RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810602.10 (P)
Datum uitspraak: 15 september 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. Th. U. Hiddema, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
zij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en/of de gemeente Wieringermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk en/of lijkdelen (te weten het [incomplete] lichaam en/of de van het/dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader,
- de deur(en) van de (bedrijfs-)bus geopend en/of deze voorgereden en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (achter) in de (bedrijfs-)bus (in gebruik bij de medeverdachte) getild en/of gelegd en/of
- die (bedrijfs-)bus in de richting van/naar de Afsluitdijk en/of Den Oever en/of het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en/of
- die (bedrijfs-)bus gestopt op een weg met twee sloten ernaast (de Noorderdijkweg te Wieringerwerf) en/of
- aldaar dat (incomplete) lichaam en/of die benen (telkens) in een sloot aan/langs de Noorderdijkweg gedumpt en/of gegooid/geslingerd en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (telkens) in die slo(o)t(en) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk en/of die lijkdelen ontdaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 30 april 2010 is in een sloot langs de Noorderdijkweg in Wieringerwerf een incompleet lichaam van een dode man aangetroffen. Op 1 mei 2010 zijn in een sloot langs dezelfde weg twee benen, verpakt in vuilniszakken aangetroffen.
Teneinde de dood van deze man te onderzoeken is een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgezet.
Dit onderzoek wees uit dat de dode man de in Beverwijk als vermist opgegeven [slachtoffer] betrof. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen benen bij het lichaam van [slachtoffer] (hierna kortweg [slachtoffer] genoemd) hoorden.
De patholoog heeft bij haar onderzoek van het lichaam van [slachtoffer] onder meer 10 scherprandige huidperforaties in de borststreek aangetroffen. In relatie met deze letsels, bij leven ontstaan, waren vitale organen geraakt met perforatie en functiestoornissen van hart en longen en bloedverlies door klieving van onder andere het hart en de grote lichaamsslagader. Het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van vitale organen en algehele weefselschade door fors doorgemaakt bloedverlies.
Na uitgebreid onderzoek door het TGO zijn uiteindelijk de verdachte, [verdachte], en haar partner [medeverdachte] als verdachten aangemerkt.
Na diens aanhouding heeft de medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie verklaard dat hij in de vroege ochtend van 30 april 2010 het slachtoffer [slachtoffer] in diens woning heeft aangetroffen. Daarna heeft de medeverdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de keuken en in de badkamer onder meer verschillende keren gestoken met een mes in diens borst. Nadat hij de benen van het lichaam heeft gescheiden heeft hij, samen met de verdachte, zijn partner,het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer in zijn bedrijfsbus heeft vervoerd naar het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer.
De verdachte heeft verklaard dat zij samen met haar partner het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] naar het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer heeft gebracht en daar heeft achter gelaten.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte samen met een ander het lichaam van het slachtoffer heeft verborgen, weggemaakt en/of vervoerd en daarbij het oogmerk heeft gehad het feit en/of de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer te verhelen.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met haar mededader het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer te verhelen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op grond van;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
- de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie ;
- de vierde verklaring van verdachte tegenover de politie ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de forensisch opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], betreffende het onderzoek aan het lichaam op de plaats van het aantreffen ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de speurhondengeleider [verbalisant 3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de forensisch opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], betreffende het onderzoek aan de aangetroffen benen op de plaats van aantreffen ;
- het pathologieonderzoek, gedateerd 17 januari 2011 ;
- het DNA-rapport, gedateerd 7 mei 2010
acht de rechtbank het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals vermeld onder Bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en de gemeente Wieringermeer en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk en lijkdelen, te weten het incomplete lichaam en de van dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer], heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader,
- de deuren van de bedrijfsbus geopend en deze voorgereden en
- dat incomplete lichaam en die benen achter in de bedrijfsbus getild en
- die bedrijfsbus in de richting van de Afsluitdijk en Den Oever en naar het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en
- die bedrijfsbus gestopt op de Noorderdijkweg te Wieringerwerf en
- aldaar dat incomplete lichaam en die benen telkens in een sloot langs de Noorderdijkweg gegooid en
- dat incomplete lichaam en die benen telkens in die sloot achtergelaten en zich aldus van dat lijk en die lijkdelen ontdaan.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Nadat haar partner, de medeverdachte [medeverdachte], het slachtoffer [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en hij de verdachte hiermee confronteerde, heeft zij haar partner meegeholpen het gruwelijk verminkte lichaam en de benen van het slachtoffer te vervoeren naar en achter te laten in het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer.
Door zo te handelen heeft de verdachte samen met haar mededader de nabestaanden maanden in onzekerheid gelaten over hetgeen het slachtoffer in de laatste fase van zijn leven is overkomen.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank de verdachte een andere keuze had kunnen en moeten maken zal de rechtbank bij het opleggen van straf rekening houden met het feit dat de verdachte na enkele uren slaap zeer plotseling is geconfronteerd met een lijk in haar woning waarna zij vervolgens, overmand door angstgevoelens en uit loyaliteit voor haar vriend, de verkeerde keuze heeft gemaakt om haar vriend te helpen bij het wegvoeren en achterlaten van het lijk van het slachtoffer. Daarvan heeft de verdachte ook in haar leven aanzienlijke nadelige gevolgen, onder meer in haar beroep, ervaren.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake enig misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages die met betrekking tot de verdachte zijn opgemaakt, te weten:
- een reclasseringsadvies, gedateerd 28 april 2011, opgemaakt door S. Zuiderwijk;
- een psychologisch rapport, gedateerd 11 april 2011, opgemaakt door de psycholoog R.S. Turk.
De deskundigen komt in zijn rapportage tot de conclusie dat het gedrag van de verdachte wijst op het bestaan van antisociale karaktereigenschappen, maar niet op het bestaan van stoornissen. Onderzoeker concludeert dat betrokkene sjoemelt met haar geweten en de gevolgen van haar beslissingen niet onder ogen wil zien. Zij beschikt echter steeds over haar vrije wil, heeft keuzemogelijkheden en weet dat. Betrokkene kan voor de gevolgen van haar gedrag verantwoordelijk worden gehouden. Onderzoeker adviseert betrokkene hiervoor volledig toerekeningsvatbaar te achten. Vanuit gedragskundig oogpunt bestaat geen indicatie voor behandeling of begeleiding.
Hoewel het bewezen verklaarde zonder meer het opleggen van een vrijheidsstraf van zes maanden rechtvaardigt zal de rechtbank, gelet op de rol van de verdachte bij het strafbare feit onder bovengenoemde omstandigheden alsmede gelet op de grote gevolgen die het feit in de persoonlijke levenssfeer van verdachte heeft teweeg gebracht en nog teweeg zal brengen, aan de verdachte een werkstraf van na te melden duur opleggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47, 151 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 (éénhonderd twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Dit vonnis is gewezen door
Mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. N.W. Groenhart, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2011.
Mr. N.W. Groenhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen