ECLI:NL:RBALK:2011:BR6600

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810240-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door buurman met schep

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn buurman. De verdachte heeft op 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar zijn buurman met een schep geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, hoewel de verdediging betoogde dat er geen sprake was van voorbedachten rade en dat het opzet niet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen, evenals het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, waaronder snijwonden en beschadigde tanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet aan moord, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de aanval aanzienlijke medische kosten en immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de gebruikte schep bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810240-11 (P)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats],
thans gedetineerd te PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord te Arnhem.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat daartoe een vordering tot wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten, ten laste gelegd, dat
Primair hij op of omstreeks 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijn buurman) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een schep, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp heeft gepakt en/of (daarna) met die schep, althans dat harde en/of puntige en/of scherpe voorwerp -vanuit zijn tuin- naar die [slachtoffer] is toegelopen en/of (daarna) met die schep, althans dat harde en/of puntige en/of scherpe voorwerp een of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het gezicht en/of het hoofd [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair hij op of omstreeks 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een of meer ontwortelde en/of (af-)gebroken en/of beschadigde tanden en/of een doorgesneden bovenlip en/of een snijwond/scheur in de huid van de neus, althans in de gezichtshuid), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk een of meerma(a)l(en) met kracht met een schep, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp op/tegen het gezicht te slaan; Meer subsidiair hij op of omstreeks 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schep, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp een of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het gezicht en/of het hoofd [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Een reeds lang lopende ruzie tussen verdachte en zijn buurman [slachtoffer] is op 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar uitgemond in een confrontatie tussen beide mannen waarbij verdachte genoemde [slachtoffer] met een schep heeft geslagen.
De rechtbank zal moeten beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag, dan wel aan (een poging tot) zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, van genoemde [slachtoffer].
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat
- er geen sprake is geweest van voorbedachten rade omdat verdachte niet planmatig heeft gehandeld en aan zijn handelen geen voorbereiding is voorafgegaan;
- twijfel bestaat over causaal verband tussen het handelen van verdachte en het door [slachtoffer] bekomen letsel, zodat het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
- het opzet van verdachte niet was gericht op de dood van, of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer], maar op het stukslaan van een of meer ruiten van een aan de echtgenote van [slachtoffer] toebehorende personenauto.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Met betrekking tot de toedracht van het ten laste gelegde feit is door verdachte op 8 mei 2011 en door aangever [slachtoffer] op 9 mei 2011 tegenover de politie een verklaring afgelegd. Daarnaast bevinden zich in het strafdossier foto’s van het door [slachtoffer] bekomen letsel en een op dat letsel betrekking hebbende verklaring van een arts .
[slachtoffer] heeft bij gelegenheid van het hiervoor genoemde verhoor d.d. 9 mei 2011 als volgt verklaard.
Na een barbecue op zaterdag 7 mei 2011 begint hij, [slachtoffer], de boel op te ruimen. Hij loopt naar zijn garage om deze van buitenaf op slot te doen en ziet dat zijn buurman (naar de rechtbank begrijpt de verdachte [verdachte]) op diens garagepad is komen te staan. De buurman spreekt hem aan over het feit dat hij de zoon van de buurman eerder, in maart 2011, uitgescholden zou hebben. De buurman loopt weg, waarna hij, [slachtoffer], een sleutel gaat pakken om de garagedeur dicht te doen. Als hij via de poort van de tuin terug loopt naar de garagedeur, staat hij op enig moment bij de voorzijde van de auto van zijn vrouw, met zijn rug naar de tuin van de buren. Dan draait hij zich, naar eigen zeggen kennelijk omdat hij iets of iemand hoorde, om en krijgt gelijk een klap op het hoofd. Waarmee hij is geslagen, weet hij op dat moment niet. Na de klap voelde hij aan zijn gezicht en zag toen dat hij bloedde. [slachtoffer] weet nog dat hij de keuken in liep en zijn gezicht met water spoelde. Hij ziet allemaal bloed in de gootsteen. Zijn vrouw heeft 112 gebeld, waarna hij met de ambulance naar het ziekenhuis is gegaan.
Op de afdeling Spoedeisende hulp werd op 7 mei 2011 bij [slachtoffer] het volgende letsel vastgesteld:
Snijwond aangezicht bij basis van de neus tot en met het lippenrood, wijkende wondranden. Wortels van voortanden zichtbaar. Voortanden loszittend en half uitgestoken, één ondertand afgebroken.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard over de problemen, zoals hij deze in de afgelopen jaren heeft ervaren in de relatie met zijn naaste buren, de familie [slachtoffer]. Wat betreft de gebeurtenissen op zaterdag 7 mei 2011 heeft hij verklaard dat het gedrag van zijn buurman, [slachtoffer], hem die dag behoorlijk boos maakte. Als hij zijn buurman uit diens tuin naar zijn eigen garage ziet lopen, spreekt hij hem aan over het uitschelden van zijn, verdachtes, zoon eerder op 27 maart 2011. Vervolgens loopt hij weg, daarbij zijn buurman uitmakend voor “vuile pedofiel”. Hij pakt een schep uit zijn tuin, maar zet deze ook weer terug. Als hij even later hoort dat er een woordenwisseling gaande is tussen de buurman en zijn, verdachtes, echtgenote, die inmiddels ook in de tuin was gekomen, pakt hij andermaal de schep, loopt in de richting van de auto’s, ziet de buurman voor zijn erf staan, tussen hemzelf en de auto’s in, heft de schep dan met twee handen omhoog en slaat daarmee in de richting van de buurman. Tot twee keer toe haalt hij uit met de schep en slaat op dezelfde manier in de richting van de buurman. In zijn beleving slaat hij hem op het hoofd. Als hij ziet dat er een straaltje bloed over het voorhoofd van de buurman loopt en dat deze bloedt uit zijn mond, schrikt hij. Dat de buurman zoveel agressie bij hem opriep kwam doordat hij weer tegen zijn vrouw tekeer ging en dat hij weer over de kinderen begon.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de buurman tot twee keer toe kort achter elkaar met de schep heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard met kracht te hebben geslagen. Omdat de buurman zich voorover bukte en zijn hoofd afschermde met zijn arm, meent verdacht dat hij hem niet in het gezicht kan hebben geraakt. Wel heeft hij bloed in diens mond gezien. Op een gegeven moment hebben de buurman en hij beiden de schep vastgehouden en daaraan getrokken. Daarbij hielden zij de steel van de schep horizontaal vast. Volgens verdachte heeft de buurman bij dat vasthouden en trekken aan de steel van de schep geen letsel opgelopen.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 7 mei 2011 meermalen met kracht met een schep heeft geslagen op het hoofd van [slachtoffer]. Gelet op het door die [slachtoffer] opgelopen letsel, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte hem daarbij niet alleen op diens hoofd en bovenrug, maar ook in het gezicht heeft geraakt. De suggestie van verdachte dat [slachtoffer] het vastgestelde letsel anderszins zou hebben opgelopen, te weten door zichzelf dit letsel toe te brengen, dient naar het oordeel van de rechtbank als volstrekt onaannemelijk te worden gepasseerd.
Het door de verdediging overgelegde en in het strafdossier gevoegde schriftelijke bericht van het Centrum voor Forensische Pathologie, gedateerd 23 juli 2011, waarin naar aanleiding van een door verdachte opgestelde beschrijving van het voorval en de daarbij gevoegde foto’s van het door [slachtoffer] bekomen letsel, wordt geconcludeerd dat een andere oorzaak voor het ontstaan van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel dan door een slag met de schep niet uitgesloten kan worden, doet niet af aan de op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen gebaseerde overtuiging van de rechtbank dat [slachtoffer] het letsel in het gelaat heeft opgelopen door toedoen van verdachte.
Opzet
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht met een schep of hard voorwerp slaan op een vitaal lichaamsdeel als het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood in zich bergt. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. Door niettemin het hiervoor omschreven geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat zijn handelen een dodelijk gevolg zou hebben, aanvaard en daarmee - in voorwaardelijk vorm - opzet gehad op de dood van aangever.
Voorbedachten rade
Met betrekking tot de voorbedachten rade neemt de rechtbank op grond van vaste jurisprudentie als uitgangspunt dat voor een bewezenverklaring hiervan moet komen vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorbedachten rade dient te worden afgeleid uit de uiterlijk waarneembare feiten en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De zwaarste vorm van voorbedachten rade is een vooropgezet plan, dat is voorbereid en vervolgens uitgevoerd. Voor het bewijs van voorbedachten rade is overigens voldoende dat er een gelegenheid tot bezinning is geweest voor de verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij “behoorlijk boos” was en nog steeds zo boos was toen hij de woordenwisseling tussen zijn echtgenote en de buurman hoorde. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op het moment van het slaan een waas voor ogen had. Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade in de betekenis, zoals hiervoor omschreven.
De rechtbank acht- met uitzondering van het bestanddeel “met voorbedachten rade”- het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (zijn buurman) van het leven te beroven, met dat opzet een schep heeft gepakt en daarna met die schep naar die [slachtoffer] is toegelopen en met die schep met kracht tegen het gezicht en op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gedurende die proeftijd zal verdachte aanwijzingen van de Reclassering Nederland dienen na te leven, waaronder een meldplicht en een behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling.
De in beslag genomen schep dient te worden verbeurdverklaard.
De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 8.232,85. Aan de verdachte dient voorts de schadevergoedingsmaatregel voor genoemd bedrag te worden opgelegd.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, mocht een bewezenverklaring volgen, wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Als bijzondere voorwaarde dient verdachte contact te onderhouden met Reclassering Nederland.
Verdachte en diens raadsman hebben aangevoerd dat er van de kant van het slachtoffer gedurende een reeks van jaren sprake is geweest van pesterijen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de escalatie op 7 mei 2011. Voorts heeft de verdediging gewezen op het blanco strafblad van verdachte, de gevolgen van de voorlopige hechtenis voor het gezin van verdachte en het op 9 juni 2011 door de reclassering uitgebrachte positieve advies, strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aangevoerd dat het de vraag is of en zo ja in hoeverre, het gestelde letsel volledig valt te herleiden tot het handelen van verdachte,
De benadeelde partij zou om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering, omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 7 mei 2011 geprobeerd zijn buurman [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een schep tegen het gezicht en op zijn hoofd te slaan. [slachtoffer] heeft daardoor ernstig letsel bekomen in zijn gezicht en aan zijn gebit, waarvan hij een aantal maanden later nog steeds de gevolgen ondervindt.
Voor het slachtoffer is het een traumatische ervaring geweest, vooral nu het gebeurde zich in de onmiddellijke nabijheid van zijn woning heeft afgespeeld. Ook voor zijn gezin hebben de gebeurtenissen op 7 mei 2011 ernstige nadelige gevolgen gehad, zoals onder meer is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. Het slachtoffer omschrijft het aldus dat er een vorm van angst in zijn gezin is gekomen. Door het feit is ook de rechtsorde ernstig geschokt.
De omstandigheid dat er kennelijk al lange tijd conflicten bestonden tussen verdachte en het slachtoffer – waarbij het overigens niet de taak van de rechtbank is in dit verband schuldigen aan te wijzen – vormt mogelijk, al dan niet gedeeltelijk, een verklaring voor het feit dat verdachte zijn zelfbeheersing is verloren, maar kan daarvoor geen excuus zijn. Het feit dat verdachte ter terechtzitting een naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van het letsel in het gezicht van [slachtoffer], duidt erop dat verdachte slechts zeer beperkt verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft aangericht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
14 juli 2011 waaruit blijkt dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het feit en de gevolgen daarvan ook voor verdachte en zijn gezin zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht aanzienlijk zijn.
De rechtbank heeft kennis genomen van de twee beknopte reclasseringsadviezen, gedateerd 10 mei 2011 en 9 juni 2011 en het reclasseringsadvies, gedateerd 9 augustus 2011, opgesteld door S. Pattiruhu-Chow, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit laatste rapport houdt onder meer in als conclusie en advies:
Betrokkene bekent zijn buurman met een schep te hebben geslagen. Betrokkene was niet meer in staat afstand te nemen van de problemen en uit de probleemsituatie te stappen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hooggemiddeld. Hij heeft nu nog niet geleerd hoe met spanningen en emotionele ervaringen om te gaan. Ook zijn er op dit moment veel onzekere situaties die van invloed zijn op zijn gedrag, de denkwijze en het emotioneel welzijn van [verdachte], wat de kans op herhaling verhoogt.
Advies:
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
- Meldingsgebod
- Behandelverplichting.
Er wordt geadviseerd een gecombineerde straf op te leggen bestaande uit een deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een deel voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een toezicht. Binnen dit toezicht zal betrokkene mee moeten werken aan een intake en, indien geïndiceerd, een behandeling bij de AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland).
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal – onder meer omdat de rechtbank poging tot moord niet bewezen acht een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte begeleiding en – indien geïndiceerd – een behandeling zal ondergaan en zal daarom een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met daaraan verbonden een proeftijd. Gedurende die proeftijd zal verdachte zich dienen te houden aan de aanwijzingen welke hem door of namens Reclassering Nederland zullen worden gegeven.
9. Vordering van de benadeelde partij.
Als gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats] heeft mr. I. Laseur, advocaat te Alkmaar, vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 5.285,24 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Materieel:
Medische kosten € 2.681,24
Reiskosten € 54,00
Overige materiële schade € 50,00
Voorschot immateriële schade € 2.500,00
Totaal € 5.285,24
Ter terechtzitting heeft mr. J. van Rhijn de vordering namens de benadeelde toegelicht en daarbij aangegeven dat een bedrag van € 102,50 van de medische kosten op andere wijze aan benadeelde is vergoed. De benadeelde partij heeft zijn vordering met dit bedrag verminderd.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.182,74 kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. In dit bedrag is de immateriële schade begrepen. Deze schade kan naar het oordeel van de rechtbank thans in ieder geval worden begroot op het gevorderde bedrag van € 2.500,00.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand beloopt een bedrag van € 3.050,08. De rechtbank acht de vordering, die voldoende met stukken is onderbouwd, toewijsbaar.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp, te weten een schep, verbeurdverklaring dient te volgen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan.
De schep behoort toe aan de verdachte.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte primair het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: een schep.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 5.182,74, (vijf duizend honderdtweeëntachtig euro en 74 cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 3.050,08.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], [adres en woonplaats] te betalen een som geld ten bedrage van € 5.182,74, (vijf duizend honderdtweeëntachtig euro en 74 cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. H.E.C. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2011.