ECLI:NL:RBALK:2011:BR5262

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14-810424-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met beroep op noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 12 maart 1971, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte had op 15 september 2010 in Den Helder het slachtoffer, [benadeelde 1], met een mes gestoken tijdens een confrontatie die was ontstaan door agressief gedrag van het slachtoffer, dat onder invloed van drank en drugs verkeerde. De verdachte heeft bekend het slachtoffer te hebben gestoken, maar deed dit uit zelfverdediging. De rechtbank heeft de bewering van de verdachte dat hij handelde uit noodweer verworpen, omdat niet voldaan was aan de eisen van proportionaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een te zwaar middel had gekozen, aangezien het slachtoffer ongewapend was en de verdachte niet eerst met het mes had gedreigd. De rechtbank heeft ook het beroep op noodweerexces verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met een voorwaardelijk deel van één jaar en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het delict plaatsvond, waaronder het gedrag van het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een bipolaire stoornis en middelenafhankelijkheid. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.141,99 aan de benadeelde partij toegewezen, verminderd met de eigen schuld van het slachtoffer aan de situatie. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gegrond verklaard, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810424.10 + 07.460420.09 (tul) (P)
Datum uitspraak : 11 mei 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te Den Helder op 12 maart 1971,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres Barkstraat 22, 1784 KD Den Helder,
thans gedetineerd in de P.I. Noord-Holland Noord – HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 december 2010, 25 januari 2011, 18 april 2011 en 27 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]en van diens schriftelijke slachtofferverklaring.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 september 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet één of meermalen (met kracht) met een mes heeft gestoken in de borst en/of in de buik, althans in het lichaam, van die [benadeelde 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 15 september 2010 is in de woning aan de [adres 1] te Den Helder het slachtoffer [benadeelde 1] met een mes gestoken. Het slachtoffer is in het ziekenhuis direct geopereerd aan een diepe steekwond in zijn buik. Er was sprake van een diepe verwonding van de lever. De lever is gehecht. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft gestoken met een mes, maar dat hij dit heeft gedaan uit zelfverdediging.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en dient bij een bewezenverklaring een oordeel te geven over de strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van verdachte.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De officier van justitie voert aan dat de verdachte met een 21 cm lang mes heeft gestoken in de buik van het slachtoffer en hierdoor willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen komen te overlijden.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdachte heeft tegenover de politie en ook tijdens de behandeling op de terechtzitting bekend dat hij [benadeelde 1] met een mes in zijn buik heeft gestoken. De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer [benadeelde 1] ;
- de geneeskundige verklaring, gedateerd 3 november 2010 ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1]
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek mes door verbalisant [verbalisant 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door te steken met een 21 cm lang mes in de buik van het slachtoffer, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen komen te overlijden.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 tot en met 15 september 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1]van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de buik van die [benadeelde 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Beroep op noodweer
Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezen verklaarde is door de raadsman een beroep gedaan op noodweer. Kort samengevat heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat verdachte terwijl hij de avond en nacht van 14 op 15 september 2010 doorbracht met zijn maat [benadeelde 1] werd geconfronteerd met een door drank en drugs zich steeds agressiever gedragende [benadeelde 1]. De raadsman heeft aangevoerd dat [benadeelde 1], voorafgaande aan het steekincident, de verdachte enkele kopstoten tegen diens schouder en borst heeft gegeven. Op een gegeven moment staan verdachte en [benadeelde 1] tegenover elkaar in de kleine huiskamer van de woning aan de [adres 1] te Den Helder en veegt [benadeelde 1] in al zijn agressie spullen van de tafel en neemt een vechthouding aan tegenover de verdachte. De raadsman voert aan dat verdachte beducht was voor een aanval van [benadeelde 1], niet alleen op grond van het feit dat [benadeelde 1] agressief was maar bovendien omdat hij wist dat [benadeelde 1] een geoefend vechtsporter is. De raadsman voert daarbij aan dat [benadeelde 1] tussen de verdachte en diens enige vluchtweg stond. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte zich in deze omstandigheden mocht verweren door toe te steken met het mes. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte of een dreigend gevaar daarvoor waartegen de verdachte zich moest verdedigen, waardoor er geen geslaagd beroep op noodweer kan worden gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de verklaringen van de verdachte op de terechtzitting, alsmede de verklaringen van de getuige [getuige 1] tegenover de politie , de verklaring van de getuige [getuige 2] tegenover de politie , de verklaring van de getuige [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris , de verklaring van de getuige [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris en de verklaring van de getuige [getuige 3] tegenover de rechter-commissaris acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte in de avond van 14 op 15 september 2010 werd geconfronteerd met zijn maat [benadeelde 1] die door het gebruik van drank en drugs steeds agressiever werd. Tevens blijkt uit deze verklaringen dat verdachte enige malen heeft geprobeerd om [benadeelde 1] tot bedaren te brengen. De rechtbank acht gelet op voornoemde verklaringen aannemelijk dat de verdachte in de woning aan de [adres 1] te Den Helder werd belaagd door [benadeelde 1] en dat [benadeelde 1] zich in toenemende mate agressief tegen de verdachte heeft opgesteld door hem onder meer kopstoten te geven tegen zijn borst en schouder en dat hij hierna in een vechthouding tegenover de verdachte kwam te staan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die wist dat [benadeelde 1] een geoefend vechtsporter is, onder die omstandigheden mocht vrezen voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam en dus gerechtigd was zichzelf te verdedigen.
De verdachte heeft daarbij echter voor een te zwaar middel gekozen. Weliswaar leidt de rechtbank uit de hiervoor vermelde verklaringen van [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris af dat het voor verdachte niet goed mogelijk was om de situatie te ontvluchten, maar de rechtbank is niet overtuigd van de noodzaak dat verdachte met een mes in de buik van [benadeelde 1] moest steken om zichzelf te ontzetten. [benadeelde 1] was immers ongewapend en ook naar de eigen verklaring van verdachte had hij [benadeelde 1] nooit eerder geweld tegen een persoon zien gebruiken. Verdachte heeft ook niet eerst met het mes gedreigd, maar min of meer direct uitgehaald naar het slachtoffer. Verdachte is linkshandig en had een mes op tafel zien liggen. Verdachte heeft dat mes met zijn rechter hand gepakt toen hij zich bedreigd voelde en heeft dat mes achter zijn rug om met zijn linker hand overgenomen en daarmee direct gestoken. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij rechts naast het midden van de buik van het slachtoffer heeft gestoken en dat hij voelde dat het hele mes erin ging .
De rechtbank is van oordeel dat deze handeling ter verdediging niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt verworpen, nu niet is voldaan aan de eis van proportionaliteit.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweerexces
Namens de verdachte is door de raadsman subsidiair een beroep gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De raadsman heeft aangevoerd dat voor zover de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dit een gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging van verdachte, door het dreigende gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam door [benadeelde 1] en het gedrag van [benadeelde 1] daarvoor veroorzaakt.
De raadsman voert daartoe aan dat verdachte zo angstig was dat hij na het steken met het mes is weggevlucht en meteen in paniek is doorgerend naar het politiebureau.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen, nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden zoals zij uit het dossier naar voren zijn gekomen en hiervoor in dit vonnis zijn weergegeven moet worden afgeleid dat van noodweerexces geen sprake is. Van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte is naar het oordeel van rechtbank onvoldoende gebleken. Verdachte heeft zelfs nog hulp aangeboden aan het slachtoffer nadat hij hem had gestoken. Pas op het moment dat het slachtoffer een stap achteruit deed, is de verdachte de woning uit gevlucht.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden zullen worden gekoppeld die zijn genoemd in het rapport van GGZ reclassering Palier d.d. 7 januari 2011.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweerexces en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft tijdens een ruzie, waarbij drank en drugs een rol speelden, het slachtoffer met een groot mes in de buik gestoken waarbij deze levensgevaarlijk gewond raakte. Het is slechts aan het tijdig medisch ingrijpen te danken dat het slachtoffer niet het leven heeft verloren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring valt op te maken dat het slachtoffer nog dagelijks te maken heeft met de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij door toedoen van het slachtoffer in een bedreigende situatie is beland waarbij hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor strafbare feiten maar waaruit voorts blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen van de psychiater I. van Outheusden die in zijn rapport als beantwoording van de vraagstelling het volgende heeft opgenomen:
Betrokkene is lijdende aan een bipolaire stoornis type II en aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale, afhankelijke en schizotypische kenmerken. Daarnaast is er sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen, in kortdurende remissie onder toezicht.
Tijdens het plegen van het tenlastegelegde (indien bewezen) was er sprake van een milde depressie en middelenafhankelijkheid. Ook de persoonlijkheidsstoornis was aanwezig.
Deze persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Er was sprake van een bijzondere constellatie van factoren, waarbij betrokkene vanuit zijn persoonlijkheid zich niet tijdig aan de dreigende, steeds gevaarlijker situatie heeft onttrokken, maar tot aan het moment van escalatie bleef proberen om een verbale uitweg te vinden. Daarmee werd betrokkene afhankelijk van de keuze van het slachtoffer: toen deze hem uiteindelijk in het nauw dreef voelde betrokkene zich als het ware gedwongen om zich te verdedigen. In zekere zin is deze confrontatie het resultaat van het niet of veel te laat ervaren van een grens door betrokkene, aangezien hij zich op diverse eerdere momenten al uit de situatie had kunnen terugtrekken. In die situatie heeft betrokkene er uiteindelijk voor gekozen om het slachtoffer neer te steken. Het alcoholgebruik zal daar een faciliterende invloed bij gespeeld hebben, zeker gezien het feit dat betrokkene drie maanden geen drank en drugs had gebruikt en een eventuele tolerantie dus in ieder geval voor een deel zal zijn verdwenen. Het feit dat betrokkene deze relatie ontkent, zou kunnen betekenen dat hij geen inzicht heeft in de gevolgen van alcohol. Betrokkene was ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Zowel de afhankelijkheid van middelen, de persoonlijkheidsstoornis als de bipolaire stoornis zijn in onderlinge samenhang van aanzienlijk belang voor de kans op recidive. Andere factoren zijn het beperkte steunsysteem, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, dakloosheid en het feit dat er schulden zijn.
De onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities is sterk: alcohol- en drugsgebruik induceert depressieve gevoelens, zorgt voor geldproblemen, conflicten en verstoort de sociale inbedding; de persoonlijkheidsstoornis is verantwoordelijk voor onverstandige keuzes en beperkte coping, waardoor conflicten ontstaan of waardoor de maatschappelijke positie verzwakt raakt. Dat leidt vervolgens weer tot alcohol- en/of drugsmisbruik.
Gezien het feit dat betrokkene bereid en in staat lijkt om naar zijn eigen gedrag te kijken en ook lijkt te willen veranderen is een behandeling aan te bevelen. Deze behandeling zal op verschillende fronten, gelijktijdig moeten worden ingezet.
In de eerste plaats zal het alcohol- en drugsgebruik moeten stoppen. Daarvoor kunnen psychofarmacologie, urinecontroles en psycho-educatieve modules worden ingezet.
In de tweede plaats zal betrokkene een sociale inbedding moeten creëren, zijn schulden moet saneren en een zinvolle dagbesteding moeten opbouwen. Daarvoor kan een trajectbegeleiding en maatschappelijk werk worden ingezet.
In de derde plaats zal zijn coping moeten verbeteren, zodat hij andere keuzes leert nemen. Daarvoor zou een vorm van psychotherapie geïndiceerd kunnen worden, zoals cognitieve gedragstherapie of schemagerichte therapie.
Deze drie behandellijnen kunnen als geïntegreerde behandeling worden geboden op een forensisch-psychiatrische polikliniek zoals die in Heiloo.
Onderzoeker beveelt dan ook aan om aan betrokkene een eventuele gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. In het kader van een reclasseringscontact kunnen dan bijzondere voorwaarden aan betrokkene worden opgelegd. Onderzoeker geeft de rechtbank ook in overweging om aan betrokkene een langere dan gebruikelijke duur van het toezicht van de Reclassering op te leggen, aangezien de kans op succes groter wordt bij een behandeling die meerdere jaren wordt volgehouden.
In het rapport van de hand van F. Agter van GGZ reclassering Palier, gedateerd 7 januari 2011, komt het volgende naar voren:
Verdachte heeft geen spijt van het delict omdat hij van mening is dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Sinds 2003 heeft middelengebruik een stempel op zijn leven gedrukt. Het middelengebruik lijkt samen te hangen met zijn emotioneel welzijn. Hij lijdt aan een bipolaire stoornis, waarin depressiviteit de overhand heeft. Betrokkene heeft twee maal een suïcidepoging ondernomen, omdat hij geen doel meer had in zijn leven. Op dit moment vormt mogelijk contact met zijn oudste van drie kinderen een stimulans om zijn leven te beteren. Hij lijkt gemotiveerd om het roer drastisch om te gooien.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Hij lijkt geen pro-criminele houding te hebben, maar komt, mede door zijn druggebruik, in situaties terecht waarin crimineel gedrag niet ongewoon is. Wanneer hij zich in deze kringen blijft begeven, lijkt het recidiverisico hoog.
Ingeschat wordt dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is. Betrokkene zegt de noodzaak van een “stok achter de deur” in te zien. Hij zegt te zullen meewerken met de Reclassering en overige hulpverlening. De Reclassering vermoedt dat betrokkene oprecht is in zijn motivatie. Er moet echter wel in ogenschouw worden genomen dat betrokkene manische periodes heeft, waarin hij mogelijk minder coöperatief is. Bovendien lijkt het risico op onttrekken aan voorwaarden hoger als het leven van de heer [verdachte] weer op de rit komt.
Ingeschat wordt dat er risico op letselschade is voor betrokkene zelf en voor willekeurige personen.
Strafadvies:
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden meldplicht, behandelverplichting door de FPA en Brijder Verslavingszorg, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en drugs- en alcoholverbod als bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij door toedoen van het slachtoffer in een bedreigende situatie is beland waarbij hij een te zwaar middel heeft gekozen om zichzelf te verdedigen.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende de rol van het slachtoffer bij het feit zal de rechtbank de gevangenisstraf aanzienlijk matigen.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, [benadeelde 1] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 283,98 aan materiële schade en € 20.000,- wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiële schade geheel toewijsbaar is en dat de vordering ter zake van immateriële schadevergoeding zou moeten worden gematigd tot € 15.000,-, alles vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Subsidiair stelt de raadsman dat de immateriële schade niet van eenvoudige aard is en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor de gevorderde vergoeding van de materiële schade (ziekenhuis daggeldvergoeding) volgt de rechtbank de richtlijnen van de Letselschade Raad, zoals deze golden ten tijde van het misdrijf. Het gevorderde bedrag van 10 x € 26,- is op grond daarvan toewijsbaar.
De vordering ter zake van de verloren gegane schoenen is voldoende onderbouwd en toewijsbaar tot een bedrag van € 23,98.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
- het slachtoffer heeft erg veel bloed verloren en reële angst gehad om zijn leven te verliezen en heeft dat ook zelf zo ervaren, nadat sprake bleek te zijn van een diepe steekwond in zijn lever;
- het slachtoffer heeft na de spoedoperatie veel pijn ondervonden en heeft tien dagen in het ziekenhuis moeten verblijven;
- er is geen verwachting van restschade aan de lever;
- het slachtoffer zal blijvend een litteken op zijn buikwand houden van 30 centimeter.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen op een bedrag van € 10.000,-.
De benadeelde partij heeft zijn immateriële schade ook onderbouwd door te stellen dat hij psychische schade lijdt als gevolg van het incident. Om tot een goed gemotiveerd oordeel op dit punt te komen, zou een nader (psychologisch of psychiatrisch) onderzoek van het slachtoffer noodzakelijk zijn. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in een deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de geleden schade niet geheel aan de verdachte moet worden toegerekend, maar dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer moet worden toegerekend. De rechtbank zal de vergoedingsplicht van verdachte verminderen door de schade te verdelen over de verdachte en het slachtoffer in evenredigheid met de aan ieder toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben geleid. Hierbij houdt de rechtbank rekening met het volgende:
- Het is de verdachte geweest die het slachtoffer fors heeft gestoken
- Het slachtoffer heeft de confrontatie met verdachte zelf opgezocht
- Ondanks verschillende verbale pogingen van de verdachte is het slachtoffer niet gestopt met het belagen van verdachte
- Verdachte en het slachtoffer hadden beiden alcohol en drugs gebruikt.
- Het slachtoffer was vlak voor en na het steekincident niet voor rede vatbaar.
Rekening houdend met deze factoren wordt de vergoedingsplicht van de verdachte verminderd tot 50%.
Voor een verdergaande correctie op grond van de billijkheid ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank zal zodoende de vordering voor een deel toewijzen, namelijk 50% van € 10.283,98 is € 5.141,99. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010, de dag waarop de schade is ingetreden. Het overige deel van de vordering is niet toewijsbaar.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor een deel van de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De maatregel wordt opgelegd voor het toegewezen bedrag van € 5.141,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Zwolle-Lelystad van 11 september 2009 in de zaak met parketnummer 07.460420.09 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 oktober 2009 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 september 2009 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13. Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens GGZ reclassering Palier, ook indien deze aanwijzingen inhouden:
- dat hij zich zal laten behandelen door de FPA te Heiloo of een soortgelijke instelling;
- dat hij zich zal laten behandelen door Brijder Verslavingszorg;
- dat hij zal meewerken aan intake en eventuele opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- dat hij geen harddrugs en alcohol zal gebruiken;
- dat veroordeelde zich gedurende een door de GGZ reclassering Palier bepaalde periode zal melden bij de GGZ reclassering Palier, zo frequent als GGZ reclassering Palier dit in overleg met de officier van justitie gedurende deze periode nodig acht.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 5.141,99 (vijfduizend éénhonderd éénenveertig euro en negenennegentig eurocent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010, tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 5.141,99, (vijfduizend éénhonderd éénenveertig euro en negenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, opgelegd bij voormeld vonnis van 11 september 2009 in de zaak met parketnummer 07.460420.09 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2011.
Mr. G.D.M. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.