ECLI:NL:RBALK:2011:BR4375

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124350 - FA RK 10-1058
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van erkenning van een minderjarige door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in een procedure tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige. De vrouw, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige, heeft verzocht om de erkenning door de man te vernietigen. De bijzondere curator, benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen, stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat volgens haar alleen de bijzondere curator bevoegd was om een dergelijk verzoek in te dienen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vrouw wel ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank overwoog dat de bijzondere curator in afstammingszaken is benoemd om de belangen van het kind te behartigen, maar dat dit niet uitsluit dat de wettelijk vertegenwoordiger ook een verzoek kan indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van de minderjarige door de man niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie, aangezien de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de erkenning vernietigd, terwijl het verzoek van de bijzondere curator werd afgewezen wegens gebrek aan belang. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische situatie van de minderjarige en de rol van de bijzondere curator in afstammingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
BB
zaak- en rekestnummer: 124350 / FA RK 10-1058
datum: 8 juni 2011
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[NAAM VERZOEKSTER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKSTER],
verzoekende partij,
advocaat: mr. P.J.M. Fens,
tegen:
[NAAM GEREKWESTREERDE],
wonende te [WOONPLAATS GEREKWESTREERDE],
gerekwestreerde.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 11 november 2010 het verzoekschrift van de vrouw ingekomen, waarin zij in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [NAAM MINDERJARIGE], geboren op [GEBOORTEDATUM MINDERJARIGE] in de [GEBOORTEPLAATS MINDERJARIGE], verzoekt de door de man gedane erkenning van de minderjarige te vernietigen.
Bij beschikking van 12 januari 2011 is mr. drs. M.L. Molenaar, advocaat te Alkmaar, benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
Op 25 februari 2011 is ingekomen een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de bijzondere curator, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw. Voorts is daarbij namens de minderjarige verzocht de erkenning van de minderjarige door de man te vernietigen.
De mondelinge behandeling plaatsgevonden op 10 mei 2011, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Fens, de hierna te noemen biologische vader [NAAM BIOLOGISCHE VADER] en de bijzondere curator. De man is, hoewel op de bij de wet voorgeschreven wijze te zijn opgeroepen, niet verschenen.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De vrouw voert als gronden voor het verzoek het volgende aan. De man is niet de biologische vader van de minderjarige. Zij heeft een kortstondige relatie gehad met de man gedurende een aantal maanden voorafgaand aan de geboorte van de minderjarige tot enkele maanden daarna. De relatie is begin 2001 definitief beëindigd. De vrouw woonde zelfstandig en de man is teruggekeerd naar zijn ouderlijk huis. De dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige rustte op de schouders van de moeder van de man. Na het overlijden van de moeder van de man in september 2004 droeg de man zelf zorg voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Dat ging niet goed. Op 8 maart 2006 ontving de Raad voor de Kinderbescherming van het AMK een verzoek tot onderzoek betreffende de minderjarige. Vervolgens is bij beschikking van 22 maart 2006 van de kinderrechter in deze rechtbank de voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en is de minderjarige uit huis geplaatst.
De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn diverse malen verlengd. De minderjarige woont sinds 7 juli 2008 bij de vrouw en de uithuisplaatsing is formeel beëindigd per 9 september 2008. De ondertoezichtstelling is beëindigd in september 2009. De man was samen met de vrouw bekleed met het gezag over de minderjarige. De man heeft sinds december 2007 zijn handen van de minderjarige afgetrokken omdat hij niet openstond voor een onderzoek naar zijn pedagogische mogelijkheden. Het contact met de minderjarige is sindsdien volledig verbroken. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2009 is de vrouw bekleed met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Sinds begin 2009 heeft de vrouw een affectieve relatie met de biologische vader van de minder-jarige, [NAAM BIOLOGISCHE VADER], geboren in de [GEBOORTEPLAATS BIOLOGISCHE VADER] op [GEBOORTEDATUM BIOLOGISCHE VADER]. Uit de relatie van de vrouw met de heer [NAAM BIOLOGISCHE VADER] is een tweede kind geboren, te weten: [NAAM TWEEDE KIND], geboren in de [GEBOORTEPLAATS TWEEDE KIND] op [GEBOORTEDATUM TWEEDE KIND]. De minderjarige [NAAM TWEEDE KIND] is door de heer [NAAM BIOLOGISCHE VADER] erkend en de vrouw is bekleed met het eenhoofdig gezag. Zij is van plan in 2011 te gaan trouwen met de heer [NAAM BIOLOGISCHE VADER]. De minderjarige woont derhalve samen in gezinsverband met haar biologische vader en haar zus. Gezien deze situatie en het gegeven dat het contact tussen de minderjarige en de man sinds eind 2007 volledig is verbroken heeft de minderjarige belang bij vernietiging van de erkenning, nu vaststaat dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige en de erkenning heeft plaatsgevonden tijdens haar minderjarigheid.
De bijzondere curator heeft als haar standpunt het volgende naar voren gebracht. Uit artikel 212 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek blijkt dat een minderjarige in rechte wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Uit genoemd artikel blijkt niet dat de gezaghebbende ouder van een minderjarig kind het kind in rechte kan vertegenwoordigen. De vrouw is derhalve niet ontvankelijk in haar verzoek. Omdat de bijzondere curator ambtshalve is benoemd, acht zij aanleiding aanwezig zelf te onderzoeken of vernietiging van de erkenning in het belang is van de minderjarige en als dit het geval is, namens haar een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen. Na een bewogen jeugd lijkt het er op dat er thans rust is gekomen voor de minderjarige in het gezin van haar moeder, de biologische vader en haar zusje. Die rust dient gecontinueerd te worden. De minderjarige heeft er recht op dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, te weten dat haar biologische vader tevens haar juridische vader is. De biologische vader is bereid de minderjarige te erkennen. De minderjarige heeft er belang bij dat zij gelijk wordt behandeld als haar zusje, die wel is erkend door de biologische vader. Het belang van de minderjarige brengt derhalve mee dat de erkenning dient te worden vernietigd. De vraag is of de beslissing over het juridisch vaderschap reeds nu genomen kan worden of dat gewacht moet worden totdat de minderjarige zelf een weloverwogen oordeel kan vormen. Dat lijkt thans nog niet het geval. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2003, NJ 2004, 315, is het niet vereist dat een kind in staat is tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen. Als bijzondere curator wordt derhalve namens de minderjarige verzocht de door de man gedane erkenning te vernietigen. Uit gesprekken met de vrouw, de man en de heer [NAAM BIOLOGISCHE VADER] is gebleken dat niet in geschil is dat de heer [NAAM BIOLOGISCHE VADER] de biologische vader is van de minderjarige. Een DNA-onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Een eerder door de vrouw in 2003 ingediend verzoek tot vernietiging van de erkenning is ingetrokken, nadat de bijzondere curator in die zaak zich op het standpunt had gesteld dat dat verzoek diende te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het verzoek is, gelet op artikel 205 lid 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tijdig ingediend.
Allereerst is aan de orde de vraag of de vrouw in het verzoek kan worden ontvangen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 onder a BW kan een verzoek tot vernietiging van een erkenning worden gedaan door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerder-jarigheid heeft plaatsgevonden. De vraag die vervolgens kan worden gesteld is wie namens een (rechtens onbekwaam geacht) minderjarig kind een verzoek als het onderhavige kan indienen. Is dat de vrouw als de met het gezag belaste ouder in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster of is dat op grond van artikel 1:212 BW de bijzondere curator.
De (advocaat van de) vrouw heeft ter zitting de mening van de bijzondere curator onderschreven dat in zaken van afstamming ex artikel 1:212 BW de minderjarige uitsluitend in rechte kan worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator met uitsluiting van andere vertegenwoordigers en zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De bijzondere curator meent dat op grond van artikel 1:212 BW het minderjarige kind als verzoeker of als belanghebbende wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator. Uit voornoemd artikel blijkt niet dat de gezaghebbende ouder van een minderjarig kind het kind in afstammingszaken kan vertegenwoordigen. Dit zo zijnde dient de vrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek om vernietiging van de erkenning. Op grond hiervan heeft de bijzondere curator namens de minderjarige het verzoek gedaan tot vernietiging van de erkenning, waarbij nog wordt verwezen naar een beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 april 2010 (LJN: BM3857).
Artikel 1:212 BW bepaalt dat in zaken van afstamming het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator daartoe benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in het door haar in haar gestelde hoedanigheid ingediende verzoek kan worden ontvangen. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. Uit de tekst van artikel 1:205 BW en de tekst van artikel 1:212 BW alsmede de toelichting bij die bepalingen, is naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat een namens een minder-jarig kind gediend verzoek als het onderhavige uitsluitend door de bijzondere curator kan worden ingediend. De bijzondere curator wordt in afstammingszaken benoemd om de belangen van het kind te behartigen. Deze taak staat naar het oordeel van de rechtbank echter los van de vraag wie namens het kind een verzoek als het onderhavige kan indienen. Het zou namelijk bijzonder omslachtig zijn als de vrouw als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige de rechtbank uitsluitend zou kunnen verzoeken een bijzondere curator te benoemen, waarna de bijzondere curator vervolgens namens de minderjarige het verzoek tot vernietiging van de erkenning zou moeten indienen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat de ouder, die formeel wettelijk vertegenwoordiger is en blijft, gedurende de afstammingsprocedure als niet-vertegenwoordiger van het kind wordt beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw kan worden toegewezen, nu is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 BW. Daarbij overweegt de rechtbank dat de stellingen van de vrouw door de man onweersproken zijn gelaten. Daarnaast is de bijzondere curator met de vrouw van mening dat vernietiging van de erkenning in het belang van de minderjarige is te achten.
Nu de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen, wordt het gelijkluidende verzoek van de bijzondere curator bij gebrek aan belang afgewezen. Op grond hiervan behoeft hetgeen door de bijzondere curator en de vrouw nog is aangevoerd omtrent het vereiste dat een kind in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen, geen verdere bespreking.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Vernietigt de door [GEREKWESTREERDE], geboren in de [GEBOORTEPLAATS GEREKWESTREERDE] op [GEBOORTEDATUM GEREKWESTREERDE], wonende te [WOONADRES GEREKWESTREERDE], op 14 september 2000 voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente Enkhuizen gedane erkenning van de minderjarige [NAAM MINDERJARIGE], geboren in [GEBOORTEPLAATS MINDERJARIGE] op [GEBOORTEDATUM MINDERJARIGE].
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2011, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.