ECLI:NL:RBALK:2011:BQ7104

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119681 - HA ZA 10-428
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en inbezitneming van een perceel grond in Zuid-Scharwoude

In deze zaak vorderde eiser, [NAAM EISER], dat de rechtbank zou verklaren dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een perceel grond, gelegen te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk. De gemeente Langedijk was gedaagde en vorderde ontruiming van het perceel, dat als openbaar groen was bestemd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van de litigieuze strook grond, omdat er geen sprake was van inbezitneming. Eiser had gedurende een periode van meer dan twintig jaar onderhoud gepleegd aan de grond, maar de rechtbank oordeelde dat deze handelingen niet voldoende waren om te concluderen dat de gemeente haar eigendomsrecht had prijsgegeven. De rechtbank benadrukte dat de gemeente als oorspronkelijk bezitter en eigenaar van de grond bleef optreden, ook al was het onderhoud minimaal. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten en de vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een dwangsom van € 1.000,- per dag tot een maximum van € 50.000,-. De uitspraak werd gedaan op 1 juni 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
DH/SNS/WD
zaaknummer / rolnummer: 119681 / HA ZA 10-428
Vonnis van 1 juni 2011
in de zaak van
[NAAM EISER],
wonende te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk,
eiser bij dagvaarding van 29 april 2010,
advocaat mr. J.C. Brouwer te Opmeer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LANGEDIJK,
zetelende te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk,
gedaagde,
advocaat mr. H.B. de Regt te Alkmaar.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "Gemeente Langedijk" genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie,
- het tussenvonnis van 7 juli 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2011 met de daarin vermelde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
[eiser] is sinds 31 juli 1987 samen met zijn toenmalige echtgenote eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, kadastraal bekend gemeente Langedijk, sectie D, (destijds met) nummer [nummer] (hierna: het perceel).
Dit perceel is groot 26 are 40 centiare. Bij akte van verdeling van 19 maart 2007 is het perceel aan [eiser] toegedeeld.
De rechtsvoorganger van [eiser],[naam 1], woonde sinds 15 februari 1985 op het perceel.
Aan het perceel grenst een strook grond (hierna ook: de ruigtekop of kop) van circa 890 m2, die als eigendom van de gemeente te boek staat.
De ruigtekop is aan drie zijden begrensd door water. De ruigtekop is bestemd als openbaar groen en is gelegen in het zogeheten Duizend Eilandenrijk, een gebied rond de gemeente Langedijk waar door het graven van sloten en het ophogen van land in het verleden vele (schier)eilandjes zijn ontstaan.
Bij schriftelijke verklaring van 31 mei 2010 heeft [naam 2], medewerker groen, gemeente Langedijk, het volgende vermeld:
"In het verzoek na te gaan welk onderhoud er is uitgevoerd in het Oosterdel gebied, met name de ruigtekop aan de [adres 1] zijn met zekerheid de volgende werkzaamheden uitgevoerd.
Het beheren van de ruigte eilanden gebeurt in een zeer lage frequentie, dit om de natuurontwikkeling een kans te geven.
Verklaring:
De medewerker [naam 2] verklaart dat hij 10 tot 15 jaar geleden de houtwal op de ruigtekop achter de [adres 1] gesnoeid heeft. Hij is toen minimaal twee dagen aan het werk geweest."
Bij schriftelijke verklaring van 14 juni 2010 heeft [naam 3], specialist groen, gemeente Langedijk, het volgende vermeld:
"De afgelopen 25 jaar is er zeker 2x onderhoud gepleegd. Dit onderhoud is uitgevoerd door de eigen dienst en bestond uit het snoeien van voornamelijk overhangend groen: wilgen die over de sloot hangen."
Bij schriftelijke verklaring van 27 oktober 2009 heeft [naam 4] onder meer het volgende vermeld:
"In 1987 was ik mede-eigenaar van een hoveniersbedrijf. De heer [eiser] heeft het hoveniersbedrijf geconsulteerd om zorg te dragen voor de inrichting van erf en tuin aan de [adres 1] te Zuid-Scharwoude (postcode).
In dit kader zijn door ondergetekende o.a. de volgende werkzaamheden verricht:
1) nagenoeg geheel verwijderen van de wilde beplanting op de kop van het eiland;
2) aanbrengen van de grond op de kop van het eiland;
3) egaliseren van de grond;
4) inzaaien van gras en aanbrengen van graszoden;
5) zorg dragen voor bestratingswerkzaamheden;
6) aanbrengen van beplanting.
Nadien heeft ondergetekende in de periode dat hij als ondernemer werkzaam was zorg gedragen voor het jaarlijks onderhoud van erf en tuin zowel voor als achter de woning (zijnde de kop van het perceel) aan de [adres 1] te Zuid-Scharwoude (postcode).
De tuin is altijd als zodanig door de bewoners gebruikt."
Het geschil
in conventie
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht verklaart dat [eiser] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de onroerende zaak, te weten het perceel staande en gelegen te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, kadastrale aanduiding Langedijk [nummer] gedeeltelijk, ter grootte van circa 800 m2 en zoals feitelijk aangeduid op de als productie 3 overgelegde situatieschets, en de gemeente zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de (na)kosten van dit geding te vermeerderen met rente.
[eiser] legt aan zijn vordering - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. Door verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is hij eigenaar geworden van de litigieuze strook grond.
[eiser] en zijn rechtsvoorganger hebben gedurende een onafgebroken periode van tenminste 23 jaar het feitelijk bezit en feitelijk gebruik van de kop. De rechtsvordering van de gemeente tot het doen ophouden van de met haar recht strijdige bezitstoestand is verjaard.
in (voorwaardelijke) reconventie
Gemeente Langedijk vordert - samengevat - veroordeling van [eiser] tot ontruiming, ontruimd houden en ter beschikking stellen aan de gemeente van het onderhavige perceel dat in de dagvaarding is aangeduid als ruigtekop en zoals aangeduid is op de plankaart (productie 4 bij conclusie van antwoord) als "openbaar groen", op grond van artikel 5:2 BW, op straffe van een dwangsom van [euro] 1.000,- per dag tot een maximum van
[euro] 50.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en (na)kosten.
De gemeente legt aan haar vordering - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. Indien de eis in conventie wordt afgewezen, geldt dat [eiser] zonder recht of titel op de litigieuze strook grond verblijft. Derhalve maakt [eiser] inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Op grond van artikel 5:2 BW is de gemeente bevoegd de ontruiming te laten bevelen, aldus de gemeente.
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Partijen voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie, de voorwaardelijke ingestelde vordering in reconventie en de wijze waarop partijen hebben geconcludeerd, zal de rechtbank de bij de conclusie van antwoord in reconventie betrokken stellingen eveneens betrekken bij de behandeling van de vordering in conventie.
Het geschil draait om de vraag of, en zo ja op welk moment, [eiser] het bezit heeft gekregen van de litigieuze strook grond van circa 890 m2. Ingevolge artikel 3:105 BW verkrijgt immers degene die een goed bezit dat goed op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit is voltooid. Uit hetgeen is gesteld in artikel 3: 306 BW komt naar voren dat een dergelijke rechtsvordering verjaart door verloop van twintig jaren, welke verjaring volgens het tweede lid van artikel 3:114 BW begint met de aanvang van de dag volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit een voortzetting vormt.
Dit betekent dat alleen in het geval sprake is van bezit [eiser] bedoelde ruigtekop door middel van extinctieve verjaring kan hebben verkregen.
Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. De vraag of sprake is van bezit moet ingevolge artikel 3:108 BW worden beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de artikelen 3:109 BW tot en met 3:117 BW, en overigens op grond van de uiterlijke feiten. De wil van iemand om als rechthebbende op te treden is derhalve voor het zijn van bezitter van geen betekenis.
Vast staat dat de gemeente de oorspronkelijk bezitter en eigenaar is van de litigieuze strook grond, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eiser] hiervan door overdracht of opvolging onder algemene titel eigenaar is geworden. In dat geval geldt als uitgangspunt dat bezit door [eiser] louter kan worden verkregen door inbezitneming. Met betrekking tot onroerende zaken heeft hierbij voorts te gelden dat, anders dan in het geval het roerende zaken betreft, niet spoedig wordt aangenomen dat een partij zich het bezit heeft verschaft door middel van inbezitneming.
Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn ingevolge artikel 3:113 lid 2 BW enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming niet voldoende.
Dat wil zeggen dat een dergelijke inbezitneming slechts kan bestaan in een zodanige machtsuitoefening dat de oorspronkelijk bezitter niet meer als bezitter kan gelden.
In dat kader is het van belang dat het in dit geval gaat om een ruigtegebied, dat wordt gekenmerkt doordat de gemeente bewust slechts een minimaal, extensief onderhoud pleegt teneinde het ruigtekarakter te behouden. De gemeente oefent dus haar bezit uit door slechts eens in de zoveel jaar onderhoud te verrichten.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij en zijn rechtsvoorganger gedurende een onafgebroken periode van meer dan twintig jaar de feitelijke macht hebben uitgeoefend over de litigieuze strook grond. [eiser] stelt daartoe - samengevat - het volgende. De gemeente is in die periode niet op de kop geweest en zij heeft de bewuste strook grond niet onderhouden. [eiser] en zijn rechtsvoorganger daarentegen hebben de betreffende grond steeds onderhouden, waarbij wordt gewezen op de door hem overgelegde verklaringen en foto's. [eiser] heeft in juli (bij dagvaarding)/augustus (bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie en pleitaantekeningen)/september (verklaring ter comparitie) 1987 de wilde beplantingen op de kop volledig laten verwijderen.
Ook heeft hij toen de kop laten ophogen met grond, deze laten egaliseren en inzaaien met gras, en deze laten bestraten en beplanten. De kop is bovendien voorzien van allerlei speelattributen voor de kinderen, welke attributen zijn verankerd met de grond. In de betreffende periode is niemand zonder toestemming van [eiser] dan wel zijn rechtsvoorgangers op de kop toegelaten. De kop is vanaf de openbare weg en het openbare vaarwater te zien. Iedereen kan zien dat de kop van het eiland geen ruigtekop meer is. Op de overgelegde luchtfoto die in 1988 is gemaakt is goed te zien dat de kop de uiterlijke kenmerken heeft gekregen van een verlengstuk van de tuin van zijn perceel [adres 1], alles aldus [eiser].
Ter zitting heeft [eiser] onder meer het volgende verklaard:
"Toen ik het huis kocht, was de kop nog wild. (..) de kop heb ik begin september 1987 aangepakt. (..) Het middengedeelte was begroeid met verschillende wilde bloemen en planten. Aan de rand van de kop stonden al bomen. Een gedeelte van de bomen aan de rechterzijde heb ik weggehaald. De rest heb ik laten staan. Ook heb ik een paar bomen aan de kop geplant. Onder de bomen heb ik lage struiken aangebracht. Aan de oever aan de rechterkant van de kop was het hobbelig. Daar heb ik wilgen geplant. Aan de rechterzijde was een beperkte opslagruimte van [naam 1]. [naam 1] heeft de kop ook bijgehouden. Hij maaide het wilde gras en hield de bomenrij bij. Ik heb grond aangebracht en de kop geëgaliseerd. het hele grasveld in het midden is geëgaliseerd tot het talud aan toe. Er is met keien een rand gemaakt tussen het gras en een gedeelte achter de woning waar aan beide zijden bomen staan. Ook heb ik tegelpad aangelegd. De schommel heb ik in 1988/1989 geplaatst. De watersteiger op de kop is ten tijde van de verbouwingen 2004/2005 aangelegd. Het is alleen mogelijk om op de kop te komen via de voorkant van het erf of met de boot via het water. Er meren geen bootjes aan op de kop. (...) Ik heb bomen gekapt en beschoeiing geslagen aan de zijklant van het eiland aan het begin van de kop. Dat was in 2005 gedurende de bouw van de nieuwe woning. Over het onderhoud heb ik nooit contact met de gemeente gehad. Ik heb ook nooit mensen van de groenvoorziening van de gemeente gezien of geconstateerd dat zij onderhoud pleegden. (...)"
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die [eiser] heeft gesteld in dit geval bezien in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat de macht van de oorspronkelijk bezitter over de litigieuze strook grond - de gemeente - is geëindigd. Van inbezitneming door [eiser] dan wel zijn rechtsvoorganger is geen sprake geweest. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Bij de beoordeling van de feitelijke situatie kent de rechtbank veel betekenis toe aan de specifieke ligging van de kop in samenhang met de overige hiervoor vermelde feiten. Nu het gebruik van de litigieuze strook grond door de gemeente naar haar aard minder intensief is, zal niet snel sprake zijn van machtsverlies van de gemeente.
Vast staat dat de aan drie zijden door water omgeven kop door de gemeente is bestemd als openbaar groen. Voorts staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat de gemeente wel onderhoud pleegt en heeft gepleegd aan de kop, maar in geringe mate, nu zij de kop als ruigtegebied wil behouden. De enkele stelling van [eiser] dat hij de gestelde onderhoudswerkzaamheden niet heeft waargenomen, betekent niet dat deze werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden.
Thans zal worden ingegaan op de door [eiser] gestelde door hem of zijn rechtsvoorganger verrichte handelingen ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is geweest van inbezitneming en als gevolg daarvan bezit.
De rechtsvoorganger van [eiser], de heer Th. [naam 1], heeft in zijn eerste als productie 7 bij dagvaarding overgelegde verklaring van 27 oktober 2009 niet verklaard over door hem verrichte werkzaamheden/handelingen over het gebruik van de kop. Bij zijn tweede als productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde verklaring van
16 februari 2011 verklaart bedoelde rechtsvoorganger onder meer dat sinds hij eigenaar was van perceel [adres 1] op 15 februari 1985 hij de kop altijd heeft gebruikt voor de opslag van materialen en regelmatig onderhoud heeft gepleegd aan de kop, zoals het snoeien van de beplanting en schoonhouden van het perceel van onkruid, wildgroei en ongedierte.
De rechtbank is van oordeel dat afgezien van het feit dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat toen hij het perceel [adres 1] in 1987 kocht de kop nog wild was, hetgeen tegenstrijdig voorkomt met het door deze rechtsvoorganger verklaarde, geldt dat vermelde werkzaamheden/handelingen op zichzelf nog niet hoeven te duiden op een eigendomspretentie, zoals de gemeente terecht aanvoert. Ditzelfde geldt voor de werkzaamheden aan de kop die [eiser] na de koop in 1987 stelt te hebben laten verrichten, te weten het verwijderen van wilde beplanting, het ophogen van de grond, het egaliseren en het zaaien van gras. Het gebruik als tuin en het onderhoud daarvan zijn stuk voor stuk handelingen die ook een huurder, pachter, vruchtgebruiker of een bruiklener zou kunnen verrichten. Deze gedragingen zijn aldus voor meerderlei uitleg vatbaar en derhalve niet voldoende om te spreken van inbezitneming. Dat het gebruik en het onderhoud een langdurig karakter heeft gehad, brengt hierin geen verandering.
[eiser] heeft daarnaast bij conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat er allerlei speelattributen voor de kinderen waren verankerd op de litigieuze strook grond.
Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij in 1988/1989 een schommel heeft geplaatst. Van overige speelattributen die toen op de kop zijn geplaatst is onvoldoende gebleken. Mede gelet op de omvang van de kop van circa 890 m2 kan niet worden gezegd dat [eiser] met het plaatsen van bedoelde schommel de kop in bezit heeft genomen. Blijkens de door [eiser] overgelegde foto's neemt de schommel immers slechts enkele vierkante meters in beslag.
Voorts heeft [eiser] nog gesteld dat hij in 1987 een rand keien heeft geplaatst en een tegelpad heeft aangelegd op de kop. Hiertegen heeft de gemeente aangevoerd dat het tegelpad niet op de kop, maar op het perceel [adres 1] is gelegen. Wat daarvan ook zij, op de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde luchtfoto, waarvan als onweersproken vast staat dat deze dateert van 1988, is te zien dat het hier een pad betreft dat, gerelateerd aan de omvang van de kop, niet kan meebrengen dat sprake is van inbezitneming van de kop. Ditzelfde geldt in meerdere mate voor het leggen van bedoelde rand keien.
Voor zover [eiser] stelt dat hij bomen heeft gekapt en geplaatst op de kop brengt dit in de gegeven feitelijke omstandigheden evenmin de vereiste eigendomspretentie mee. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] met het plaatsen van bomen heeft bedoeld de kop voor derden af te sluiten. De specifieke ligging van de kop maakt dat de kop oorspronkelijk reeds op natuurlijke wijze van andere grond aan drie zijden werd afgebakend door het water en de bomen. Daarnaast werd aan de bomen ook nog zo nu en dan onderhoud gepleegd door de gemeente. Gelet op het vorenstaande brengt het gestelde kappen en plaatsen van bomen op de kop door [eiser] niet mee dat hiermee voor de gemeente duidelijk moest zijn dat haar recht op de grond niet (langer) werd erkend.
Aan hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht over de watersteiger aan de kop en de beschoeiing van de kop gaat de rechtbank voorbij, nu de handelingen die hierop betrekking hebben volgens verklaring van [eiser] eerst na de verbouwing in 2005 zijn geschied en derhalve in het kader van de verkrijgende verjaring geen betekenis hebben.
Ten aanzien van de terloopse opmerking ter zitting van de zijde van [eiser] dat de gemeente het handelen van hem heeft gedoogd, overweegt de rechtbank als volgt.
Zo dit al juist zou zijn, dan kan hieruit dan wel uit de overige door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden niet worden afgeleid dat de gemeente afstand heeft willen doen van haar eigendomsrecht.
In de hiervoor besproken handelingen zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang bezien ziet de rechtbank in het licht van de feitelijke omstandigheden van dit geval geen reden voor het oordeel dat van inbezitneming van de kop door [eiser] dan wel zijn rechtsvoorganger sprake is. Dit heeft tot gevolg dat verkrijging door middel van extinctieve verjaring als door [eiser] gesteld, niet aan de orde is. De door hem ingestelde vordering zal dan ook worden afgewezen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht [euro] 263,-
- salaris advocaat [euro] 904,-(2,0 punt x tarief [euro] 452,-)
Totaal [euro] 1.167,-
De gemeente vordert dat [eiser] zal worden veroordeeld aan hem te voldoen de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] in verzuim komt indien niet-tijdig aan de proceskostenveroordeling wordt voldaan. Deze vordering is toewijsbaar.
in (voorwaardelijke) reconventie
Gelet op hetgeen in conventie is beslist, is de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, vervuld. De vordering in conventie zal immers worden afgewezen. Derhalve komt de rechtbank toe aan behandeling van de eis in reconventie die - kort gezegd - ziet op ontruiming van de kop door [eiser].
De rechtbank overweegt als volgt. In conventie is komen vast te staan dat
[eiser] niet door verkrijgende verjaring eigenaar van de ruigtekop is geworden. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] anderszins een recht of titel heeft om te verblijven op de kop. Gelet op het vorenstaande handelt [eiser] door dit laatste wel te doen onrechtmatig jegens de gemeente door een inbreuk te maken op haar eigendomsrecht op grond van artikel 5:2 BW. De door de gemeente ingestelde vordering tot ontruiming op straffe van een dwangsom is toewijsbaar. De hoogte van de dwangsom zal worden vastgesteld op [euro] 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] niet voldoet aan de veroordeling tot ontruiming. Het maximum van de te verbeuren dwangsommen wordt vastgesteld op [euro] 50.000,-.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op nihil aan verschotten en op [euro] 226,00 aan salaris van de advocaat.
De gemeente vordert dat [eiser] zal worden veroordeeld aan hem te voldoen de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] in verzuim komt indien niet-tijdig aan de proceskostenveroordeling wordt voldaan. Deze vordering is toewijsbaar.
in conventie en in reconventie
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden. De gemeente vordert dat [eiser] zal worden veroordeeld aan hem te voldoen de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf veertien dagen na aanzegging respectievelijk betekening van het vonnis. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] in verzuim komt indien niet-tijdig aan de nakostenveroordeling wordt voldaan. Deze vordering is toewijsbaar.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op [euro] 1.167,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
veroordeelt [eiser] tot ontruiming, ontruimd houden en ter beschikking stellen van de gemeente, van het perceel dat hiervoor ook is aangeduid als "de kop" en zoals aangeduid op de plankaart (productie 4 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie) als "openbaar groen" op grond van artikel 5:2 BW;
veroordeelt [eiser] aan de gemeente een dwangsom te betalen van [euro] 1.000,-- per dag of deel van een dag dat hij niet voldoet aan de veroordeling tot ontruiming, echter tot een maximum van [euro] 50.000,--;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op [euro] 226,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- [euro] 205,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van [euro] 68,-- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na aanzegging respectievelijk betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.