistenties zijn aan te wijzen tussen de verschillende verklaringen, maar die raken niet de kern van de verstrekte informatie en tasten de betrouwbaarheid van die verklaringen niet aan. Het zou eerder bevreemding wekken wanneer verklaringen van verschillende personen wel op alle details met elkaar overeen zouden stemmen, zeker waar het stressvolle gebeurtenissen zoals de onderhavige betreft. Hetzelfde geldt voor verklaringen van een en dezelfde persoon die zijn afgelegd op uiteen liggende tijdstippen. De rechtbank acht de betreffende verklaringen wel degelijk betrouwbaar.
De raadsvrouw heeft voorts onder de aandacht gebracht dat de conclusie van het onderzoek aan het shirt van de aangever luidt dat het onwaarschijnlijk is dat de beschadigingen in shirt zijn veroorzaakt door het steken van het slachtoffer. Dit roept, zo begrijpt de rechtbank de raadsvrouw, vragen op rond de feitelijke gang van zaken rond het toebrengen van de steken.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemde conclusie volstrekt onvoldoende onderbouwd. Uit het betreffende proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat er enig onderzoek ten grondslag heeft gelegen aan deze conclusie, er is enkel de constatering dat gezien de vorm en het formaat van deze beschadigingen het onwaarschijnlijk is dat deze beschadigingen zijn veroorzaakt tijdens het steken van het slachtoffer. De rechtbank laat deze conclusie dan ook buiten beschouwing.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer drie maal heeft gestoken, tweemaal in de borststreek en eenmaal in de buik. Hierdoor zijn aan het slachtoffer vrij oppervlakkige verwondingen toegebracht. Exacte gegevens met betrekking tot de diepte van de steekwonden ontbreken. Het is niet bekend geworden met wat voor voorwerp of wapen verdachte heeft gestoken. Verdachte stelt zich niets van het incident te kunnen herinneren en heeft dus niets over zijn opzet verklaard.
Bij deze stand van zaken zijn er onvoldoende gegevens voorhanden om vast te stellen of de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans met zich brachten dat het slachtoffer hierdoor het leven zou laten, laat staan dat verdachte een dergelijk kans bewust heeft aanvaard. Aldus kan niet bewezen worden dat verdachte opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van het slachtoffer. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het steken met een puntig voorwerp in de borst en de buik van een persoon, zoals bewezen verklaard is, naar algemene ervaringsregels wel de aanmerkelijk kans in het leven dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer wordt toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De rechtbank acht derhalve het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op de wijze zoals hieronder in de rubriek Bewezenverklaring aangegeven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een langwerpig en puntig voorwerp meermalen in de borst en eenmaal in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op: Poging tot zware mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 8 september 2011 door het multidisciplinair team van het Pieter Baan Centrum te Utrecht over verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport. De conclusie van de onderzoekers luidt dat zij geen gronden hebben kunnen vinden voor een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoekers adviseren dan ook om verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over. Er is ook verder niet gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest en daarnaast aan verdachte zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de gedragdeskundige rapporten van de psycholoog Boer en de psychiater Van Hoecke, waarin oplegging van genoemde maatregel wordt geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid een persoon in borst en buik gestoken. Dit moet voor het slachtoffer een schokkende ervaring geweest zijn, te meer omdat de aanval volkomen onverhoeds kwam. Dat het slachtoffer hierbij slechts relatief licht letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid, maar niet de verdienste van verdachte. Dergelijke geweld, gepleegd in een openbare gelegenheid, tussen het uitgaanspubliek, kan bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in bredere zin versterken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 juli 2010. Hier blijkt dat de verdachte eerder ter zake van met name vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, maar niet ter zake van geweldsdelicten.
- het over de verdachte uitgebrachte multidisciplinair rapport, gedateerd 8 september 2011, opgemaakt door de psycholoog A.G.M. Weenink en de psychiater in opleiding M.J. van Haaren (onder supervisie van de psychiater R.J.P. Rijnders), allen verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrisch Observatiekliniek te Utrecht.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 19 september 2011, opgemaakt door C.J.C. Kok, reclasseringswerker werkzaam bij Palier forensische en intensieve zorg.
Zoals hiervoor in de rubriek ‘Strafbaarheid van de verdachte’ aangegeven, volgt de rechtbank de conclusie van de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum dat – kort gezegd – verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit volledig toerekeningsvatbaar te achten is. Daarmee is er geen ruimte voor de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven niet gemotiveerd te zijn voor begeleiding door Palier, zoals voorgesteld in genoemd reclasseringsadvies, en de voorkeur te geven aan voortzetting van het reeds langer bestaande contact met de reguliere GGZ. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden met betrekking tot verplichte begeleiding.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op haar plaats is.
9. Vordering van de benadeelde partij
De [benadeelde partij] , wonende [adres en woonplaats], heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 44,40 wegens materiële schade en een bedrag van € 850,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering als verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding voor materiële schade (€ 40,40) in zijn geheel toewijsbaar.
Met betrekking tot de vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze in billijkheid kan worden vastgesteld op € 500,00, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De door de verdachte te vergoeden materiële en immateriële schade komt daarmee op een totaalbedrag van € 540,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2011.
De verdachte zal daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 25 mei 2007 in de zaak met parketnummer 14/678353-06 aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd en voor zover de tenuitvoerlegging nog niet is gelast, thans alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 juni 2007 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 12 juli 2007 (de datum waarop het namens verdachte tegen genoemd vonnis ingestelde hoger beroep is ingetrokken).
Bij genoemd vonnis van 25 mei 2007 is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar.
Bij vonnis van de politierechter van 8 augustus 2007 is de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van deze voorwaardelijke straf, te weten 15 dagen gevangenisstraf, omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Bij vonnis van de politierechter van 8 februari 2008 is de proeftijd ten aanzien van het resterende voorwaardelijk strafdeel verlengd met een jaar, zodat de proeftijd ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog niet was geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom zal de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen te worden gelast.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij 1], wonende [adres en woonplaats] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 540,40 (vijfhonderdveertig euro en veertig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Wijst de vordering voor het meerdere af.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 540,40 (vijfhonderdveertig euro en veertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tien dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
? Gelast de tenuitvoerlegging van de nog niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 25 mei 2007 in de zaak met parketnummer 14.678353-09 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2011.
mr. Cuvelier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.