ECLI:NL:RBALK:2011:BT1649

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810603-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op insluiper en medeplegen van het onttrekken van het lijk aan nasporing

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 15 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en het medeplegen van het onttrekken van een lijk aan nasporing. De verdachte heeft op 30 april 2010 in zijn woning in Beverwijk het slachtoffer, een insluiper, met een mes meermalen gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Na de fatale steekpartij heeft de verdachte samen met een medeverdachte het lichaam van het slachtoffer verborgen en weggevoerd, met als doel het feit en de oorzaak van het overlijden te verhullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de fatale messteken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de teruggave van bepaalde in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810603.10 (P)
Datum uitspraak: 15 september 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en/of (elders) in
Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade), een persoon, genaamd
[slachtoffer], van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] opzettelijk
(en na kalm beraad en rustig overleg) meermalen met een mes in diens hals/nek
en/of diens borst en/of elders in diens lichaam te steken en/of diens beide
benen (met een scherprandig snijdend/klievend voorwerp) af te zagen en/of af
te zetten en/of (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of
te schoppen tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
Hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en/of de gemeente Wieringermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk en/of lijkdelen ( te weten het (incomplete) lichaam en/of de van het/dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader,
- het lichaam van die [slachtoffer] uitgekleed en/of van kleding en schoeisel ontdaan en/of (met water af-) gespoeld en/of
- de benen van het lichaam van die [slachtoffer] afgezaagd en/of afgezet en/of gescheiden en/of
- het (incomplete) lichaam van die [slachtoffer] in een deken gerold en/of verpakt en/of
- de benen van die [slachtoffer] (telkens) in een plastic (vuilnis-)zak gedaan en/of
- de deur(en) van de (bedrijfs-)bus geopend en/of deze voorgereden en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (achter) in de (bedrijfs-)bus (in gebruik bij verdachte) getild en/of gelegd en/of
- die (bedrijfs-)bus in de richting van/naar de Afsluitdijk en/of Den Oever en/of het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en/of
- die (bedrijfs-)bus gestopt op een weg met twee sloten ernaast (de Noorderdijkweg te Wieringerwerf) en/of
- aldaar dat (incomplete) lichaam en die benen (telkens) in een sloot aan/langs de Noorderdijkweg gedumpt en/of gegooid/geslingerd en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (telkens) in die slo(o)t(en) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk en/of die lijkdelen ontdaan.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 30 april 2010 is in een sloot langs de Noorderdijkweg in Wieringerwerf een incompleet lichaam van een dode man aangetroffen. Op 1 mei 2010 zijn in een sloot langs dezelfde weg twee benen, verpakt in vuilniszakken aangetroffen.
Teneinde de dood van deze man te onderzoeken is een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgezet.
Dit onderzoek wees uit dat de dode man de in Beverwijk als vermist opgegeven [slachtoffer] betrof. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen benen bij het lichaam van [slachtoffer] (hierna kortweg [slachtoffer] genoemd) hoorden.
De patholoog heeft bij haar onderzoek van het lichaam van [slachtoffer] onder meer 10 scherprandige huidperforaties in de borststreek aangetroffen. In relatie met deze letsels, bij leven ontstaan, waren vitale organen geraakt met perforatie en functiestoornissen van hart en longen en bloedverlies door klieving van onder andere het hart en de grote lichaamsslagader. Het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van vitale organen en algehele weefselschade door fors doorgemaakt bloedverlies.
Na uitgebreid onderzoek door het TGO zijn uiteindelijk de verdachte, [verdachte], en zijn partner [medeverdachte] als verdachten aangemerkt.
Na diens aanhouding heeft [verdachte] tegenover de politie verklaard dat hij in de vroege ochtend van 30 april 2010 het slachtoffer [slachtoffer] in diens woning heeft aangetroffen. Daarna heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de keuken en in de badkamer onder meer verschillende keren gestoken met een mes in diens borst.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord dan wel doodslag. Voorts zal de rechtbank beoordelen of de verdachte heeft gehandeld in noodweer dan wel noodweerexces, zoals door de verdediging betoogd.
Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte samen met een ander het lichaam van het slachtoffer heeft verborgen, weggemaakt en/of vervoerd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer te verhelen.
B. standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte, door zo met een mes in te steken en te snijden in het lichaam van het slachtoffer opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer. De officier van justitie acht voorts bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij stelt dat er sprake is geweest van meerdere vormen van geweld, waarbij de diverse vormen van geweldpleging zich op verschillende plaatsen in de woning hebben afgespeeld en waarbij de verdachte op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich hiervan rekenschap te geven.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte samen met zijn mededader het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer te verhelen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdachte heeft tegenover de politie, de rechter-commissaris en op de terechtzitting bekend dat hij het slachtoffer in de keuken één messteek heeft toegebracht, waarna hij het slachtoffer naar de badkamer heeft gesleept, en dat hij in de badkamer de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden en hem nog een aantal keren heeft gestoken. De verdachte stelt zich op het standpunt dat de gebeurtenissen in zijn woning zich heel snel afspeelden waarbij hij paniek is geraakt en waarbij hij geen enkel moment de tijd heeft gehad om ergens reëel over na te denken.
De verdachte heeft tegenover de politie, de rechter-commissaris en op de terechtzitting voorts bekend dat hij, nadat hij de benen van het slachtoffer heeft afgezaagd, teneinde hem beter te kunnen tillen, vervolgens samen met zijn partner het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer naar het Robbenoordbos in Wieringermeer heeft vervoerd en daar in een sloot heeft achtergelaten.
De raadsman stelt dat de verdachte geen seconde de tijd heeft gehand om over zijn handelen na te denken en al helemaal geen vooropgezet plan heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. De raadsman stelt zich op het standpunt dat derhalve moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman stelt voorts dat ten aanzien van feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, samen met zijn partner, het lijk van het slachtoffer heeft weggevoerd. De raadsman stelt dat verdachte en zijn partner het lichaam open en bloot hebben achtergelaten en dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij het lichaam hebben verborgen of weggemaakt.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Wat betreft het begin van de confrontatie tussen de verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] bevat het procesdossier geen technisch bewijs en evenmin andere bewijsmiddelen dan bovenbedoelde verklaringen van de verdachte welke hierna in het kader van de gevoerde verweren nog verder zullen worden besproken. Nu deze verklaringen niet afdoende worden weersproken door de inhoud van de overige bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij de beoordeling van de feiten in zoverre uit van de door verdachte afgelegde verklaringen. Daarmee houdt de rechtbank het ervoor dat de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] aldus is begonnen:
De verdachte werd wakker van een geluid en trof in de keuken van zijn woning een man aan die hij even later van gezicht herkende als zijnde volgens hem een zwerver. Nadat hij deze man een paar trappen had gegeven pakte de man een mes van het aanrecht en maakte stekende bewegingen in zijn richting. Daarop pakte ook de verdachte een mes en stak de man in zijn borst, terwijl hij met zijn andere hand de pols van de man beetpakte.
Deze vaststelling ten aanzien van de aanvang van de confrontatie, als opmerking vooraf, zal hierna terugkomen bij de bespreking van de verweren.
Thans komt de rechtbank toe aan de eigenlijke beoordeling van de tenlastelegging.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en uit het verhandelde op de terechtzitting, uitgaande van de door verdachte afgelegde verklaringen niet is gebleken van voorbedachte raad. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat er, vanaf het moment waarop het latere slachtoffer met een mes op de verdachte af loopt tot aan het snijden in de hals van het slachtoffer door de verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg.
Weliswaar kan met de officier met justitie worden geconcludeerd, dat er een zekere tijdsspanne zit tussen de verschillende geweldshandelingen in verschillende ruimten, maar de rechtbank kan, gelet op de feitelijke handelingen van de verdachte en diens verklaringen omtrent hetgeen hem daartoe bewoog, niet vaststellen dat voor de verdachte daadwerkelijk en effectief voldoende gelegenheid heeft bestaan om na te denken en zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 impliciteit ten laste gelegde, te weten moord.
Op grond van;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
- de bekennende verklaring van de verdachte tegenover de rechter-commissaris ;
- de bekennende verklaringen van verdachte tegenover de politie ;
- de vierde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie ;
- de vijfde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie ;
- de verklaring van [medeverdachte] als getuige tegenover de rechter-commissaris op 16 juni 2011
- het proces-verbaal van bevindingen van de forensisch opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], betreffende het onderzoek aan het lichaam op de plaats van het aantreffen ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de speurhondengeleider [verbalisant 3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de forensisch opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], betreffende het onderzoek aan de aangetroffen benen op de plaats van aantreffen ;
- het pathologieonderzoek, gedateerd 17 januari 2011 ;
- het DNA-rapport, gedateerd 7 mei 2010
- het afgetapte telefoongesprek tussen de verdachte en zijn vader op 16 december 2010 te 11.43 uur
acht de rechtbank het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals vermeld onder het kopje Bewezenverklaring.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] opzettelijk meermalen met een mes in diens hals/nek en diens borst te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en de gemeente Wieringermeer en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk en lijkdelen ( te weten het incomplete lichaam en de van dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer], heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader,
- het lichaam van die [slachtoffer] van kleding en schoeisel ontdaan en met water afgespoeld en
- de benen van het lichaam van die [slachtoffer] afgezaagd en
- het incomplete lichaam van die [slachtoffer] in een deken verpakt en
- de benen van die [slachtoffer] telkens in een plastic vuilniszak gedaan en
- de deuren van de bedrijfsbus geopend en deze voorgereden en
- dat incomplete lichaam en die benen achter in de bedrijfsbus (in gebruik bij verdachte) getild en
- die bedrijfsbus in de richting van de Afsluitdijk en Den Oever en naar het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en
- die bedrijfsbus gestopt op de Noorderdijkweg te Wieringerwerf en
- aldaar dat incomplete lichaam en die benen telkens in een sloot langs de Noorderdijkweg gegooid en
- dat incomplete lichaam en die benen telkens in die sloot achtergelaten en zich aldus van dat lijk en die lijkdelen ontdaan.
F. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Beroep op noodweer
Gelet op de verklaringen van verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat er, tijdens de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] in de woning van verdachte, sprake was van een noodweersituatie die in hevigheid toenam.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in de vroege ochtend van 30 april 2010 in zijn eigen woning werd geconfronteerd met het slachtoffer dat daar niets had te zoeken. De raadsman stelt dat [slachtoffer] voor de verdachte een zeer angstaanjagende, verwilderde verschijning moet zijn geweest en dat verdachte minst genomen mocht geloven dat de indringer geweld tegen hem zou gebruiken.
De raadsman stelt dat op dat moment dan ook sprake was van een dreigende wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en het lijf van zijn vrouw, die op dat moment boven lag te slapen, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte was op dat moment gerechtigd om [slachtoffer] een paar klappen en/of schoppen te geven om zich te verdedigen tegen de dreigende aanranding en deze verdediging was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf en dat van zijn vrouw. De raadsman stelt dat de verdedigingshandeling, gelet op de aard van de aanranding, niet onacceptabel was en tot aanranding niet in wanverhouding stond.
Aan de subsidiariteitseis is voldaan nu verdachte niet op simpele wijze en zonder gevaar voor zichzelf of voor zijn vrouw een ander alternatief kon kiezen.
De raadsman stelt dat, nadat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] had geschopt en geslagen, de noodweersituatie in hevigheid toenam doordat [slachtoffer] een mes greep en met stekende bewegingen op de verdachte af kwam. Op dat moment was er maar één verdediging mogelijk en dat was de verdediging die de verdachte heeft gekozen. De raadsman stelt voorts dat niet uitgesloten kan worden dat de eerste toegebrachte messteek die is toegediend in de noodweersituatie voor het slachtoffer reeds een dodelijke messteek is geweest.
De raadsman verzoekt de rechtbank op grond van het voorgaande de verdachte voor feit 1 te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de verklaring van de verdachte aannemelijk is geworden dat er op 30 april 2010 in de woning van verdachte sprake is geweest van een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer], maar dat deze noodweersituatie werd beëindigd op het moment dat verdachte [slachtoffer] bij zijn pols pakte waardoor de aanranding werd beëindigd. De feiten spreken voor zich en leiden tot de slotsom dat de verdachte na het zien van het bloed disproportioneel heeft gereageerd en heeft geprobeerd door al zijn verdere handelingen alle sporen te verbergen, aldus de officier van justitie.Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen sprake was van noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht en dat een beroep daarop dient te worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft [slachtoffer] op 30 april 2010 door middel van geweld om het leven gebracht. Het begin van de confrontatie is hierboven als volgt weergegeven.
De verdachte werd wakker van een geluid en trof in de keuken van zijn woning een man aan die hij even later van gezicht herkende als zijnde volgens hem een zwerver. Nadat hij deze man een paar trappen had gegeven pakte de man een mes van het aanrecht en maakte stekende bewegingen. Daarop pakte ook de verdachte een mes en stak de man in zijn borst, terwijl hij met zijn andere hand de pols van de man beetpakte.
Hierna heeft [slachtoffer], aldus verdachte, zijn mes laten vallen en zakte hij in elkaar. De verdachte heeft hem opgevangen en hem vervolgens naar de badkamer gesleept. Het slachtoffer heeft zich tijdens dit slepen verzet. De verdachte heeft voorts verklaard dat, nadat hij het slachtoffer in de badkamer had neergezet, deze wild werd en hem bij de benen greep. Daarop heeft de verdachte het hoofd van het slachtoffer beetgepakt en hem de keel doorgesneden en vervolgens nog meer messteken toegebracht.
De rechtbank zal moeten beoordelen of er sprake is van een noodweersituatie. Wil een beroep op noodweer kunnen slagen, dan moet sprake zijn van een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen – in het onderhavige geval – het eigen lijf en/of het lijf van een ander, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of, gelet op de vast te stellen omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, het door de verdachte gestelde omtrent de noodweersituatie aannemelijk is geworden. Bij haar oordeel op dit punt betrekt de rechtbank de verklaring van verdachte alsmede het pathologisch onderzoek.
De rechtbank stelt voor een goed begrip van de voorgeschiedenis voorop dat er sprake is geweest van een noodweersituatie tot het moment waarop het slachtoffer het mes heeft laten vallen nadat hij was gestoken. Deze voorgeschiedenis is niet aan de verdachte ten laste gelegd en is derhalve evenmin bewezen verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een dreiging met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op het moment waarop hij een insluiper ’s ochtends vroeg in zijn woning aantrof, een aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, het geven van enkele trappen, acht de rechtbank niet buitenproportioneel. Weliswaar heeft de verdachte in het hierboven genoemde telefoongesprek van 16 december 2010 ook gezegd dat hij de man helemaal in elkaar heeft gebeukt … en helemaal de tyfus ingeschopt, maar uit dat gesprek en ook uit overige bewijsmiddelen blijkt niet of in deze beginfase meer of ander geweld is gebruikt dan genoemd trappen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de noodweersituatie vervolgens in hevigheid toenam. [slachtoffer] heeft, kennelijk als reactie op de ontvangen trappen, een mes van het aanrecht gepakt en is met dat mes op de verdachte toegelopen, terwijl hij stekende bewegingen maakte met dat mes. Ook in deze fase was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het hier door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, het pakken van een mes en daarmee één keer steken in de borst van het slachtoffer, in samenhang met het vastpakken van de pols van de arm waarmee [slachtoffer] het mes vasthield acht de rechtbank onder de hierboven geschetste omstandigheden van een indringer in de eigen woning niet buitenproportioneel.
Nadat de verdachte [slachtoffer] bij diens pols had gepakt en met een mes had gestoken, heeft [slachtoffer] zijn mes laten vallen en is hij in elkaar gezakt, waarbij hij werd opgevangen door de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank eindigde hierdoor de dreigende aanranding.
De verdachte heeft het latere slachtoffer vervolgens naar de badkamer gesleept. In de badkamer heeft de verdachte de hals van het slachtoffer doorgesneden en hem meerdere malen met een mes gestoken. De verdachte heeft verklaard dat dit gebeurde nadat het slachtoffer wild werd en de verdachte bij zijn benen greep.
Naar het oordeel van de rechtbank was er op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door het slachtoffer tegen het lijf van verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. Blijkens de woordelijke uitwerking van het eerste verhoor van de verdachte (map B, blz. 38 e.v.) heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer na de eerste messteek in de keuken zijn mes had laten vallen en door zijn poten was gezakt, waarna hij hem heeft versleept naar de badkamer en hem in een hoek heeft neergegooid.
Uit het rapport van de patholoog is gebleken dat de 10 scherprandige huidperforaties in de borst van het slachtoffer met begeleidende en onderhuidse bloeduitstortingen bij leven waren ontstaan door inwerking van scherprandig snijdend/klievend en perforerend geweld zoals door bijvoorbeeld één of meerdere messen kan worden opgeleverd. Er waren in relatie met deze letsels vitale organen geraakt met perforatie en functiestoornissen van hart en longen en bloedverlies door klieving van onder andere het hart en de grote lichaamsslagader. Hiermee wordt het intreden van de dood verklaard door functiestoornissen van vitale organen en algehele weefselschade door fors doorgemaakt bloedverlies. De patholoog heeft voorts gerapporteerd dat de scherprandige klievingen van de huid aan het hoofd, de nek, de hals van het slachtoffer, gezien het ontbreken van evidente bloeduitstortingen zijn ontstaan na of rondom het overlijden.
Gelet op deze bevindingen van de pathologisch deskundige is de rechtbank van oordeel dat, anders dan de verdachte heeft verklaard, de (overige) messteken in de borstkast van het slachtoffer bij diens leven door de verdachte zijn toegebracht, ná het toebrengen van het eerste kennelijk niet dodelijke letsel in de keuken maar vóórdat hij het slachtoffer in de badkamer de hals doorsneed. Het doorsnijden van de hals heeft immers rondom of na het overlijden plaatsgevonden, terwijl alle genoemde letsels door messteken bij leven zijn ontstaan.
Het enkele gegeven, dat het in een hoek van de badkamer gegooide slachtoffer, gewond en ongewapend, op enig moment de benen van de verdachte zou hebben beetgepakt doet geen noodweersituatie herleven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de verdachte toegebrachte messteken in de badkamer zijn toegebracht op een moment waarop geen sprake meer was van een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer ten aanzien van het overige tegen [slachtoffer] uitgeoefende geweld, waaronder messteken.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
G. De strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweer-exces
De raadsman heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de verdachte, na door het slachtoffer in zijn eigen huis te zijn aangevallen, overmand werd door angst, schrik, vrees en radeloosheid. De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze hevige gemoedsbeweging het onmiddellijke gevolg is geweest van de aanranding door het slachtoffer. De verdachte is in een waterval van emoties beland en heeft in de badkamer gedacht dat [slachtoffer] opnieuw de aanval opende, waarop de verdachte uit angst voor deze nieuwe aanval de hals van het slachtoffer heeft doorgesneden en hem nog een aantal messteken heeft toegebracht.
De raadsman stelt zich bovendien op het standpunt dat de hevige gemoedsbeweging waarin de verdachte verkeerde nog steeds bestond op het moment dat hij samen met zijn partner het lichaam van het slachtoffer heeft weggevoerd.
De raadsman verzoekt de verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte, nadat hij het mes van [slachtoffer] had afgenomen, onder de invloed handelde van een hevige gemoedsbeweging die zodanig dwingend en onstuitbaar was dat aan zijn excessief handelen het verwijt is komen te ontvallen, waarbij die gemoedsbeweging het onmiddellijke gevolg is van de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen, sprake is van telkens bewust genomen beslissingen die zeker niet het beeld ondersteunen van iemand die geheel buiten zichzelf is. De eventuele paniek is veroorzaakt door de aanwezigheid van bloed op de borst van het slachtoffer in de keuken en niet meer door angst voor de voorafgaande dreigende aanranding. Daarop heeft de verdachte al het mogelijke gedaan om de sporen te verbergen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een strafbare dader is.
Beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank zal moeten beoordelen of er sprake is van noodweerexces. Wil een beroep op noodweerexces kunnen slagen, dan moet sprake zijn van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanranding. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd het door de verdachte gestelde omtrent een zodanige gemoedsbeweging aannemelijk is geworden.
Gelet op de stukken en gelet op het verhandelde op de terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de hevige gemoedsbeweging waarin de verdachte kwam te verkeren het onmiddellijke gevolg is geweest van het feit dat het slachtoffer met een mes, waarmee hij stekende bewegingen maakte, op hem af kwam lopen. De verdachte heeft zich hiertegen immers verweerd door de pols van het slachtoffer te pakken en direct daarop met een ander mes in de borst van het slachtoffer te steken.
Een dusdanige verdediging door verdachte geeft naar het oordeel van de rechtbank nog geen blijk van een hevige gemoedsbeweging waarin hij op dat moment verkeerde.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de hevige gemoedsbeweging van verdachte het onmiddellijke gevolg van de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding is geweest, maar is aannemelijk dat deze gemoedsbeweging is veroorzaakt door het resultaat van de verdedigingshandeling van verdachte. Na het steken in de keuken is het slachtoffer in elkaar gezakt en direct opgevangen door de verdachte. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard (map B blz 37) dat hij bij het zien van bloed dacht dat straks alles onder het bloed zou zitten en dat hij het slachtoffer naar de badkamer heeft gesleurd. Hij heeft ook verklaard dat hij in paniek was dat hij iemand had neergestoken en dat hij niet wist wat hij moest doen. In het bovengenoemde telefoongesprek van 16 december 2010 heeft de verdachte, naar eigen zeggen onwetend van het afluisteren van de telefoon, aan zijn vader verteld dat die man niet in zijn huis had moeten komen en dat hij hem daarom heeft afgemaakt door hem in de keuken neer te steken en in de badkamer kapot te snijden. Dit alles geeft zeker blijk van emoties maar, mede gelet op het geheel aan gedragingen van de verdachte voorafgaand en na het overlijden van het slachtoffer, niet van een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijk gevolg was van de dreigende aanranding door het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces.
In de pro justitia rapportage concluderen de deskundigen dat er geen grond bestaat om te adviseren tot vermindering van de toerekeningsvatbaarheid bij verdachte.
Verdachte is daarom strafbaar, nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
H. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht, gezien de gevoerde verweren, de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij het opleggen van straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft op 30 april 2010 [slachtoffer] onder andere met meerdere messteken van het leven beroofd. Daarbij en daarna heeft hij buitensporig geweld gebruikt. Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt daarom bedreigd met een langdurige gevangenisstraf. Het benemen van andermans leven is een onomkeerbaar misdrijf.
De verdachte heeft daarna samen met een ander het lichaam van het slachtoffer vervoerd en achtergelaten in het Robbenoordbos te Wieringerwerf. Teneinde het slachtoffer te kunnen vervoeren heeft de verdachte de benen van het slachtoffer afgezaagd. Deze doodslag en de wijze waarop het lichaam van het slachtoffer is weggevoerd en is achtergelaten hebben de rechtsorde langdurig en ernstig geschokt. Door de dood van het slachtoffer, het wegmaken en het verminken van diens lichaam heeft de verdachte groot leed toegebracht aan de familieleden en andere naasten van het slachtoffer.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 december 2010, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onder meer is veroordeeld terzake bedreiging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages die met betrekking tot de verdachte zijn opgemaakt, te weten:
- een reclasseringsrapport, gedateerd 4 maart 2011, opgemaakt door P.C. Olie;
- een multidisciplinair rapport d.d. 19 augustus 2011, opgemaakt door B. van Giessen, forensisch psycholoog, C.J. van Gestel, forensisch psychiater, en D.A. de Ruiter, forensisch milieuonderzoeker Reclassering Nederland.
De deskundigen komen in hun rapportage tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van narcistische persoonlijkheidsproblematiek maar dat niet gesproken kan worden van een (narcistische) persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het plegen van de feiten. De deskundigen concluderen dat er geen grond is om te adviseren tot vermindering van de toerekeningsvatbaarheid bij betrokkene.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat opleggen van een vrijheidsstraf van lange duur passend en geboden is. Nu de rechtbank moord niet bewezen acht zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde. Ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 1 acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend. De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in zijn eigen woning een insluiper heeft overlopen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte op de openbare terechtzitting heeft laten zien dat hij zeer aangedaan is door de feiten en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden, maar ook voor zijn eigen vrouw en zijn familie.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er anderzijds rekening mee gehouden dat verdachte er alles aan gedaan heeft om sporen weg te maken en dat hij zich heeft ontdaan van het lichaam van het slachtoffer.
Dit laatste feit rechtvaardigt op zich reeds een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een vrijheidsstraf van tien jaar passend en geboden.
I. Beslag
De officier van justitie heeft gevorderd de teruggave aan verdachte te gelasten van de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 7, 8, 9 en 10 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 4, 5, 6, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 7, 8, 9 en 10 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
De rechtbank acht geen wettelijke basis aanwezig om de officier van justitie te volgen in diens vordering tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 4, 5, 6, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, nu deze voorwerpen geen voorwerpen zijn als omschreven in de artikelen 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
J. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 151, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
K. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de impliciet onder 1 ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet onder 1 ten laste gelegde doodslag en het onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 7, 8, 9 en 10 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Wijst af de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 4, 5, 6, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. B. Littooy, voorzitter,
mr. M. Lolkema en mr. N.W. Groenhart, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2011.
Mr. N.W. Groenhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.