RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810035-11 (P)
Datum uitspraak : 12 juli 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
verdachte,
geboren 1973,
adres,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Noord Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, nadat ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, dat
primair
hij op of omstreeks 17 december 2010 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gepakt en/of (daarna) heeft hij, verdachte, met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp die [slachtoffer] een of
meerma(a)l(en) in de zij en/of (elders) in het lichaam gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 december 2010 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gepakt en/of (daarna) heeft hij, verdachte, met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp die [slachtoffer] eens of meerma(a)l(en) in de zij en/of (elders) in het lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 december 2010 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of (elders) in het lichaam te snijden en/of te steken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 17 december 2010 heeft in Hoorn een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij de verdachte en [slachtoffer] betrokken waren. De verdachte stond voor een coffeeshop sneeuwballen te gooien. Op dat moment kwam er een groepje mensen langslopen, waarvan [slachtoffer] deel uitmaakte. [slachtoffer] is vervolgens tegen zijn hoofd geraakt door een sneeuwbal. Daarop is het gekomen tot een woordenwisseling en een worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] steekletsel heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij door de verdachte meermalen met een mes is gestoken. De verdachte is op een later moment aangehouden en heeft verklaard dat hij degene is geweest die op 17 december 2010 in Hoorn met het slachtoffer in een worsteling is geraakt. De verdachte heeft het gebruik van een mes ontkend en voorts heeft verdachte verklaard [slachtoffer] niet bewust te hebben gestoken.
De rechtbank zal moeten beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag of, indien niet bewezen, aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Indien ook dit niet bewezen kan worden verklaard dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag. Uit de aangifte en de diverse getuigenverklaringen volgt dat het de verdachte is geweest die de aangever het letsel heeft toegebracht. De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte met betrekking tot het gebruik van een klein zwaardje aan de sleutelbos van de verdachte waarmee hij het slachtoffer per ongeluk zou hebben geraakt ongeloofwaardig. Voorts heeft volgens de officier van justitie, op grond van de medische verklaringen, de beschrijving van de kleding van het slachtoffer, de verklaring van het slachtoffer en de getuige [getuige], de verdachte door het slachtoffer met kracht te steken in de buurt van vitale lichaamsdelen willens en wetens de kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, omdat bij de verdachte de intentie en opzet ontbrak. Voorts is het puntige voorwerp waarmee het slachtoffer is verwond, gelet op de geringe afmetingen daarvan, niet geschikt om dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dus een ondeugdelijk middel. Dit geldt evenzeer voor het subsidiair ten laste gelegde. In geval van een poging moet blijken dat de intentie verder reikt dan de poging. Nu het wapen niet geschikt was om te steken en het letsel niet zodanig dat het tot een voltooid delict had kunnen komen, dient de verdachte ook hiervan te worden vrijgesproken. Het meer subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, acht de raadsman wel bewezen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 17 december 2010, rond 23.01, kreeg de meldkamer van de politie te Alkmaar de melding dat er een vechtpartij plaatsvond op het Kerkplein in Hoorn, waarbij een persoon met een mes zou zijn gestoken. Ter plaatse trof de politie onder meer de aan zijn zij gewonde en bloedende [slachtoffer] aan. [slachtoffer] heeft vervolgens aangifte gedaan en het volgende verklaard. [slachtoffer] liep met zijn vriendin, zijn moeder en haar vriend op 17 december 2010 in Hoorn. Terwijl zij op enige afstand een coffeeshop passeerden, werd [slachtoffer] vanuit de richting van de coffeeshop tegen zijn hoofd geraakt door een ijsbal. Voor de coffeeshop stond een man, naar later zal blijken de verdachte. [slachtoffer] vroeg de man waar hij mee bezig was, waarop een woordenwisseling tussen de man en [slachtoffer] ontstond, gevolgd door een worsteling. De vechtende mannen verplaatsten zich naar een aan de andere kant van het plein gelegen kerk. Daar kwam [slachtoffer] ten val tussen een geparkeerde auto en de kerk. [slachtoffer] lag op zijn rug terwijl de man zich bovenop hem bevond. Toen voelde hij dat hij in zijn zij werd gestoken. De man stak met zijn rechterhand ongeveer vijf keer op [slachtoffer] in. Hij riep toen naar de vriend van zijn moeder, [getuige] geheten, “[voornaam getuige], hij heeft een mes”. [slachtoffer] heeft daarop de rechterhand van de man vastgepakt en zag dat de man een mes, dat leek op een aardappelschilmesje, in zijn hand had. [getuige] heeft vervolgens de man van [slachtoffer] afgetrokken.
Getuige [getuige] heeft langs dezelfde lijn verklaard over de aanleiding tot de woordenwisseling en het verloop van de daarop volgende worsteling. [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] en de man aan het vechten waren tussen de kerk en aldaar geparkeerde auto’s en dat hij [slachtoffer] hoorde zeggen: “Hij heeft een mes, hij heeft mij gestoken”. [slachtoffer] lag toen half op zijn rug en rechterzij. De man lag half bovenop [slachtoffer] en maakte met zijn rechterarm tussen de vijf en tien stekende bewegingen naar [slachtoffer]. Daarop is [getuige] bovenop de man gesprongen en heeft hij met zijn arm een klem om de hals van de man gelegd. [slachtoffer] is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij aan zijn verwondingen is behandeld. Uit de naar aanleiding daarvan opgemaakte letselverklaring blijkt het volgende. Aan beide handen van [slachtoffer] zijn verwondingen vastgesteld die zouden kunnen passen bij zogenaamd afweerletsel zoals wordt gezien bij het afweren van een scherppuntig of scherprandig voorwerp. Voorts is in de linkerzij net onder de ribbenboog een kras zichtbaar met in het midden van de kras een klieving van ongeveer één centimeter. Op de linkerheup is een klieving zichtbaar verticaal verlopend van ongeveer één centimeter lengte. Over de diepte van de klieving is ten tijde van het onderzoek niets meer te zeggen. Ook deze letsels, omschreven als snij- en steekletsels, kunnen zijn veroorzaakt door een scherppuntig of scherprandig voorwerp, zoals een mes. Het is voor te stellen dat als er sprake zou zijn van diepere steekletsels er gevaar voor inwendige organen geweest zou kunnen zijn. De politie heeft later nog gevraagd aan de opsteller van de letselverklaring of er iets gezegd kon worden over de eventuele ernst van de verwondingen. Forensisch arts [forensisch arts] heeft gerapporteerd dat gezien het noodzakelijk geachte onderzoek ten tijde van de behandeling in het ziekenhuis er met ernstig lijden rekening werd gehouden. Vooral de steekverwonding aan de linkerflank zat op een gevaarlijke locatie. Bij het toebrengen van de steekverwondingen hadden arteriële bloedvaten beschadigd kunnen worden. De longen, of andere inwendige organen (zoals de milt en nier) hadden beschadigd kunnen worden bij het toebrengen van de steekwond aan de linkerflank. In algemene zin kan al bij een scherprandig voorwerp van geringe grootte, bijvoorbeeld een mes met een lemmet van enkele centimeters in lengte, een potentieel ernstig letsel ontstaan.
Door de politie is onderzoek verricht aan de kleding van [slachtoffer]. Geconcludeerd wordt dat de plaatsen van de doorsnijdingen in de kleding in belangrijke mate corresponderen met de plaats van de verwondingen van [slachtoffer], of, indien de sneden niet door de kleding zijn gegaan, met het gebied waar de steekwonden zijn toegebracht. In de jas van [slachtoffer] zijn zeven sneden gevonden. In de spijkerbroek van [slachtoffer] is een snee boven de linkerbroekzak, direct onder de broeksband door en door vastgesteld.
Op de terechtzitting van 28 juni 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij op 17 december 2010 voor een coffeeshop in Hoorn stond en daar sneeuwballen aan het gooien was. Op een gegeven moment heeft hij een man deel uitmakend van een passerend groepje mensen met een sneeuwbal op zijn hoofd geraakt. Daarop is een woordenwisseling en een worsteling met de man die door de sneeuwbal was geraakt ontstaan. De worsteling heeft zich verplaatst in de richting van de kerk. De verdachte lag met de man op de grond toen een andere man op de rug van verdachte sprong en de verdachte verwurgde. De verdachte heeft verklaard dat hij probeerde los te komen en zich daarbij aan de ene kant aan een auto en aan de andere kant aan de muur van de kerk probeerde op te trekken. Hierbij is de verdachte een aantal keren met zijn hand heen en weer gegaan om omhoog te komen. Doordat een man op zijn rug was gesprongen viel hij steeds terug. In zijn hand had de verdachte een klein zwaardje dat aan zijn sleutelbos hing. De verdachte vermoedt dat hij met het zwaardje de man die onder hem lag heeft verwond. De verdachte zegt zich niet meer te kunnen herinneren wanneer hij zijn sleutelbos uit zijn zak heeft gehaald en het zwaardje in zijn hand heeft genomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet heeft gestoken voordat hij op de rug werd gesprongen door de andere man. Nadat de verdachte was weggelopen van de laatste plaats van worsteling heeft hij het zwaardje weggegooid, omdat hij was geschrokken van hetgeen was gebeurd. Ook bij de politie heeft de verdachte in een later stadium van het onderzoek op ongeveer gelijke wijze verklaard. De verdachte heeft toen verklaard dat hij het kleine zwaardje aan zijn sleutelbos, dat best wel scherp was, tussen zijn duim en wijsvinger vast heeft gehouden. Naar aanleiding van dit verhoor van de verdachte zijn [slachtoffer] en [getuige] aanvullend gehoord. Geconfronteerd met de verklaring van de verdachte hebben zowel [slachtoffer] als [getuige] stellig verklaard dat de verdachte eerst [slachtoffer] heeft gestoken, waarop [slachtoffer] naar [getuige] heeft geroepen: “Hij heeft een mes”. [slachtoffer] heeft verklaard dat [getuige] vervolgens op zijn kreet heeft gereageerd. [getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte op [slachtoffer] zag insteken, waarop hij op de rug van de verdachte is gedoken.
Door de politie is op de plaats van het incident naar een mes dan wel steekvoorwerp gezocht, maar er is niets van dien aard aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich op 17 december 2010 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer].
Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer], getuige [getuige] en de verdachte blijkt dat de verdachte nadat hij [slachtoffer] met een sneeuwbal had geraakt in een woordenwisseling gevolgd door een worsteling is geraakt. Uiteindelijk zijn de verdachte en [slachtoffer] op de grond beland tussen de kerk en geparkeerde auto’s. [slachtoffer] lag hierbij onder de verdachte. Op enig moment heeft [slachtoffer] gevoeld dat hij werd gestoken in zijn linkerzij en heeft hij in de rechterhand van de verdachte een mesje gezien. Zowel [slachtoffer] als [getuige] hebben de verdachte meermalen een stekende beweging zien maken. De verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust heeft gestoken, maar doordat hij probeerde overeind te komen, met zijn armen op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt. Doordat getuige [getuige] zich op zijn rug bevond zou de verdachte herhaaldelijk deze beweging hebben gemaakt, omdat hij door het gewicht van [getuige] steeds weer terugviel. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaringen van de aangever en getuige [getuige].
De verdachte heeft verklaard dat hij niet met een mes heeft gestoken, maar met een klein zwaardje dat aan zijn sleutelhanger hing. De verdachte zou op enig moment het zwaardje tussen zijn duim en wijsvinger hebben vastgepakt. Ook deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat het afweerletsel aan de handen van het slachtoffer is ontstaan doordat het slachtoffer het zwaardje zou hebben beetgepakt. De rechtbank acht het gebruik van een dergelijk scherp zwaardje als sleutelhanger in het dagelijks leven onwaarschijnlijk. Tevens acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de verdachte op de door hem beschreven wijze van vasthouden van het zwaardje voldoende kracht kon uitoefenen om door twee kledinglagen heen te steken. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van het slachtoffer, die heeft verklaard een soort aardappelschilmesje te hebben gezien.
De raadsman heeft betoogd, in het midden gelaten of sprake is geweest van een klein zwaardje dan wel een op een aardappelschilmesje gelijkend wapen, dat het wapen niet geschikt was om dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Dit wordt echter weersproken door de verklaring van de forensische arts die heeft verklaard dat bij een scherprandig voorwerp, zoals een mes, van geringe grootte, met een lemmet van enkele centimeters, potentieel ernstig letsel kan ontstaan. Daarbij heeft de verdachte gestoken op een gevaarlijke locatie in het lichaam in de nabijheid van vitale organen en arteriële bloedvaten.
Het opzet op de dood kan genoegzaam worden afgeleid uit het feitelijk handelen van de verdachte. Gezien de plaats van de steekverwondingen in het lichaam van het slachtoffer, in de nabijheid van vitale organen, was de kans op het toebrengen van dodelijk letsel zeer groot, zoals ook blijkt uit de medische verklaringen. De kracht van het steken blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat de verdachte door diverse lagen kleding van het slachtoffer heen heeft gestoken. Door herhaaldelijk met kracht met een mes in de nabijheid van vitale delen in het lichaam van het slachtoffer te steken heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 17 december 2010 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en met dat mes die [slachtoffer] meermalen in de zij en elders in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
poging tot doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht, gezien zijn pleidooi tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is, nadat hij door het slachtoffer ter verantwoording werd geroepen vanwege het gooien van een sneeuwbal tegen diens hoofd, op zeer agressieve wijze het slachtoffer tegemoet getreden. Hierbij heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer zich onder hem op de grond bevond, het slachtoffer meermalen met een mes in het bovenlichaam gestoken. Dat het lichamelijk letsel beperkt is gebleven is een gelukkige bijkomstigheid en geen verdienste van de verdachte. Blijkens de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is het voor het slachtoffer een traumatische ervaring geweest waarvan hij nu nog in aanmerkelijke mate de psychische gevolgen ondervindt, zowel in de uitoefening van zijn beroep als in de privésfeer. In het algemeen draagt een dergelijk delict een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 20 januari 2011, waaruit blijkt dat de laatste veroordeling van verdachte dateert uit 2006.
- een briefrapport gedateerd 11 februari 2011 van drs. [psychiater], als forensisch psychiater verbonden aan het NIFP, waaruit blijkt dat de rapporteur het opmaken van een psychologische rapportage zinvol acht, maar momenteel niet haalbaar daar verdachte niet wil meewerken aan het opmaken van Pro Justitia rapportage.
- het over de verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies gedateerd 1 april 2011 en opgemaakt door [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier.
Het reclasseringsrapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene ziet slechts beperkt een eigen aandeel in het delict. Betrokkene heeft klachten die wijzen op een traumatiserend verleden, de frustratie en krenking vanuit zijn huidige situatie (het niet kunnen realiseren van een baan, afhankelijkheid van partner) lijken van invloed op het delict. Zowel psychische als materiële problemen lijken betrokkene emotioneel uit balans te brengen, waarbij het gebruik van softdrugs de wisselende stemmingen verstrekt.
Het recidiverisico wordt geschat als hoog gemiddeld. Dit kan worden verminderd door te werken aan zijn emotioneel welzijn en middelengebruik. De reclassering acht het van belang een hulpverleningsplan op te stellen. Betrokkene is van mening dat hij problemen zelf kan oplossen.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden adviseren wij een onvoorwaardelijke straf. Wij zien contra-indicaties voor een reclasseringstoezicht aangezien betrokkene hier geen vertrouwen in heeft.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan de totstandkoming van een rapportage die mogelijk meer inzicht zou kunnen geven in zijn persoonlijkheid. Tevens is verdachte niet bereid zich te laten begeleiden door de reclassering. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en acht uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank laten meewegen de aard en ernst van het gepleegde feit. Anderzijds heeft de rechtbank ook enigszins rekening gehouden met het feit dat verdachte de laatste jaren geen justitiecontacten heeft gehad. Gelet op één en ander zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.949,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2010, wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is. De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vergoeding voor de geleden materiële schade tot het gevorderde bedrag van € 449,51 toewijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de rechtbank de geleden immateriële schade in billijkheid vast op een bedrag van € 1.250,-. Het totaal bedrag van € 1.699,51 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2010, zijnde de datum van het ontstaan van de schade.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.699,51 (eenduizendzeshonderdnegenennegentig euro en eenenvijftig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2010.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.699,51 (eenduizendzeshonderdnegenennegentig euro en eenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. A.J.M. van Roij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2011.
Mr. Van Roij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.