RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.E. Auw Yang-van der Veer,
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiser voor een bedrag van € 130.470, - in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor het project
“Weg naar werk 2” geweigerd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 12 november 2009 ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 december 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 april 2011. Namens eiser, daartoe ambtshalve opgeroepen, zijn verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder, eveneens ambtshalve opgeroepen, is vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Houbiers.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Ingevolge het tweede lid van dit artikel waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Ingevolge artikel 3:9 van de Awb dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Awb, wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
2.1 In deze zaak dient ten eerste te worden vastgesteld welke subsidieregeling van toepassing is.
2.2 De subsidieaanvraag van eiser is blijkens het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (Stcrt. 2006, nr. 249, gewijzigd op 20 maart 2009, Stcrt. 2009, nr. 64). Verweerder heeft zich echter nadien op het standpunt gesteld dat in onderhavige zaak de Regeling van 24 augustus 2009 (Stcrt. 2009, nr. 12998) - de Subsidieregeling (herzien) - van toepassing is, gelet het overgangsrecht van artikel 23 van deze regeling. Eiser heeft zich met dit standpunt verenigd.
2.3 De rechtbank overweegt dat - anders dan partijen hebben betoogd - de grondslag voor de toepasselijkheid van de Subsidieregeling (herzien) is gelegen in de algemene hoofdregel van overgangsrecht dat nieuwe regelgeving onmiddellijke werking heeft, tenzij expliciet anders is bepaald. Aan dit uitgangspunt kan alleen het rechtszekerheidsbeginsel in de weg staan, indien de nieuwe regeling ongunstiger zou blijken. Daarvan is echter geen sprake. Voor deze overweging vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2010, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder LJ-nummer BO0240.
2.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidieaanvraag aan de verkeerde regeling getoetst, hetgeen reeds een vernietiging van het bestreden besluit met zich brengt. Nu het beschikbare budget, de inhoudelijke toetsingscriteria en de wijze van rangschikking van de subsidieaanvragen evenwel onder beide regelingen gelijk zijn, is er aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
3. De volgende artikelen van de Subsidieregeling (herzien) (hierna: de Subsidieregeling) zijn hierbij van belang.
Artikel 11, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling luidt: een aanvraag tot verlening van subsidie wordt door de minister afgewezen, indien subsidieverlening tot gevolg heeft dat het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 6, wordt overschreden.
Artikel C3 van de Subsidieregeling luidt: het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 bedraagt
€ 40.000.000, -.
Artikel C8, tweede lid, van de Subsidieregeling luidt: met betrekking tot de projecten van een subsidieaanvrager aan wie op grond van deze regeling eerder subsidie voor een project in het kader van Actie C is verleend, hebben projecten die in hogere mate voldoen aan de criteria arbeidsmarktgerichtheid, innovatief gehalte en netwerkgerichtheid, voorrang op de projecten die in mindere mate aan die criteria voldoen.
Het derde lid van dit artikel luidt: de mate waarin wordt voldaan aan de criteria, wordt beoordeeld door het Comité van experts Subsidieregeling ESF 2007-2013 / Actie C. Het Comité van experts Subsidieregeling ESF 2007-2013 / Actie C kent aan zijn beoordeling een score toe en brengt hierover binnen vier weken na het einde van het aanvraagtijdvak advies uit aan de minister.
4. Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
De subsidies in het kader van het ESF worden verstrekt door het Agentschap SZW. Het betreft de tweede keer dat eiser een ESF-subsidie aanvraagt. De eerste aanvraag van eiser om een ESF-subsidie is door verweerder gehonoreerd. Gebleken is dat de in 2009 binnengekomen subsidieaanvragen het beschikbare bedrag van € 40.000.000, - overschrijden. De aanvragers aan wie nog niet eerder een ESF-subsidie voor soortgelijke projecten is verleend, komen als eerste in aanmerking voor subsidie. De overige projecten, waaronder dat van eiser, zijn vervolgens door het Comité van experts Subsidieregeling ESF 2007-2013 / Actie C (hierna: het Comité) gerangschikt op de wijze als bepaald in artikel C8, tweede en derde lid, van de Subsidieregeling. De projecten waarvoor de subsidie is toegewezen, behaalden een score van 4 punten. Het project van eiser heeft een score van 3 punten behaald, hetgeen ertoe heeft geleid dat voor zijn project geen subsidie meer beschikbaar was. Verweerder heeft deze rangschikking van het Comité aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en heeft de subsidieaanvraag van eiser afgewezen.
5.1 Eiser heeft onder meer betoogd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, althans die schijn heeft gewekt. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat de KPC Groep, waarvan het logo staat afgebeeld op het formulier dat is gebruikt door het Comité bij de toetsing van de subsidieaanvragen, scholen begeleid bij het aanvragen van ESF-subsidie. Daarmee wordt tenminste de schijn gewekt dat de KPC Groep tevens betrokken is geweest bij het opstellen van de toetsingscriteria dan wel daarvan in een vroegtijdig stadium kennis heeft kunnen nemen. Gelet hierop valt volgens eiser niet uit te sluiten dat bepaalde aanvragers – anders dan eiser – reeds bij het indienen van hun aanvraag op de hoogte waren van deze criteria en zodoende waren bevoordeeld ten opzichte van andere aanvragers, die daarvan niet op de hoogte waren.
5.2 Het toetsingskader dat is gebruikt bij de beoordeling van de subsidieaanvragen staat op het formulier, zoals dit na de hoorzitting in de bezwaarprocedure aan eiser is toegezonden. Op dit formulier staat een logo met daarnaast “KPC Groep” en “Secretariaat TAC” vermeld. Vast staat echter ook dat de KPC Groep (hierna: KPC) hulp biedt aan scholen die in aanmerking wensen te komen voor een ESF-subsidie. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds door het enkele vermelden van de naam van KPC en het plaatsen van het logo van KPC op het formulier de schijn gewekt dat KPC betrokken is bij het opstellen van de toetsingscriteria dan wel daarvan in een vroegtijdig stadium kennis heeft kunnen nemen. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit en ter zitting aangevoerd dat het formulier pas is opgesteld nadat de aanvragen waren ingediend. KPC biedt enkel administratieve ondersteuning aan het Comité en heeft slechts - nádat de beoordeling door het Comité heeft plaatsgevonden - de betreffende formulieren gekopieerd, waardoor zijn logo op het papier staat. Verweerder heeft het standpunt dat KPC niet op de hoogte was van de toetsingscriteria voordat de beoordelingen plaatsvonden evenwel niet onderbouwd.
5.3 Met artikel 2:4 van de Awb voornoemd is beoogd te waarborgen dat de schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden. Geoordeeld wordt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft kunnen weerleggen dat sprake is van enige voorkennis bij KPC van de toetsingscriteria en de gewekte schijn daaromtrent niet heeft kunnen wegnemen. Ook gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en zal verweerder nader dienen te motiveren waaruit blijkt dat geen sprake is van belangenverstrengeling.
6.1 De rechtbank constateert voorts dat het deskundig advies waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd, enkel bestaat uit bovengenoemd formulier. Het daarin opgenomen toetsingskader bevat 29 voorbedrukte vragen met betrekking tot de criteria arbeidsmarktgerichtheid, innovatief gehalte en netwerkgerichtheid die met “ja” kunnen worden aangekruist. Er bevinden zich twee toetsingsformulieren met betrekking tot de aanvraag van eiser in het dossier van twee verschillende beoordelaars. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat iedere aanvraag door twee leden van het Comité wordt beoordeeld. Bij een ongelijke score wordt uitgegaan van de hoogste beoordeling, zodat het toetsingsformulier van 22 maart 2009 de definitieve score van het project van eiser weergeeft. Op dit toetsingsformulier staat drie maal “ja” aangekruist – te weten bij de vragen 1a, 2b en 3b – en tevens drie parafen voor akkoord.
6.2 Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat hiermee sprake is van een deskundig advies, dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Volgens verweerder is in dit advies uitvoerig gemotiveerd waarom eiser niet voor subsidie in aanmerking komt. Eiser had daarom niet kunnen volstaan met een eigen reactie op het advies, maar een deskundig tegenadvies moeten overleggen.
6.4 Dit standpunt wordt niet gevolgd. Voordat wordt toegekomen aan de vraag op welke wijze een dergelijk advies moet worden weerlegd, dient te worden beoordeeld of het aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Volgens vaste jurisprudentie dient een deskundig advies op zorgvuldige wijze tot stand te zijn gekomen en naar inhoud en wijze van totstandkoming geen gebreken te vertonen. Voorts dient het op een inzichtelijke wijze informatie te verschaffen. Het bestuursorgaan dient zich daarvan te vergewissen. Gelet op hetgeen op het formulier staat vermeld, te weten uitsluitend drie kruisjes bij de vragen 1a, 2b en 3b, voldoet het advies echter allerminst aan deze eisen.
6.5 De conclusie luidt dan ook dat geen sprake is van een advies dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Eiser was in de gegeven omstandigheden niet gehouden tot het overleggen van een deskundig tegenadvies. Verweerder had – zoals ook door eiser is aangevoerd – in het bestreden besluit gemotiveerd uiteen moeten zetten waarom eiser op de betreffende vragen geen punten heeft gescoord. Dit klemt temeer nu eiser hangende bezwaar ten aanzien van een elftal vragen gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij op basis van zijn aanvraag punten had moeten scoren, hetgeen voor hem in het bijzonder relevant is nu hij slechts één punt meer had hoeven scoren om de subsidie toegekend te krijgen. Deze mogelijkheid om op het advies te reageren is eiser bovendien tijdens de hoorzitting uitdrukkelijk geboden. De rechtbank acht het dan ook onbegrijpelijk dat verweerder naderhand heeft volstaan met de mededeling dat eiser een evident eigen belang heeft bij de door hem ingediende reactie en verweerder het daarom niet nodig heeft geacht het Comité om een nadere uitleg te vragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:9 van de Awb, zodat ook daarom het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
7.1 Tot slot heeft eiser betoogd dat verweerder niet de gehele subsidieaanvraag had mogen afwijzen, maar slechts dat deel dat boven het subsidieplafond uitstijgt.
7.2 Dit betoog slaagt. Blijkens het nieuwsbericht van het Agentschap SZW van 21 juli 2009, inhoudende de Publicatielijst van subsidieverlening Actie C 2009, heeft de toetsing van het Comité ertoe geleid dat voor een bedrag van € 39.974.050, - aan subsidie is verleend. Hieruit volgt dat er een bedrag van € 25.950, - resteert. Gelet op de bewoordingen van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb wordt de gevraagde subsidie in een dergelijk geval slechts gedeeltelijk geweigerd, namelijk voor het deel waarmee het subsidieplafond wordt overschreden. Verweerder heeft dit ter zitting erkend en hieromtrent aangevoerd dat onderhavige Subsidieregeling ten opzichte van de eerdere regeling op dit punt is aangepast aan de systematiek van de Awb. Desalniettemin heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen budget meer beschikbaar is, nu het toegekende bedrag naar boven is afgerond. Bovendien is de veronderstelling dat met het restantbedrag van
€ 25.950, - door eiser een succesvol project zou kunnen worden verwezenlijkt, naar het oordeel van verweerder, volstrekt irreëel.
7.3 Verweerder wordt hierin echter niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om met eiser in overleg te treden over de eventuele mogelijkheden met betrekking tot het resterende bedrag, ongeacht de hoogte daarvan. Er had dan ook niet kunnen worden volstaan met een afwijzing van de gehele aanvraag wegens overschrijding van het subsidieplafond.
8. De eindconclusie luidt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 5 tot en met 7 is overwogen, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874, -. Hierbij is zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 297, - vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte
proceskosten ten bedrage van € 874, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. W.B. Klaus en
mr. G.E. Creijghton-Sluijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.