ECLI:NL:RBALK:2011:BR4540

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130188 / KG ZA 11-238
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker wegens huiselijk geweld en alcoholproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening tegen een huisverbod dat aan verzoeker was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Stede Broec. Verzoeker, die bekend is met alcoholproblematiek, had tijdelijk onderdak verleend aan zijn zoon, schoondochter en kleindochter. Na een conflict waarbij huiselijk geweld werd vermoed, heeft de burgemeester besloten een huisverbod op te leggen. Verzoeker was van mening dat het huisverbod hem onevenredig treft en dat hij ten onrechte was beschuldigd van geweld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot het opleggen van het huisverbod had kunnen komen, gezien de belangen van de betrokkenen, waaronder een driejarig kind. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker af tegen de veiligheid van de andere bewoners en concludeert dat het huisverbod noodzakelijk is om verdere escalatie te voorkomen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
enkelvoudig
Zaak- en rekestnummers: 130188 / KG ZA 11-238 (voorlopige voorziening)130183 / FA RK 11-614 (beroepschrift)
Datum uitspraak: 7 juli 2011
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb,
in de gedingen tussen
[naam verzoeker],
wonende te [adres 1], gemeente Stede Broec,
verzoeker tevens eiser,
gemachtigde: mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar
en
de Burgemeester van de gemeente Stede Broec,
verweerder.
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[naam schoondochter] (hierna te noemen: de schoondochter)
[naam zoon] (hierna te noemen: de zoon)
[naam dochtertje] (hierna te noemen: het dochtertje)
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 3 juli 2011 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd voor de periode van 3 juli 2011, 12:49 uur tot 13 juli 2011 12:49 uur.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens verzoeker op 5 juli 2011 per fax beroep ingesteld. Voorts is namens verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 6 juli 2011 per fax de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2011, alwaar zijn verschenen namens verzoeker mr. I.E. Leenhouwers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer J.A. Wammes, ambtenaar ter gemeentesecretarie. Voorts is als belangstellende verschenen de heer M. Sprang, uitvoeringsregisseur Tijdelijk Huisverbod bij de gemeente Alkmaar. Verzoeker, de schoondochter en de zoon zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2 Standpunten van partijen
2.1 standpunt verzoeker
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de enige huurder is van de woning gelegen aan [adres 1]. Hij heeft daar langere tijd alleen gewoond en draagt alleen zorg voor de betaling van de aan de woning verbonden lasten. Op enig moment heeft verzoeker de zoon en later ook de schoondochter en haar dochtertje tijdelijk onderdak verleend. Verzoeker wordt verdacht van huiselijk geweld en heeft daarom een huisverbod voor zijn eigen woning gekregen. Verzoeker is in het kader van deze verdenking aangehouden door de politie en gehoord. Er is geen inverzekeringstelling gevolgd. Verzoeker erkent dat hij ruzie heeft gehad met zijn zoon, maar hij ontkent dat daarbij fysiek geweld is gebruikt. De gevolgen van het huisverbod zijn disproportioneel, nu hij gedwongen wordt om op straat te leven. Verzoeker heeft geen netwerk om hem op te vangen en ook overigens maken zijn persoonlijke omstandigheden en zijn problematiek het niet mogelijk tijdelijk elders onderdak te vinden. Verzoeker erkent dat er bij hem inmiddels geruime tijd sprake is van alcoholproblematiek. Dit was al voordat de zoon bij hem onderdak zocht en was ook overigens bekend binnen het gezin van verzoeker. Verzoeker is met vallen en opstaan al langere tijd bezig passende hulp te krijgen voor zijn problemen. De huidige ontstane situatie door het huisverbod komt zijn precaire situatie niet ten goede. Alle belangen afwegend is verzoeker van mening dat het huisverbod een disproportionele inbreuk maakt op zijn woonrecht en dat hij hierdoor op onaanvaardbare wijze in zijn belangen wordt geschaad. Dit terwijl het vinden van een andere tijdelijke oplossing op het gebied van huisvesting niet mogelijk is.
Ter zitting is namens verzoeker aangevoerd dat het besluit grote gevolgen heeft voor verzoeker. Hij zwerft, wil geen gebruik maken van de nachtopvang en loopt een groot risico verder af te glijden. Het risicotaxatieinstrument (RiHG)is opgemaakt op de enkele verklaring van de zoon. Verder blijkt nergens uit op basis waarvan het huisverbod is opgelegd. Het is niet duidelijk of het dochtertje wel of niet aanwezig was. Er is te weinig bekend voor een goede belangenafweging. Verweerder stelt dat er eerdere feiten hebben plaatsgevonden, maar dat is niet aangetoond. Omdat er harde, controleerbare feiten ontbreken is het lastig om het bestreden besluit te toetsen. De zoon heeft zelf aangegeven niet voor zichzelf in te staan indien hij nu met verzoeker wordt geconfronteerd. Verzoeker is al jaren alcoholist en heeft zware problemen. Uit goedheid heeft hij de zoon, de schoondochter en haar dochtertje in huis genomen. Nu dat is geëscaleerd moet verzoeker uit huis. Het verbod had ook opgelegd kunnen worden aan de zoon. Voor hem en de schoondochter en het dochtertje was opvang vinden wellicht eenvoudiger geweest.
2.2. standpunt verweerder
De politie heeft een melding gekregen. Ter plaatse is vastgesteld dat er sprake was van een conflict waarbij sprake was van slaan en duwen. Gelet op wat de politie ter plaatse heeft vastgesteld, wat er gezegd is en wat reeds over verzoeker bekend was bij de politie, heeft de hulpofficier van Justitie geadviseerd een huisverbod op te leggen aan verzoeker. Met name heeft hierbij meegewogen het alcoholprobleem van verzoeker en het feit dat het driejarige dochtertje geconfronteerd wordt met drankmisbruik en huiselijk geweld. Voor verzoeker is de Stichting Huiselijk Geweld ingeschakeld (SHG). Er is direct opvang aan hem aangeboden, maar daar wil verzoeker geen gebruik van maken. Er loopt nog een strafrechtelijk onderzoek naar verzoeker naar aanleiding van het incident.
Het RiHG is een beoordeling van de disproportionaliteit. De situatie is thans nog zeer gespannen. Zowel door verzoeker als de zoon wordt nog op dreigende toon over elkaar gesproken. Verzoeker noemt zichzelf een lopend kruitvat. In april 2011 was er ook een incident waarbij bijna een huisverbod aan verzoeker is opgelegd. Dat is niet doorgegaan omdat verzoeker spijt betuigde en beloofde aan zijn problemen te gaan werken. Zo zou hij na 19.00 uur 's avonds geen alcohol meer drinken.
Op 6 juli 2011 is er een gesprek met verzoeker en de hulpverlening geweest. Verzoeker had gedronken. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat hij bij een schorsing van het huisverbod direct naar huis terug zal keren en de zoon, de schoondochter en het dochtertje uit huis zal zetten. Verzoeker heeft gezegd hulp te willen. Verzoeker heeft tijdens het gesprek geschreeuwd en gescholden. De huidige situatie is volgens de SHG dermate gespannen dat het elk moment kan escaleren. De zoon heeft aangifte gedaan van bedreiging door verzoeker over de telefoon, waarmee het huisverbod feitelijk is overtreden.
De zoon en de schoondochter zijn druk zoekende naar andere woonruimte, desnoods tijdelijk op een camping.
Verweerder is van mening dat opheffing van het huisverbod niet verantwoord is.
3 Motivering
3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Nu in het bestreden besluit aan verzoeker een huisverbod is opgelegd voor de duur van tien dagen en deze periode thans nog niet voorbij is, is het spoedeisend belang daarmee gegeven.
3.2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen,behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
3.4. Allereerst dient de voorzieningenrechter de vraag te beantwoorden of belanghebbenden in deze zaak -de zoon, de schoondochter en haar dochtertje- aangemerkt kunnen worden als betrokkenen als bedoeld in artikel 2 van de Wth. Uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is vast komen te staan dat de zoon, de schoondochter en haar dochtertje meer dan incidenteel in de woning verbleven. Hiermee staat vast dat belanghebbenden aan te merken zijn als personen die met verzoeker anders dan incidenteel in de woning verblijven.
3.5. Vervolgens dient de voorzieningenrechter de vraag te beantwoorden op verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning op 3 juli 2011 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten, in dit geval de zoon, de schoondochter en haar dochtertje.
Aan het besluit van 3 juli 2011 heeft de burgemeester een RiHG, een rapport "Situatie ter plaatse", een episode-journaal en een proces-verbaal van 'bevindingen Hulpofficier van Justitie voor een beslissing huisverbod' ten grondslag gelegd. Uit dit stukken blijkt het volgende. Er zijn meerdere meldingen bekend in het registratiesysteem bij de politie met betrekking tot drankproblemen van verzoeker en recent huiselijk geweld. Verzoeker heeft reeds vanaf zijn achttiende een drankprobleem en drinkt al jaren één krat bier per dag. Verzoeker is afgekeurd voor werk en heeft geen dagbesteding. Verzoeker is bekend met probleem, maar een oplossing wordt niet bereikt en dat ligt volgens verzoeker voor een groot deel bij anderen. Er is sprake van willekeurig geweld en volstrekt zonder aanleiding daarbij (dreiging van) plotselinge, extreme uitbarstingen. De frequentie is toegenomen nu betrokkenen bij elkaar in de woning wonen. Tenslotte is in de RiHG aangegeven dat er een driejarig kind in de woning aanwezig is dat elke dag met het drankgebruik van verzoeker wordt geconfronteerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Voor zover het betoog van verzoeker ertoe strekt dat de conclusies in het RiHG niet zijn gebaseerd op feiten, volgt de voorzieningenrechter dat betoog niet. Nu verzoeker geen gronden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de in het RiHG genoemde feiten en omstandigheden, heeft de burgemeester het RiHG in aanmerking mogen nemen bij het opleggen van het huisverbod. Ook volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn stelling dat het bestreden besluit enkel is genomen op de verklaring van de zoon. Uit het RiHG blijkt dat ook daarin de bestaande meldingen in het registratiesysteem van de politie zijn meegenomen.
Verzoeker heeft niet ontkend dat er op 3 juli 2011 een incident heeft plaatsgevonden waarbij tussen hem en zijn zoon ruzie is geweest. Ook heeft verzoeker niet ontkend dat er eerder sprake van incidenten is geweest. Verzoeker erkent dat bij hem langdurige alcoholproblematiek speelt.
Voor zover de man heeft gesteld dat het huisverbod onterecht is opgelegd omdat er geen sprake is geweest van fysiek geweld, is de rechtbank van oordeel dat die stelling niet slaagt. Het in artikel 2 van de Wth genoemde 'gevaar voor de veiligheid' is niet gedefinieerd als fysiek geweld. Uit de ontstaansgeschiedenis en het systeem van de Wth volgt dat verschillende factoren en omstandigheden onder de noemer 'gevaar voor de veiligheid' kunnen vallen, waaronder fysiek geweld. Maar ook de dreiging voortkomend uit een fikse ruzie, geestelijke mishandeling, verwaarlozing of verslaving kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van gevaar voor de veiligheid waarvoor een huisverbod kan worden opgelegd. Het huisverbod heeft een uitgesproken preventief karakter en is primair gericht op het voorkomen van (verder) geweld. Hieruit volgt dat niet alleen bij een feitelijke escalatie een huisverbod kan worden opgelegd, maar dat ook uit voorzorg, bij ernstig vermoeden van een gevaar voor de veiligheid, een huisverbod kan worden opgelegd. De maatregel van een tijdelijk huisverbod strekt tot bescherming van de medebewoners en heeft geen strafrechtelijk karakter. Onder de feiten en omstandigheden, genoemd in artikel 2 van de Wth, worden wel mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging. Blijkens de RIHG is er eerder sprake geweest van huiselijk geweld. Ter zitting is aangegeven dat er reeds in april overwogen is een huisverbod op te leggen. Verzoeker heeft erkend een jarenlang alcoholprobleem te hebben. Dat betrokkenen hier mee bekend waren of in ieder geval zouden moeten zijn toen verzoeker hen tijdelijk onderdak bood, maakt niet dat zij escalaties als gevolg van het alcoholprobleem van verzoeker zouden moeten dulden. Te meer niet nu zich onder de betrokkenen een driejarig kind bevindt. In het bestreden besluit is het volgende opgenomen: "Er is sprake van een fors dagelijks alcoholprobleem waarbij gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Confrontatie en escalatie kunnen uit het niets gebeuren en zijn dagelijks mogelijk. Slechts door elkaar te ontlopen kan soms de rust bewaard worden." Verzoeker heeft dit niet weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning op 3 juli 2011 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
3.6. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen. Deze vraag wordt door de rechtbank op grond van de volgende overwegingen bevestigend beantwoord.
De belangen van de zoon, de schoondochter en haar driejarige dochtertje hebben terecht zwaarder gewogen dan het belang van verzoeker bij het verblijf in de woning. Dat verzoeker de huurder van de woning is en alle lasten betaalt doet daar niet aan af. Verzoeker heeft gesteld geen sociaal netwerk te hebben en thans zwervend te zijn. Hoewel begrijpelijk is dat dit een moeilijke situatie is voor verzoeker, brengt dit niet mee dat het bestreden besluit hem onevenredig treft in verhouding tot het te dienen doel, te weten het zorgdragen voor de veiligheid van de andere betrokkenen en het creëren van een afkoelingsperiode, waarin hulpverlening op gang kan worden gebracht. Aan de kant van de man zijn geen bijzondere belangen aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. Verzoeker is hulp aangeboden waaronder een mogelijkheid tot nachtopvang. Dat verzoeker daar geen gebruik van wil maken komt voor zijn rekening en risico. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de driejarige dochter van de schoondochter zich in de woning bevindt. Het is niet gewenst dat dit kind tijdelijk elders onderdak had moeten vinden als resultaat van escalaties tussen verzoeker en de zoon. Daarbij is het evident dat huiselijk geweld een gevaar oplevert voor de psychische en sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Dit gevaar bestaat voor een kind dat slachtoffer is van huiselijk geweld, getuige is van huiselijk geweld of leeft in een huis waar sprake is van huiselijk geweld, dan wel dreiging van huiselijk geweld. Het dochtertje is blijkens het Rihg, en dit wordt ook niet weersproken door verzoeker, dagelijks getuige van het drankgebruik van verzoeker. Verweerder heeft het feit dat er een zeer jong kind verblijft in de woning dan ook terecht meegewogen in zijn beslissing om een huisverbod aan verzoeker op te leggen.
Ter zitting is gebleken dat de huidige situatie niet is gestabiliseerd. Hulpverlening voor verzoeker is niet of nauwelijks op gang gekomen. Zowel verzoeker als de zoon praten negatief over elkaar en lijken op dit moment niet in staat om nader tot elkaar te komen. De voorzieningenrechter spreekt de hoop uit dat verzoeker, de zoon en de schoondochter ieder voor hun eigen situatie hulpverlening zullen aanvaarden, waarmee de verhoudingen tussen betrokkenen in de toekomst hopelijk weer zullen verbeteren.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond.
Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
4 Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2011 door mr. W.C. Oosterbroek, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier.