ECLI:NL:RBALK:2011:BQ3258

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1055 WRO
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en binnenplanse ontheffing voor woning op perceel met woonbestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 28 april 2011 uitspraak gedaan over de bouwvergunning en binnenplanse ontheffing voor het oprichten van een woning op een perceel in Castricum. De eisers, R.M. Sluijs, E. Moesbergen en J. Hoebe, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, die de bouwvergunning had verleend aan vergunninghoudster F.C. Hooft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 januari 2011, waarbij de eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde mr. S.W. Boot en de verweerder door mr. E. Groot-van Ederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het perceel een woonbestemming rust, zoals blijkt uit de plankaart en de planvoorschriften. De rechtbank oordeelde dat het verlenen van de bouwvergunning en de vrijstelling geen nadelige gevolgen heeft voor de omwonenden, omdat de woning met een geringere breedte en goothoogte dan het bestemmingsplan voorschrijft, geen schade toebrengt aan de belangen van de eisers. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/1055 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
1. R.M. Sluijs en E. Moesbergen,
2. J. Hoebe,
3. W. Borowitz,
4. N. Zonneveld,
5. H. de Waard,
wonende te Castricum,
eisers,
gemachtigde mr. S.W. Boot,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum,
verweerder.
Aan het geding neemt tevens deel F.C. Hooft, vergunninghoudster,
gemachtigde mr. J. Rube.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 14 september 2006 heeft verweerder geweigerd bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Castricum, sectie B, nummer 4711, plaatselijk bekend Duinpad 2a in Castricum (hierna: het perceel). Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft vergunninghoudster bij brief van 22 maart 2007 beroep ingesteld. Bij besluit van 27 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2008 (met registratienummer AWB 07/865) heeft de rechtbank het beroep, voor zover dat is gericht tegen het met het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van vergunninghoudster tegen het besluit van
14 september 2006, niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 maart 2007, is daarbij gegrond verklaard. Het besluit is vernietigd. Verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar van vergunninghoudster te beslissen.
Bij besluit van 17 maart 2010 heeft verweerder aan vergunninghoudster, onder verlening van binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO, bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit hebben eisers bij afzonderlijke brieven van 27 april 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem en bezwaar gemaakt bij verweerder. De rechtbank Haarlem en verweerder hebben de brieven doorgezonden ter behandeling (als beroep) door de rechtbank Alkmaar.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 januari 2011. Eisers, daartoe ambtshalve opgeroepen, zijn verschenen bij R.M. Sluijs, E. Moesbergen en J. Hoebe, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder, daartoe eveneens opgeroepen, is verschenen bij gemachtigde mr. E. Groot-van Ederen, werkzaam bij de gemeente Castricum. Tevens is ter zitting verschenen F.C. Hooft, bijgestaan door haar gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Bij brief van 12 april 2011 zijn partijen bericht dat op 28 april 2011 uitspraak zal worden gedaan.
Motivering
1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woning op het perceel van vergunninghoudster met een breedte van 5 meter, een lengte van 7 meter en een goothoogte van 3.80 meter.
2. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De aanvraag om bouwvergunning is ingediend vóór die datum, zodat ingevolge het van toepassing zijnde overgangsrecht de bepalingen van de WRO nog van toepassing zijn.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Zanderij” (1970) zijn deze gronden bestemd voor “eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” .
4.1. Eisers stellen in beroep dat de gronden niet zijn voorzien van een toereikende bestemming voor het realiseren van een woning nu de daartoe vereiste aanduiding op de plankaart ontbreekt. Eisers stellen ook dat geen binnenplanse vrijstelling kan worden verleend omdat sprake is van een wijziging van de bestemming en verweerder met het verlenen van een vrijstelling dan ook buiten zijn bevoegdheid is getreden. Voorts wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een binnenplanse vrijstelling nu geen sprake is van een afwijking van ondergeschikte aard. Eisers stellen verder dat het bebouwingsvlak hooguit kan strekken tot realiseren of in standhouden van een bijgebouw bij een woning. Het ligt voorts, gelet op de feiten en de voorgeschiedenis, niet in de rede vrijstelling te verlenen. Een woning is nooit door een vergunning toegestaan.
4.2. Verweerder heeft verwezen naar de onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank van 12 maart 2008, gewezen tussen vergunninghoudster en verweerder, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het niet aanvaardbaar is dat deze innerlijke tegenstrijdigheid van het bestemmingsplan tot de conclusie zou leiden dat het bestemmingsplan geen ruimte laat voor het oprichten van enige bebouwing op het perceel, terwijl op de plankaart uitdrukkelijk door middel van een bebouwingsvlak een bebouwingsmogelijkheid is aangegeven. In die uitspraak overwoog de rechtbank dat het op de weg van de gemeente lag om door middel van het verlenen van een binnenplanse vrijstelling de bouw van een woning op dit perceel mogelijk te maken. Artikel 16 lid e van de planvoorschriften voorziet in de bevoegdheid vrijstelling te verlenen om het plan in geringe mate aan te passen.
4.3. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat op dit perceel geen woonbestemming rust. Allereerst blijkt uit de voorgeschiedenis van het bestemmingsplan dat goedkeuring is onthouden aan het door de gemeenteraad wegbestemmen van de vroegere zomerwoning op dit perceel, zodat de gemeenteraad gehouden was een nieuwe woonbestemming op dit perceel te leggen, hetgeen de rechtbank in de uitspraak van 3 maart 2008, verzonden 12 maart 2008, heeft overwogen. In de tweede plaats blijkt uit de gele inkleuring van het perceel op de plankaart en de omstandigheid dat die kleur blijkens het renvooi op de plankaart overeenkomt met de bestemming ‘Eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” van artikel 3 van de planvoorschriften dat de planwetgever ook heeft beoogd dit perceel een woonbestemming te geven. Het loutere feit dat op de plankaart niet ook de aanduiding “Eo” is opgenomen, is weliswaar een omissie maar dit betekent niet dat het perceel geen (woon)bestemming heeft, zoals eisers stellen.
Uit de (dikte van de) belijning van het vlak op het perceel, die anders dan eisers ter zitting hebben betoogd niet vergelijkbaar is met de (smallere) op de plankaart zichtbare belijning van (de doordruk) van de kadastrale kaart, blijkt bovendien dat de planwetgever een bouwvlak heeft gelegd op dit perceel. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat dit perceel een woonbestemming en een bouwvlak heeft. In zoverre slaagt het beroep niet.
5.1. Eisers stellen in beroep dat geen juiste afweging is gemaakt bij het verlenen van de vrijstelling. Zo is geen sprake van een niet-ingrijpende afwijking.
5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijstelling geen nadelige gevolgen heeft voor omwonenden, omdat de vrijstelling voorziet in een smallere woning en een lagere goothoogte dan het bestemmingsplan voorschrijft.
5.3. Nu het verlenen van een binnenplanse vrijstelling een bevoegdheid is van verweerder moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend beoordelen. Uitgaande van het feit dat het bestemmingsplan ter plaatse de bouw van een woning toestaat, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder deze vrijstelling in redelijkheid niet had mogen verlenen. Door hier een woning toe te staan met een geringere breedte en goothoogte dan het bestemmingsplan voorschrijft ontstaat geen nadeel voor eisers als omwonenden. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. J.A.A.G. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2011 te Alkmaar.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.