De rechtbank is van oordeel dat de feiten die [eiser] heeft gesteld in dit geval bezien in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat de macht van de oorspronkelijk bezitter over de litigieuze strook grond - de gemeente - is geëindigd. Van inbezitneming door [eiser] dan wel zijn rechtsvoorganger is geen sprake geweest. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Bij de beoordeling van de feitelijke situatie kent de rechtbank veel betekenis toe aan de specifieke ligging van de kop in samenhang met de overige hiervoor vermelde feiten. Nu het gebruik van de litigieuze strook grond door de gemeente naar haar aard minder intensief is, zal niet snel sprake zijn van machtsverlies van de gemeente.
Vast staat dat de aan drie zijden door water omgeven kop door de gemeente is bestemd als openbaar groen. Voorts staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat de gemeente wel onderhoud pleegt en heeft gepleegd aan de kop, maar in geringe mate, nu zij de kop als ruigtegebied wil behouden. De enkele stelling van [eiser] dat hij de gestelde onderhoudswerkzaamheden niet heeft waargenomen, betekent niet dat deze werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden.
Thans zal worden ingegaan op de door [eiser] gestelde door hem of zijn rechtsvoorganger verrichte handelingen ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is geweest van inbezitneming en als gevolg daarvan bezit.
De rechtsvoorganger van [eiser], de heer Th. [naam 1], heeft in zijn eerste als productie 7 bij dagvaarding overgelegde verklaring van 27 oktober 2009 niet verklaard over door hem verrichte werkzaamheden/handelingen over het gebruik van de kop. Bij zijn tweede als productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde verklaring van
16 februari 2011 verklaart bedoelde rechtsvoorganger onder meer dat sinds hij eigenaar was van perceel [adres 1] op 15 februari 1985 hij de kop altijd heeft gebruikt voor de opslag van materialen en regelmatig onderhoud heeft gepleegd aan de kop, zoals het snoeien van de beplanting en schoonhouden van het perceel van onkruid, wildgroei en ongedierte.
De rechtbank is van oordeel dat afgezien van het feit dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat toen hij het perceel [adres 1] in 1987 kocht de kop nog wild was, hetgeen tegenstrijdig voorkomt met het door deze rechtsvoorganger verklaarde, geldt dat vermelde werkzaamheden/handelingen op zichzelf nog niet hoeven te duiden op een eigendomspretentie, zoals de gemeente terecht aanvoert. Ditzelfde geldt voor de werkzaamheden aan de kop die [eiser] na de koop in 1987 stelt te hebben laten verrichten, te weten het verwijderen van wilde beplanting, het ophogen van de grond, het egaliseren en het zaaien van gras. Het gebruik als tuin en het onderhoud daarvan zijn stuk voor stuk handelingen die ook een huurder, pachter, vruchtgebruiker of een bruiklener zou kunnen verrichten. Deze gedragingen zijn aldus voor meerderlei uitleg vatbaar en derhalve niet voldoende om te spreken van inbezitneming. Dat het gebruik en het onderhoud een langdurig karakter heeft gehad, brengt hierin geen verandering.
[eiser] heeft daarnaast bij conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat er allerlei speelattributen voor de kinderen waren verankerd op de litigieuze strook grond.
Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij in 1988/1989 een schommel heeft geplaatst. Van overige speelattributen die toen op de kop zijn geplaatst is onvoldoende gebleken. Mede gelet op de omvang van de kop van circa 890 m2 kan niet worden gezegd dat [eiser] met het plaatsen van bedoelde schommel de kop in bezit heeft genomen. Blijkens de door [eiser] overgelegde foto's neemt de schommel immers slechts enkele vierkante meters in beslag.
Voorts heeft [eiser] nog gesteld dat hij in 1987 een rand keien heeft geplaatst en een tegelpad heeft aangelegd op de kop. Hiertegen heeft de gemeente aangevoerd dat het tegelpad niet op de kop, maar op het perceel [adres 1] is gelegen. Wat daarvan ook zij, op de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde luchtfoto, waarvan als onweersproken vast staat dat deze dateert van 1988, is te zien dat het hier een pad betreft dat, gerelateerd aan de omvang van de kop, niet kan meebrengen dat sprake is van inbezitneming van de kop. Ditzelfde geldt in meerdere mate voor het leggen van bedoelde rand keien.
Voor zover [eiser] stelt dat hij bomen heeft gekapt en geplaatst op de kop brengt dit in de gegeven feitelijke omstandigheden evenmin de vereiste eigendomspretentie mee. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] met het plaatsen van bomen heeft bedoeld de kop voor derden af te sluiten. De specifieke ligging van de kop maakt dat de kop oorspronkelijk reeds op natuurlijke wijze van andere grond aan drie zijden werd afgebakend door het water en de bomen. Daarnaast werd aan de bomen ook nog zo nu en dan onderhoud gepleegd door de gemeente. Gelet op het vorenstaande brengt het gestelde kappen en plaatsen van bomen op de kop door [eiser] niet mee dat hiermee voor de gemeente duidelijk moest zijn dat haar recht op de grond niet (langer) werd erkend.
Aan hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht over de watersteiger aan de kop en de beschoeiing van de kop gaat de rechtbank voorbij, nu de handelingen die hierop betrekking hebben volgens verklaring van [eiser] eerst na de verbouwing in 2005 zijn geschied en derhalve in het kader van de verkrijgende verjaring geen betekenis hebben.