Sector civiel recht
SvR/JB/JR/SNS
zaak- en rolnummer: 107587 HAZA 09-51
datum: 16 maart 2011
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
toevoeging []
[eiser],
wonende te [woonplaats]
EISER IN VRIJWARING bij dagvaarding van 6 januari 2009,
verweerder in het incident tot voeging,
advocaat mr. E.H. Copini te Alkmaar,
de vennootschap naar vreemd recht ZURICH INSURANCE PLC.,
gevestigd te Dublin, Ierland,
kantoor houdende te 's-Gravenhage,
eiseres in het incident tot voeging,
thans gevoegde partij aan de zijde van eiser in vrijwaring,
advocaat mr. K. Taryakchi te Rotterdam,
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
GEDAAGDE IN VRIJWARING,
vrijwillig verschenen in de plaats van de oorspronkelijk gedaagde partij: de naamloze vennootschap ACHMEA PENSIOEN EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V., handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, gevestigd en kantoor houdende te Apeldoorn,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen zullen verder worden genoemd "Eiser", "Zürich" en "Achmea".
1.HET VERLOOP VAN HET GEDING
Op 8 april 2009 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken waarbij het Zürich is toegestaan zich aan de zijde van Eiser te voegen. Aan de constatering in dat vonnis dat Eiser heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij vier producties zijn overgelegd, wordt toegevoegd dat Eiser op 25 februari een akte houdende rectificatie tevens akte houdende overlegging producties heeft genomen.
Zürich heeft een conclusie van eis zijdens gevoegde partij genomen, waarbij zij zeven producties in het geding heeft gebracht.
Achmea heeft een conclusie van antwoord genomen.
Eiser heeft een conclusie van repliek genomen.
Zürich heeft een conclusie van repliek zijdens gevoegde partij, houdende wijziging van eis wat betreft de partij tegen wie de eis is gericht, genomen.
Achmea heeft een conclusie van dupliek genomen.
Ter terechtzitting van 16 december 2010 hebben de pleidooien in deze zaak plaatsgevonden. Bij brief van 15 december 2010 heeft Achmea nog stukken in het geding gebracht naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om de polisvoorwaarden zoals die golden ten tijde van het evenement in 2001. Mr. Schoonen heeft namens de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V. verklaard dat deze vennootschap vrijwillig in dit geding is verschenen in de plaats van de oorspronkelijke gedaagde partij Achmea Pensioen en Levensverzekeringen N.V., voor welke vennootschap mr. Schoonen aanvankelijk in deze procedure optrad. Na afronding van de pleidooien is de zaak naar de rol is verwezen voor het wijzen van vonnis. De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast.
2.1 Op grond van de met de in de hoofdzaak tussen Zürich als eiseres en Eiser en [mededader] als gedaagden (zaak- en rolnummer 102342 / HA ZA 08-428) corresponderende stellingen van partijen omtrent de feiten en gelet op het in de hoofdzaak gewezen vonnis d.d. 2 september 2009, staat in deze vrijwaringszaak het volgende vast:
(i) Tussen de late avond van 26 oktober 2001 en de vroege ochtend van 27 oktober 2001 hebben [mededader] en Eiser brand gesticht in het schoolgebouw van het [school],
(ii) Ten tijde van de brandstichting waren [mededader] en Eiser 16 jaar oud.
(iii) [mededader] en Eiser zijn op 21 februari 2002 respectievelijk 6 juni 2002 door de meervoudige kamer voor kinderstrafzaken van de rechtbank Alkmaar veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tegen deze vonnissen is geen hoger beroep ingesteld.
(iv) In het strafvonnis ten aanzien van Eiser heeft de rechtbank een gedeelte van een rapport van 25 januari 2002 van het onderzoeksteam van het Forensisch Centrum Teylingereind - van welk team kinder- en jeugdpsychiater dr. M. Meyer en pedagoog/GZ psycholoog drs. O.C. van der Bent deel uitmaakten - opgenomen. De inhoud van dit rapport luidt, voor zover van belang, als volgt:
" (...)
4. Betrokkene is ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar. (...)" De rechtbank heeft overwogen dat zij zich met de conclusie van het rapport kan verenigen voor zover dit ziet op de gewenste behandeling van verdachte.
(v) De gemeente [gemeente] is eigenares van de school en heeft de school via verzekeringsmakelaar Willis B.V. bij Zürich verzekerd tegen het risico van brand.
(vi) Zürich heeft aan de gemeente een bedrag van euro 1.478.126,23 uitgekeerd ter zake van de schade die als gevolg van de brandstichting is ontstaan. Voorts heeft Zürich de gemeente euro 38.766,23 aan expertisekosten en euro 13.485,36 aan buitengerechtelijke kosten betaald. Hierdoor is Zürich in de rechten van de gemeente gesubrogeerd.
(vii) Bij het in de hoofdzaak gewezen vonnis van 2 september 2009 heeft de rechtbank de tegen Eiser en [mededader] ingestelde vordering van Zürich - in afwachting van de ontwikkelingen in (onder meer) deze vrijwaringszaak - ten aanzien van de volgende posten toewijsbaar geoordeeld:
- kosten van herbouw euro 787.857,76
- met de herbouw samenhangende kosten euro 238.103,96
- expertisekosten euro 38.766,23
- inventaris euro 450.272,95
- reconstructiekosten euro 1.890,00
derhalve in totaal toewijsbaar euro 1.516.890,90
(viii) Ten tijde van de brand was Eiser verzekerd tegen aansprakelijkheid bij Achmea door middel van een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP).
(ix) Op bovenstaande verzekering is een opzetclausule van toepassing.
2.2 De bepaling die volgens Eiser en Zürich geldt en die door alle partijen wordt aangeduid als de "oude" opzetclausule luidt als volgt:
"Algemene uitsluitingen
Artikel 15
15.1 van de dekking zijn uitgesloten:
a. opzet
een schade die opzettelijk - waaronder mede wordt verstaan voorwaardelijk opzet - door u en/of verzekerde(n) en/of andere belanghebbende(n) is veroorzaakt of verergerd.
Met voorwaardelijk opzet wordt bedoeld: het verrichten van een handeling of het nalaten daarvan, waarbij men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat schadelijke gevolgen zouden intreden; (..)"
2.3 Volgens Achmea geldt de met ingang van 1 juni 2000 gewijzigde bijzondere voorwaarde aansprakelijkheid voor particulieren. Deze bepaling, die door partijen wordt aangeduid als de "nieuwe" opzetclausule, luidt als volgt:
"Wat is niet verzekerd
Artikel 4
4.1 Opzet / Seksuele gedragingen
Uitgesloten is de aansprakelijkheid:
a. van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten;
b. van een tot een groep behorende verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten van een of meer tot de groep behorende personen, ook in geval niet de verzekerde zelf zodanig heeft gehandeld of nagelaten."
3.1 Eiser heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis Achmea zal veroordelen om aan Eiser tegen kwijting te betalen al datgene waartoe hij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding.
3.2 Zürich heeft gevorderd dat de rechtbank Achmea, gelijktijdig met het in de hoofdzaak uit te spreken vonnis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan Eiser te betalen al datgene waartoe Eiser in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2001 en met veroordeling van Achmea in de kosten van de hoofdzaak en van de vrijwaringsprocedure, die kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de dag van het wijzen van vonnis.
3.3.1 Ter afwering van bovenstaande vorderingen, waaraan door Eiser en Zürich - kort gezegd - ten grondslag wordt gelegd dat Achmea op basis van de tussen haar en Eiser gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden is dekking te bieden tegen de aanspraken van Zürich in de hoofdzaak - heeft Achmea als meest verstrekkend verweer onder meer het volgende aangevoerd.
3.3.2 De tussen Eiser en Achmea gesloten aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren biedt vanwege de toepasselijke nieuwe opzetclausule geen dekking voor de aansprakelijkheid van de Eiser voor de (onder meer) door hem veroorzaakte schade aan het schoolgebouw c.a. Eiser is strafrechtelijk veroordeeld wegens opzettelijke brandstichting.
3.3.3 De onderhavige verzekering is gesloten met ingang van 16 september 1993. Met ingang van 1 juni 2000 is de opzetuitsluiting van artikel 4.1 (van bijlage 4 bij de aan de rechtbank gerichte fax van Achmea van 15 december 2010) vervangen door de nieuwe redactie zoals verwoord in bijlage 5 van genoemd faxbericht. Het betreft hier de nieuwe polistekst voor opzet en seksueel misbruik in de AVP 2000. Deze polistekst maakt deel uit van de bijzondere voorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering. Deze bepaling wordt thans door Achmea primair ingeroepen. De AVP is onderdeel van de zogenaamde pakketpolis, de Woongarantverzekering, waarbij de klant kan kiezen voor onder andere opstal, inboedel, glas en aansprakelijkheid. De algemene voorwaarden gelden voor al deze verzekeringen. Per module gelden echter - bij voorrang - de bijzondere voorwaarden die alleen van toepassing zijn op die bepaalde verzekering. De door Eiser bij akte van 25 februari 2009 overgelegde polisbepalingen betreffen de algemene uitsluiting.
3.3.4 De nieuwe opzetclausule houdt schade door crimineel gedrag buiten de dekking. Bij de nieuwe opzetclausule gaat het er slechts om dat de opzet van de veroorzaker van de schade is gericht op de daad, het opzettelijk toebrengen van schade. Het gaat er uitsluitend om dat de primaire intentie van de verzekerde was om wederrechtelijk schade te veroorzaken. De hoegrootheid van de schade is voor de nieuwe uitsluiting niet relevant.
Subsidiair geldt dat ook de oude - in de algemene voorwaarden van de Woongarantverzekering opgenomen - opzetclausule dekking van de aansprakelijkheid uitsluit. Voor een geslaagd beroep op deze clausule moet vaststaan dat de opzet was gericht op zowel de daad als op het gevolg, het beoogde dan wel zekere gevolg. De in beide bepalingen genoemde vormen van opzet staan vast.
3.3.5 Dat de opzet van Eiser en zijn mededader erop was gericht schade aan het schoolgebouw toe te brengen blijkt zowel uit de verklaringen die zij in het kader van het strafrechtelijk onderzoek hebben afgelegd als uit hun feitelijke gedragingen. Hun handelen was tegen het schoolgebouw gericht. Het doel was de brand. Er moest aan het schoolgebouw dusdanige schade worden toegebracht dat deze zou moeten worden gesloten. Het plan om brand te stichten werd al een week voor de bewuste nacht opgevat, de brandbare vloeistof werd de middag voor de brand gekocht, er werd een vluchtroute vastgesteld en er werden molotovcocktails gemaakt en tegen de school gegooid. Ten slotte zijn Eiser en [mededader] - toen bleek dat de molotovcocktails niet tot brand leidden - de school ingegaan en hebben zij daar alsnog met brandbare vloeistof brand gesticht.
3.3.6 De stelling van Eiser dat hij wel opzettelijk brand heeft gesticht maar dat het allemaal uit de hand is gelopen en dat hij niet de bedoeling heeft gehad schade van een dergelijke omvang te veroorzaken, leidt niet tot de door hem beoogde conclusie. Eiser en diens mededader hadden het subjectieve bewustzijn dat de uiteindelijke omvang van de schade het gevolg zou zijn van zijn handelen. Bij Eiser en diens mededader bestond de opzet om omvangrijke schade toe te brengen. Het schoolgebouw was immers voornamelijk uit hout opgetrokken en zij wilden het gebouw van verschillende kanten in brand steken.
Eiser heeft zich immers door zijn handelen bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er schade aan het schoolgebouw zou ontstaan. De schade was immers het zekere gevolg van de brandstichting door middel van brandbare vloeistoffen in het schoolgebouw dat grotendeels uit hout was opgetrokken.
3.3.7 Eiser is in kader van het strafrechtelijk onderzoek door het Forensisch Centrum Teylingereind onderzocht. De rechtbank heeft in de omtrent Eiser uitgebrachte rapportage geen aanleiding gevonden Eiser niet strafbaar te achten. De onderzoeksbevindingen staan een geslaagd beroep op de opzetclausule door Achmea niet in de weg. Dat Eiser in strafrechtelijke zin enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn, betekent niet dat hij zich niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen, te weten het ontstaan van brandschade.
standpunt Eiser en Zürich
3.4.1 De stellingen die Eiser en Zürich met betrekking tot bovenstaand verweer van Achmea hebben ingenomen stemmen in zodanige mate met elkaar overeen dat zij hieronder samengevoegd en als één partijstandpunt zullen worden weergegeven.
3.4.2 Achmea is op basis van de AVP gehouden dekking te bieden. Ten onrechte beroept zij zich op een uitsluiting van de dekking.
3.4.3 Achmea beroept zich op de opzetclausule maar gaat daarbij uit van de verkeerde polisvoorwaarden. Op de onderhavige kwestie is de in artikel 15.1 van de algemene uitsluitingen neergelegde "oude" opzetclausule. Deze bepaling behoorde immers tot de voorwaarden die ten tijde van het schade-evenement onderdeel uitmaakten van de polis. De clausule maakte deel uit van de polisvoorwaarden die bij akte van 25 februari 2009 door Eiser in het geding zijn gebracht en ten aanzien waarvan Achmea bij de aanvankelijke verzending door haar uitdrukkelijk heeft vermeld dat deze vanaf september 2000 van toepassing waren.
Uitdrukkelijk wordt de invoering van de nieuwe opzetclausule per 1 juni 2000 bij brief van mei 2000 betwist. Deze brief is niet aan Eiser verzonden. Achmea heeft ook nog nooit aan die invoering en brief gerefereerd. De stellingen van Achmea op dit punt zijn in strijd met de feiten. De bij brief van 15 december 2010 in het geding gebrachte bescheiden, waaronder de nieuwe polisvoorwaarden, dienen buiten beschouwing te blijven, reeds omdat zij slechts één dag voor het pleidooi in het geding zijn gebracht. Overigens kan uit deze ter gelegenheid van de pleidooien overgelegde bescheiden niet worden afgeleid welke afspraken nu exact tussen Eiser en Achmea golden. Betwist wordt dat de algemene brief van 1 juni 2000 (bijlage 5 bij de brief van Achmea aan de rechtbank d.d. 15 december 2010), waaruit zou moeten blijken dat de nieuwe opzetclausule sinds 1 juni 2000 van toepassing is, door (de vader van) Eiser is ontvangen.
3.4.4 De toepasselijke oude opzetclausule stelt de schade centraal. Zij houdt in dat de opzet moet zijn gericht op de daadwerkelijk ingetreden schade en niet op de daad. De clausule heeft geen verdere strekking dan van dekking uit te sluiten de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade voor zover deze de schade heeft beoogd. Het opzetbegrip houdt dus in dat de daadwerkelijk ingetreden schade voor de verzekerde het zekere gevolg van zijn handelen moet zijn geweest. Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.4.5 Eiser en zijn mededader hebben niet het oogmerk gehad het gehele []-college in brand te steken. Dit blijkt ook uit de verklaring die Eiser op 7 november 2001 tegenover de politie heeft afgelegd. Eiser heeft de schade zoals die zich heeft voorgedaan niet beoogd. Het beroep van Achmea op de clausule faalt dus omdat niet vaststaat dat bij Eiser sprake was van een zekerheidsbewustzijn dat van zijn handelen de brandschade, zoals die zich heeft voorgedaan, het zekere gevolg zou zijn. Dat een dergelijk bewustzijn bij Eiser ontbrak volgt ook genoegzaam uit de in de strafprocedure opgemaakte rapportage door het Forensisch Centrum Teylingereind. Daaruit blijkt dat Eiser geenszins de consequenties van zijn handelwijze kon overzien en de omvang van de schade, zoals die is ontstaan, dus ook niet zekerheid heeft kunnen voorzien. Eiser is zich er niet van bewust geweest dat de ontstane schade het gevolg van zijn handeling zou zijn. Gezien het vorenstaande en mede omdat het begrip opzet een subjectief criterium betreft is er evenmin sprake van voorwaardelijk opzet, waarbij de verzekerde zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de schade zou intreden. Het element "wetens"ontbreekt namelijk.
Dat Eiser de ingetreden schade voor ogen heeft gehad kan niet worden afgeleid uit de gedragingen van Eiser voorafgaand aan de brand. Anders dan Achmea beweert is er immers geen sprake geweest van een ruim van tevoren doordacht plan. Eiser en [mededader] zijn amateuristisch te werk gegaan. Eiser heeft brand gesticht uit wraak tegen de school. De handelwijze van Eiser is niet gericht geweest op de concreet ontstane schade. Niet van belang is overigens de vraag of de verzekerde enige opzet had om schade toe te brengen.
In ieder geval volgt uit het enkele feit dat Eiser (en [mededader]) tot brandstichting zijn overgegaan niet dat Eiser de omvang van de schade zoals die is ontstaan heeft kunnen voorzien.
3.4.6 Tot slot is - subsidiair - aangevoerd dat toepassing van de opzetclausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbare uitkomst leidt.
4.DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1 De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat ten tijde van de brand in het schoolgebouw van het [school], locatie [], te [gemeente], de als zodanig aangeduide "Algemene polisvoorwaarden Huiseigenaren- en Huurdersverzekering H-970" van toepassing waren die zijn beschreven in bijlage 3 van de meergenoemde aan de rechtbank gerichte brief van Achmea van 15 december 2010. Onder de aanhef "Algemene uitsluitingen" van deze poliswaarden is de "oude" opzetclausule van artikel 15.1 genoemd. Waar het betreft de uitsluiting van aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade wegens opzet, geldt deze opzetclausule als basispolisvoorwaarde van de tussen (de vader van) Eiser en Achmea gesloten aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren.
Als bijlage 4 bij de brief van 15 december 2010 heeft Achmea overgelegd de tekst van de "Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheid voor particulieren h-974", welke voorwaarden blijkens de onder de aanhef geplaatste tekst gelden "mits van toepassing verklaard op de polis, naast de algemene voorwaarden Huiseigenaren- en Huurdersverzekering h-970". Achmea heeft geen bescheiden in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat de AVP ten tijde van het schade-evenement mede werd beheerst door de - van toepassing verklaarde - "Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheid voor particulieren h-974", zoals deze zijn verwoord in productie 4 en zeker niet door de beweerde opvolgende bijzondere voorwaarden als genoemd in productie 5 bij de brief van 15 december 2010, welke productie de gewijzigde tekst van de polisvoorwaarden per juni 2000 behelst. Deze bijzondere voorwaarden bevatten de zogenoemde "nieuwe" opzetclausule. Achmea heeft dus niet aan de hand van bescheiden aangetoond dat de rechtsverhouding tussen Eiser en Achmea mede wordt beheerst door de in bijlage 5 beschreven opzetclausule waar Achmea zich op beroept. Voorts heeft Achmea, tegenover de gemotiveerde betwisting door met name Eiser, onvoldoende concrete feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de "nieuwe" clausule van toepassing is. Mede gelet op de van de kant van Achmea gegeven toelichting over de herkomst van de hiervoor genoemde bijlage 5 (te weten een kopie uit het privé-archief van de raadsman van Achmea) is de toepasselijkheid van die clausule zelfs niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de toepasselijkheid van de "oude" opzetclausule. Dat is ook in overeenstemming met de onweersproken stelling van Eiser dat Achmea bij brief van 22 juni 2005 en bij fax van 26 juni 2006 aan de advocaat van Zürich de haars inziens toepasselijke polisvoorwaarden in 2000 (met daarin de "oude" opzetclausule) heeft gezonden.
4.2 Eiser en Zurich hebben onder verwijzing naar de arresten Nationale-Nederlanden / Veerman (HR 18 oktober 1996, NJ 1997, 326 ) en Aegon/Van der Linden (HR 6 november 1998, NJ 1999, 220 nt. MMM) in essentie betoogd dat de opzet van Eiser niet was gericht op de schade zoals die zich in concreto heeft voorgedaan. Daartoe wordt aangevoerd dat Eiser wilde en verwachtte dat er minder lokalen zouden (af)branden dan in werkelijkheid geschiedde. Derhalve moet het beroep van Achmea op de opzetclausule falen, aldus Eiser en Zurich.
Dit betoog berust op een onjuiste lezing van voormelde arresten. De Hoge Raad heeft in beide arresten beslist dat de opzetclausule, in een geval waarin een verzekerde letsel heeft toegebracht, geen verdere strekking heeft dan van dekking uit te sluiten de aansprakelijkheid van een verzekerde die het in feite toegebracht letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het zekere gevolg van zijn handelen zou zijn. De Hoge Raad heeft hierin niets anders (of meer) beslist dan dat indien zich ander letsel voordoet, dan hetgeen de geweldpleger heeft beoogd, de daaraan verbonden schade onder de AVP-verzekering van de dader is gedekt. Onjuist is het betoog van Eiser en Zurich dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de dader de schade die zich in concreto heeft voorgedaan, moet hebben beoogd. Anders gezegd: wie iemand opzettelijk een blauw oog slaat, kan zich ter ontwijking van de opzetclausule niet beroepen op het feit dat hij de aan dit oogletsel verbonden (ziekte)kosten niet heeft voorzien of gewild.
De oude opzetclausule sluit uit "aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten." Een redelijke uitleg van het hier gebezigde begrip 'schade' ziet dus niet op de omvang of hoogte ervan, maar op de aard ervan. Daarop moet de opzet gericht zijn geweest. Wat de aard van een schade is, is per zaak verschillend en hangt af van de omstandigheden van het geval. In dit geval is de aard van de schade: brandschade aan het [school], locatie [].
4.3 De Hoge Raad heeft in deze arresten voorts duidelijk gemaakt dat het opzetbegrip niet geobjectiveerd mag worden. Het moet blijven gaan om het werkelijke oogmerk van deze onrechtmatige daadpleger. Met dien verstande dat de rechter onder omstandigheden uit de gedragingen van de verzekerde kan afleiden dat deze het letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Deze laatste problematiek speelt in de onderhavige zaak niet. Eiser heeft ten overstaan van de politie een- en andermaal verklaard dat het zijn bedoeling was het [school], locatie [] in de brand te steken. Zijn oogmerk was gericht op de daardoor aan te richten brandschade. Dat dit eventueel een manier was om bij hem levende frustraties jegens docenten of medeleerlingen ter verwerken doet daarbij niet ter zake. Eiser is dankzij zijn doorzettingsvermogen in zijn opzet uiteindelijk - de aanvankelijke poging met molotovcocktails was mislukt - geslaagd. Waar Eiser en Zurich betogen dat het opzet van Eiser op een minder omvangrijke schade was gericht, treft dit verweer geen doel. Vaststaat dat Eiser een brandende school beoogde. Dat de precieze omvang van de door de brand aangerichte schade mede in handen lag van van Eisers wil onafhankelijke factoren, waaronder bijvoorbeeld de bouwaard van de school of het al dan niet adequate optreden van de brandweer, is een omstandigheid die aan het reeds gebleken opzet op brandschade niet kan afdoen. De vergelijking met Aegon/Van der Linden gaat hier dan ook mank.
Eiser en Zürich hebben onvoldoende relevante feiten aangevoerd voor de conclusie dat toepassing van de opzetclausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbare uitkomst leidt. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in bijzondere mate rekening gehouden met de beslissing op het matigingsverweer in het heden in de hoofdzaak uitgesproken vonnis
4.4 Het voorgaande betekent dat het verweer van Achmea slaagt. De vorderingen van Eiser en Zürich moeten dan ook worden afgewezen. Eiser en Zürich zijn de in het ongelijk gestelde partij en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De aan de zijde van Achmea gevallen gedingkosten zijn de volgende.
- vast recht euro 4.784,00
- salaris advocaat euro 12.844,00 (4 punten tarief VIII)
Verwijst Eiser en Zürich in de kosten van het geding, tot heden aan de zijde van Achmea begroot op euro 4.784,00 aan verschotten en op euro 12.844,00 aan salaris van de advocaat.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mr. J. Blokland, voorzitter, mr. J.S. Reid en mr. S.N. Schipper en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.