ECLI:NL:RBALK:2011:BR4173

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122249 HA RK 10-73
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet in faillissement New Tulip Holding B.V.

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris in het faillissement van New Tulip Holding B.V. De rechtbank heeft op 31 maart 2011 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek ex artikel 69 Faillissementswet, waarin zes verzoeken zijn ingediend. Een deel van de appellanten is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de overige verzoeken zijn verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellanten niet tijdig beroep hebben ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 22 juni 2010, waardoor zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de curator voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het beoordelen van de vorderingen die ter overname aan de schuldeisers zijn aangeboden. De verzoeken om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen zijn afgewezen, omdat de rechtbank niet bevoegd is om deze overeenkomst te vernietigen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzoeken van appellanten om de curator op te dragen aangifte te doen wegens fraude niet in het belang van de failliete boedel zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van appellanten voor het overige verworpen en de niet-ontvankelijkheid van de andere schuldeisers bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht, meervoudige kamer
MS/JG/ML/NE
rekestnummers: 122249, 122250, 122251, 122252, 122253 en 122254
Beschikking van 31 maart 2011
in de zaak van
1.[naam 1],
wonende te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
2.[naam 2],
wonende te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
3.[naam 3],
wonende te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
4.de andere 25 schuldeisers volgens de bekende aangehechte lijst,
appellanten,
advocaat mr. J.M.R. Vlaar te Eindhoven,
tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris op grond van artikel 69 Faillissementswet (Fw) gegeven op 22 juni 2010 in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid New Tulip Holding B.V., gevestigd te Bovenkarspel (hierna: New Tulip Holding), waarin zijn benoemd mr. B. Breederveld tot curator en mr. S.N. Schipper tot rechter-commissaris.
1.De procedure
1.1.De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het aan de rechter-commissaris gerichte verzoekschrift ex artikel 69 Fw van 8 juni 2010, inhoudende zes verzoeken;
- de brief van 17 juni 2010, inhoudende een beroep tegen een fictieve weigering;
- de beschikking van de rechter-commissaris van 22 juni 2010;
- de op 4 februari 2011 ingediende ordner met aanvullende gronden.
De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
1.2. Ter terechtzitting van 17 februari 2011 zijn de zaken gezamenlijk behandeld, waarbij appellanten en de curator elk hun standpunt hebben toegelicht. Vervolgens is uitspraak bepaald.
2. Het beroep en de beoordeling daarvan
2.1. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of alle in het beroepschrift genoemde appellanten ontvankelijk zijn in het beroep. In het verzoekschrift van
8 juni 2010 is opgenomen dat het verzoekschrift tevens "namens de andere 25 schuldeisers volgens de bekende aangehechte lijst" wordt ingediend. De rechtbank constateert dat bij de stukken van het verzoekschrift geen lijst is overgelegd. Het is de rechtbank dan ook niet bekend wie in deze procedure de 25 schuldeisers zijn, zodat deze niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun beroep.
2.2. De curator heeft daarnaast aangevoerd dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 22 juni 2010, omdat zij tegen deze beschikking niet tijdig beroep hebben ingesteld.
2.3. Appellanten hebben bij brief van 17 juni 2010 beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen de fictieve weigering om een beslissing te nemen op het verzoekschrift gedateerd 8 juni 2010. Na de beschikking van de rechter-commissaris van 22 juni 2010 hebben appellanten niet opnieuw een beroepschrift ingediend. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 22 juni 2010 aangegeven dat zijn beslissing moet worden beschouwd als een beschikking op de gedane verzoeken. Het had dan ook op de weg van appellanten gelegen om binnen de hoger beroepstermijn van vijf dagen een beroepschrift in te dienen tegen de beschikking van 22 juni 2010. De rechtbank is echter van oordeel dat appellanten toch kunnen worden ontvangen in hun beroep. De rechtbank overweegt daarbij dat de rechter-commissaris in zijn beschikking aan appellanten heeft meegedeeld dat de rechtbank een datum zal vaststellen voor de behandeling van het hoger beroep. Hieruit mochten appellanten opmaken dat hun beroepschrift van 17 juni 2010 ook werd beschouwd als een beroepschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 22 juni 2010.
Nu appellanten in de brief van 17 juni 2010 hebben verzocht de in de brief van 8 juni 2010 ingediende gronden en argumenten als herhaald en ingelast te beschouwen is de rechtbank van oordeel dat het beroepschrift ook voldoet aan de eis dat het de gronden van beroep moet vermelden.
Onder deze omstandigheden dient een niet-ontvankelijkheidverklaring achterwege te blijven.
2.4.In het midden kan blijven of de rechter-commissaris op basis van de destijds overgelegde stukken een beslissing kon nemen, nu de rechtbank constateert dat met de aanvullende toelichting die thans, voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het beroep, is gegeven, voldoende duidelijkheid bestaat over de inhoud en de onderbouwing van de verzoeken.
2.5.De rechtbank stelt vast dat artikel 69 Fw een beperkte strekking heeft. Zoals de Hoge Raad (HR) in zijn arrest van 10 mei 1985 heeft bepaald, is het voorschrift van artikel 69 Fw in beginsel slechts gegeven om de daarin genoemden invloed toe te kennen op het beheer van de failliete boedel en om, zo zij menen dat bij dat beheer fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen, en niet om hen in de gelegenheid te stellen op deze eenvoudige wijze aan hen persoonlijk toekomende rechten tegenover de boedel geldend te maken (HR 10 mei 1985, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AG5016).
Verzoeken 1 tot en met 3 en 5 Overdracht vorderingen
2.6.In de verzoeken 1 tot en met 3 alsmede in verzoek 5 hebben appellanten de rechter-commissaris verzocht de curator op te dragen verschillende vorderingen ter overname aan de schuldeisers aan te bieden. De curator heeft aangevoerd dat alleen reële vorderingen kunnen worden overgedragen. Naar zijn mening is daarvan voor wat betreft de in de verzoeken 1, 3 en 5 genoemde vorderingen geen sprake. Wanneer hij in een dergelijk geval tot overdracht zou overgaan, loopt hij als curator dan wel de boedel het risico te worden aangesproken. Hij draagt dan immers een vordering over waarvan hij zelf vindt dat deze niet bestaat. Ten aanzien van de in verzoek 2 genoemde goederen die ontvreemd zouden zijn, heeft de curator verklaard dat hij dit nog in onderzoek heeft.
2.7.De rechtbank overweegt dat het de curator in beginsel vrijstaat te beslissen of sprake is van een reële vordering en zo ja, of die vordering voor overdracht in aanmerking komt. Hij behoort daarbij te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Van een curator die tevens advocaat is mag worden verwacht dat hij een goede inschatting kan maken of sprake is van een reële vordering. Het feit dat appellanten dan wel op een eerder moment de rechtsbijstandverzekeraar van New Tulip Holding van mening zijn dat sprake is van een kansrijke procedure maakt dit niet anders. De curator heeft een eigen beoordelingsvrijheid. Niet gebleken is dat de curator niet zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van het oordeel van de curator. Het hoger beroep voor zover dit ziet op de verzoeken 1, 3 en 5 zal worden verworpen. Ook het hoger beroep voor zover dit ziet op verzoek 2 zal worden verworpen. Nu de curator heeft aangegeven dat hij bezig is met een onderzoek, dienen eerst de resultaten van dat onderzoek te worden afgewacht.
Verzoek 4 Vernietiging vaststellingsovereenkomst
2.8.Appellanten hebben de rechter-commissaris verzocht de vaststellingsovereenkomst, die is gesloten tussen New Tulip Holding en
mr. Sweens, curator in het faillissement van [firma naam], te vernietigen op grond van dwang, dwaling, bedrog dan wel op grond van artikel 42 Fw. Ter zitting is aangegeven dat wordt verzocht dat de rechtbank de vaststellingsovereenkomst vernietigt, dan wel de curator opdraagt de overeenkomst te vernietigen. Ook is verzocht (opdracht te geven) om over te gaan tot stuiting van de verjaringstermijn.
2.9.De Faillissementswet biedt de rechtbank niet de bevoegdheid over te gaan tot vernietiging van de overeenkomst. Het primaire verzoek in beroep zal derhalve worden verworpen.
Wat betreft het verzoek de curator op te dragen de overeenkomst te vernietigen, oordeelt de rechtbank als volgt. New Tulip Holding heeft de overeenkomst gesloten voordat zij in staat van faillissement werd verklaard. De curator is derhalve niet betrokken geweest bij de totstandkoming van deze overeenkomst. Een vaststellingsovereenkomst gaan partijen in het algemeen aan ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. Dit brengt mee dat partijen bij een vaststellingsovereenkomst geen beroep op dwaling kunnen doen ter zake van hetgeen juist werd betwist. Een beroep op dwaling kan wel mogelijk zijn wanneer een misvatting bestaat ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. Appellanten hebben echter niet gesteld dat dit het geval is geweest. Evenzeer hebben appellanten onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor een vernietiging op grond van bedrog. Dwang is geen rechtsgrond voor vernietiging. Voor zover appellanten hebben bedoeld dat de overeenkomst is gesloten door misbuik van omstandigheden is de rechtbank eveneens van oordeel dat appellanten hiervoor onvoldoende hebben gesteld. Dat de directeur van New Tulip Holding, naar appellanten stellen, zich voor een onmogelijke keuze gesteld voelde, maakt dit niet anders. Appellanten hebben immers ook gesteld dat de directeur "de noodzakelijke beslissing" heeft moeten nemen de overeenkomst met de curator in het faillissement van [firma naam] te sluiten, hetgeen er niet op wijst dat de directeur zich door de curator in het faillissement van Fa. J. Visser & Zn heeft laten overhalen de overeenkomst te sluiten terwijl evenmin gesteld of gebleken is dat sprake was van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW.
Ten slotte hebben appellanten aangevoerd dat de curator de overeenkomst zou moeten vernietigen op grond van artikel 42 Fw. Artikel 42 lid 2 Fw vereist dat, wanneer een rechtshandeling anders dan om niet wegens benadeling wordt vernietigd, niet alleen de schuldenaar maar ook degene met wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn. Ook hier geldt dat appellanten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om een vernietiging te kunnen rechtvaardigen. Het beroep zal worden verworpen.
Verzoek 4a Onjuist en ondeugdelijk toezicht
2.10.In hoger beroep hebben appellanten in het kader van hun beroep tegen de afwijzing van het vierde verzoek daarnaast verzocht dat de rechtbank vaststelt dat kennelijk vanwege conflicterende belangen van de rechter-commissaris er sprake is van onjuist en ondeugdelijk toezicht. Het betreft hier een nieuw verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De rechtbank zal appellanten dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep betreffende dit verzoek. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de Faillissementswet haar ook niet de bevoegdheid biedt een dergelijke vaststelling uit te spreken.
Verzoek 6 Bestudering enquêtedossiers en aangifte fraude
2.11.Appellanten hebben de rechter-commissaris verzocht de curator op te dragen gebruik te maken van de mogelijkheid om enquête- en aangiftedossiers tegen de heer [naam 4] en de "Raborooiclub" te bestuderen, om vervolgens aangifte te doen wegens fraude. Ter zitting hebben appellanten aangegeven dat het doel van dit verzoek waarheidsvinding is. Er is al eerder aangifte gedaan, waarbij het Openbaar Ministerie heeft besloten niet tot vervolging over te gaan. Voordat een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt gestart willen appellanten meer feitelijke informatie verzamelen. Indien de curator de artikel 12 Sv procedure ondersteunt is die procedure kansrijker. De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet het belang van de schuldeisers dient.
2.12.Waarheidsvinding is niet zonder meer een belang van de failliete boedel en de schuldeisers. Appellanten hebben niet gesteld op welke wijze de boedel en de schuldeisers belang hebben bij de bestudering door de curator van een aantal dossiers en vervolgens het doen van aangifte. Integendeel, uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat appellanten niet als schuldeisers van New Tulip Holding maar als privépersonen wensen dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt, omdat zij van mening zijn dat zij ten onrechte van diefstal zijn beschuldigd in het faillissement van [firma naam]. Het beroep zal dan ook worden verworpen.
Kostenveroordeling
2.13.Nu appellanten in het ongelijk zijn gesteld ziet de rechtbank geen reden voor een veroordeling van de curator in de kosten, zoals door appellanten ter zitting is verzocht.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart "de andere 25 schuldeisers volgens de bekende aangehechte lijst" niet-ontvankelijk in hun beroep;
verklaart appellanten sub 1 tot en met 3 niet-ontvankelijk in hun beroep betreffende verzoek 4a;
verwerpt het beroep van appellanten sub 1 tot en met 3 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, voorzitter, mrs. M.S. Lamboo en M.C. Schenkeveld, rechters en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2011.