ECLI:NL:RBALK:2011:BR3536

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.701897-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak met dodelijke afloop door ongelukkige samenloop van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 29 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk. De verdachte, een ervaren chauffeur, reed op 29 augustus 2010 met een vrachtwagencombinatie achteruit op de Hofstraat te Den Oever, gemeente Wieringen. Tijdens deze manoeuvre overreed hij een voetgangster, mevrouw [slachtoffer], die zich achter de aanhangwagen bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voldoende had vergewist van de verkeerssituatie voordat hij achteruit reed. Hij had gecontroleerd of er verkeer achter zijn voertuig was en had zijn spiegels goed afgesteld. Ondanks dat de remlichten en achteruitrijlichten van de aanhangwagen niet functioneerden, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet kon voorzien dat er zich twee personen vlak achter zijn voertuig bevonden.

De rechtbank concludeerde dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet van enige schuld van de verdachte. De officier van justitie had de verdachte verweten dat hij zich onvoorzichtig had gedragen, maar de rechtbank was van mening dat de verdachte, gezien zijn handelingen en de omstandigheden, niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, waarbij werd opgemerkt dat de ernst van de gevolgen van het ongeval niet automatisch leidt tot schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke omstandigheden van een verkeersongeluk en de rol van de bestuurder in het vaststellen van schuld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701897.10 (P)
Datum uitspraak: 29 juli 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 29 augustus 2010 te Den Oever, gemeente Wieringen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een samenstel van motorrijtuigen (bedrijfsauto met een meerassige aanhangwagen), daarmede op de weg, de Hofstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, vanuit stilstand op enig moment met dat samenstel achteruit te rijden,
- terwijl de breedtespiegel en/of de rechterbuitenspiegel van die bedrijfsauto niet goed stond(en) afgesteld en/of
- de achteruitrijlichten van die aanhanger niet werkten en/of de bedrading van die achteruitrijlichten onjuist was aangesloten en/of
- de remlichten van die aanhanger niet werkten en/of
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat zich dicht achter zijn voertuig verkeer bevond en/of- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat, terwijl hij met het door hem bestuurde samenstel van voertuigen daar stilstond, verkeer (mogelijk) naderde of genaderd was en zich inmiddels (dicht) achter zijn samensel van voertuigen bevond, waarna verdachte, met het door hem bestuurde samenstel, tegen een (dicht) achter zijn aanhangwagen bevindende voetgangster is aangereden, waarna genoemde voetgangster ten val is gekomen en verdachte, met die aanhangwagen, over die voetgangster is gereden, waardoor die voetgangster (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2010 te Den Oever, gemeente Wieringen, als bestuurder van een samenstel van voertuigen (bedrijfsauto met meerassige aanhangwagen), daarmee heeft stilgestaan op de weg, de Hofstraat, en toen vanuit stilstand op enig moment met dat samenstel achteruit is gereden,
- terwijl de breedtespiegel en/of de rechterbuitenspiegel van die bedrijfsauto niet juist stond(en) afgesteld en/of
- de achteruitrijlichten van die aanhanger niet werkten en/of de bedrading van die achteruitrijlichten onjuist was aangesloten en/of
- de remlichten van die aanhanger niet werkten en/of
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat zich dicht achter zijn voertuig verkeer bevond en/of
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat, terwijl hij met het door hem bestuurde samenstel van voertuigen daar stilstond, verkeer (mogelijk) naderde of genaderd was en zich inmiddels (dicht) achter zijn samenstel van voertuigen bevond, waarna verdachte, met het door hem bestuurde samenstel, tegen een (dicht) achter zijn aanhangwagen bevindende voetgangster is aangereden, waarna genoemde voetgangster ten val is gekomen en verdachte, met die aanhangwagen, over die voetgangster is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden verweten dat hij zich als bestuurder zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Hij heeft daarom gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft onder meer naar voren gebracht dat het ongeval verdachte niet kan worden verweten, zodat vrijspraak van het primair ten laste gelegde moet volgen. Verdachte heeft voldoende vorm gegeven aan de extra voorzichtigheid, die geboden was tijdens het achteruitrijden met zijn vrachtwagencombinatie vlak voor en tijdens het ongeval. Hij heeft, alvorens achteruit te rijden, gecontroleerd of er zich geen verkeer bevond aan de achterzijde van zijn vrachtwagencombinatie, waarbij hij achter de vrachtwagencombinatie is geweest, langs deze combinatie naar voren is gelopen alvorens hij in zijn voertuig is gestapt. Zoals hij te doen gewoon was, heeft hij zittend in zijn cabine in zijn spiegels gekeken, waarbij hij zich ook naar voren heeft gebogen om een nog beter zicht te creëren, en zich er nogmaals van vergewist dat er zich geen verkeer achter de vrachtwagencombinatie bevond. Hij is vervolgens zeer langzaam achteruit gereden waarbij hij voortdurend in zijn spiegels heeft gekeken. Voor hem was niet voorzienbaar dat op dat moment twee mensen vlak achter de vrachtwagencombinatie op de rijbaan stonden.
De raadsman is voorts van mening dat, gelet op voormelde omstandigheden, geen sprake is van gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Eerder is sprake van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden. Derhalve dient verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde eveneens te worden vrijgesproken.
D. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan het op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts dient te worden opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (zie ondermeer Hoge Raad 1 juni 2004, LJN AO5322, NJ 2005,252).
Op grond van het proces-verbaal met het nummer PL10VE 2010100802-1, ondermeer omvattend het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse met nummer 2010100802 en diverse verklaringen van getuigen, evenals op grond van het onderzoek op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte, een ervaren chauffeur op de betreffende vrachtwagencombinatie, heeft op zondagochtend 29 augustus 2010, de door hem bestuurde vrachtauto met daaraan gekoppeld een aanhangwagen tot stilstand gebracht op de Hofstraat te Den Oever, gemeente Wieringen.
De verkeerssituatie ter plaatse was in die zin bijzonder dat op die Hofstraat en de in het verlengde daarvan gelegen Zwinstraat die zondagmorgen een braderiemarkt werd opgebouwd. Verdachte was samen met zijn bijrijder – vanaf 07.00 uur die morgen - ondermeer belast met de opbouw van marktkramen. Omstreeks 07.55 uur reed verdachte de vrachtauto met daaraan gekoppeld de aanhangwagen langzaam achteruit met de bedoeling te rijden tot op de Zwinstraat om zodoende rechtsaf te slaan de Hofstraat in en daar verder te gaan met het opbouwen van marktkramen. Behalve zijn bijrijder [getuige 1], waren er mensen van de organisatie (voorzien van oranje hesjes) en enkele andere marktkooplui in de omgeving aanwezig.
Alvorens achteruit te rijden heeft de verdachte nog onderdelen van een marktkraam afgeladen en is hij via de achterzijde van de aanhangwagen langs zijn voertuig naar de bestuurderscabine gelopen. Hierbij heeft hij zich ervan vergewist dat er zich op dat moment geen andere verkeersdeelnemers achter zijn vrachtwagencombinatie bevonden. Verdachte is vervolgens zeer langzaam achteruit gaan rijden, heeft zich, zoals hij gewend was te doen, naar voren gebogen, heeft in de breedtespiegel en de linker- en rechterbuitenspiegel gekeken en geen personen waargenomen.
Vervolgens heeft verdachte, zeer langzaam achteruitrijdend, een voetgangster, mevrouw [slachtoffer] overreden. Mevrouw [slachtoffer] stond op de rijbaan van de Zwinstraat, gelegen in het verlengde van de Hofstraat, vlak achter de aanhangwagen, met haar rug naar de aanhangwagen toe. Mevrouw [slachtoffer] werd geraakt door de achterzijde van de aanhangwagen en is daarbij voorover op de grond gevallen. Vervolgens is zij overreden door het rechter achterwiel van de aanhangwagen, ten gevolge waarvan zij is overleden.
Uit technisch onderzoek is vast komen te staan, dat de vrachtwagencombinatie niet voldeed aan de in de Regeling Voertuigen gestelde eisen voor de categorie waartoe het behoort. De rechterbuitenspiegel en de breedtespiegel waren niet conform de wettelijke goed afgesteld en de remlichten en achteruitrijlichten van de aanhangwagen hebben ten tijde van het ongeval niet gewerkt
Het primair ten laste gelegde houdt in het verwijt van grove schuld van verdachte aan het ongeval.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdachte heeft, alvorens de bijzondere manoeuvre van het achteruitrijden in te zetten, de handelingen verricht die van hem als ervaren chauffeur op een dergelijke vrachtwagencombinatie verwacht mochten worden. Zijn spiegels stonden voor hem op dat moment en in die omstandigheden goed afgesteld en door naar voren te buigen had hij in de spiegels een goed zich naar achteren. De verdachte heeft vervolgens, zeer langzaam achteruit rijdend, niet kunnen zien dat zich vlak achter zijn aanhangwagen twee personen bevonden. De rechtbank gaat er - anders dan de officier van justitie - daarbij vanuit dat de getuige [getuige 2] (een lid van de organisatie van de braderie) niet -zoals hij zelf heeft verklaard - op het trottoir naast de rijbaan stond, maar zich - zoals blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] eveneens in de onmiddellijke nabijheid van mevrouw [slachtoffer] op de rijbaan bevond. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tijdens het achteruitrijden [getuige 2], die tijdens het ongeval in gesprek was met mevrouw [slachtoffer], heeft kunnen waarnemen. Ook de getuige [getuige 3], echtgenoot van mevrouw [slachtoffer], is, zoals hiervoor reeds aangegeven, getuige geweest van het ongeval en heeft verklaard dat de chauffeur zijn echtgenote nooit kan hebben opgemerkt.
In het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse is de botspositie van mevrouw [slachtoffer] met de aanhangwagen vastgesteld. Voorts is hierin vastgesteld dat de stand van de rechterbuitenspiegel en de breedtespiegel niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank stelt echter vast dat, gelet op genoemde botspositie, mevrouw [slachtoffer] door verdachte nimmer kon worden waargenomen, ook niet als genoemde spiegels wel conform de wettelijke normen afgesteld zouden zijn geweest.
Voor verdachte, achteruitrijdend in zijn vrachtwagencombinatie, kan het - gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden - niet voorzienbaar zijn geweest dat vlak voor en tijdens deze manoeuvre twee personen op de rijbaan vlak achter zijn vrachtwagencombinatie zijn gaan staan. Daarbij betrekt de rechtbank dat - anders dan de officier van justitie - het feit dat de achteruitrijlichten en de remlichten van de aanhangwagen niet hebben gewerkt dit niet anders maakt. Ook goed functionerende achteruitrijverlichting en remlichten hadden onder de gegeven omstandigheden het ongeval niet kunnen voorkomen. Mevrouw [slachtoffer] stond immers met haar rug naar de vrachtwagencombinatie toegekeerd.
Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank niet tot het oordeel komen, dat de verdachte zich als bestuurder – minst genomen – aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde, de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, houdt in dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar, dan wel hinder op de weg werd veroorzaakt dan wel kon worden veroorzaakt. In de kern luidt dit verwijt, dat verdachte zich onvoldoende heeft vergewist van de aanwezigheid van personen op de rijbaan achter zijn vrachtwagencombinatie. Ook op dit punt heeft allereerst te gelden hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de onmogelijkheid deze personen tijdig op te merken en de rol van het niet functioneren van achteruitrij- en remlichten van de aanhangwagen.
Naar het oordeel van de rechtbank gaf de situatie ter plaatse geen aanleiding voor verdachte om extra maatregelen te treffen die het gebrek aan zicht naar achteren hadden kunnen compenseren. Weliswaar diende verdachte rekening te houden met de nooit uit te sluiten mogelijkheid dat andere verkeersdeelnemers achter de vrachtwagencombinatie langs zouden kunnen kruisen, maar hij behoefde naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen rekening te houden met de mogelijkheid dat voetgangers op zeer korte afstand achter de aanhangwagen van zijn combinatie, buiten het zicht in de spiegels van de vrachtauto, op de rijbaan zouden gaan stil staan.
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval, met als afschuwelijk gevolg de dood van mevrouw [slachtoffer], het resultaat is van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar niet van enige gevaarzetting van de zijde van verdachte.
Gelet op het bovenstaande heeft verdachte zich terecht beroepen op afwezigheid van alle schuld.
De verdachte moet daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4. Beslissing
Verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2011.