RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14.810289-09 en 14.700052-10 (P)
Datum uitspraak: 27 april 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
de verdachte,
geboren te *plaats* op *datum*,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres *…*.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 1 februari 2010 gevoegd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
1 december 2010, 21 en 22 maart 2011 en 14 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie, strekkende tot aanpassing van de tenlastelegging ingevolge artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de terechtzitting van 21 maart 2011 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
in de zaak met parketnummer 14.810289-09
1. (zaak 13)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005
in de gemeente Almere, in een pand (garagebox) gelegen aan de *adres*,
één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
2. (zaak 11)
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 4 maart 2009
in de gemeente Groningen, in één of meer (bedrijfs)pand(en) gelegen aan de
*adres*, één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
3. (zaak 11)
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 4 maart 2009 in
de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit één
of meer pand(en) gelegen aan de *adres* heeft weggenomen een hoeveelheid
electriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V./Essent,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen
electriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
4. (zaak 8)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2006
in de gemeente Almere, in een woning gelegen aan de *adres*,
één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
5. (zaak 6)
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 januari 2009 in
de gemeente Medemblik, in een woning gelegen aan de *adres* te Opperdoes,
één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
6. (zaak 7)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 16 december 2008
in de gemeente Groningen, in een (bedrijfs)pand gelegen aan de *adres*,
één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
7. (zaak 1)
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 24 maart 2009,
in de gemeente Heerhugowaard, in een (bedrijfs)pand gelegen aan de
*adres*, één of meerma(a)len) (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
8. (zaak 1)
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 24 maart 2009,
in de gemeente Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in of uit een (bedrijfs)pand gelegen aan de *adres* heeft weggenomen
een hoeveelheid electriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan Liander
N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen
electriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
9. (zaak 5)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 24 maart 2009 in de
gemeente(n) Almere en/of Heerhugowaard en/of Lelystad en/of Medemblik en/of
Groningen en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkings-
verband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en/of
*medeverdachte 1* en/of *medeverdachte 2* en/of *medeverdachte 3* en/of
*medeverdachte 4* en/of *medeverdachte 5* en/of *medeverdachte 6*
en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en)
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk de/het misdrijf/misdrijven als omschreven in artikel 11
derde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
te weten het meerdere malen al dan niet in de uitoefening van beroep of
bedrijf tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk telen
en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, in elk geval het opzettelijk
aanwezig hebben, van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende hennep, in elk geval van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan
dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet,
zulks terwijl hij, verdachte, (één van) de leider(s) van voormelde organisatie was;
10. (zaak 14)
hij in of omstreeks de periode van 5 maart 2008 tot en met 18 maart 2009
in de gemeente(n) Hoorn en/of Almere en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een bestelauto (merk Volkswagen, type Transporter,
gekentekend *X*), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld,
althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden
had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) bovenomschreven voorwerp verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
11. (zaak 17)
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2008 tot en met 24 maart 2009
in de gemeente(n) Hoorn en/of Heerhugowaard en/of Almere en/of (elders) in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een bestelauto (merk Volkswagen, type Transporter,
gekentekend *X*), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld,
althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden
had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) bovenomschreven voorwerp verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
12. (zaak 16)
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009
in de gemeente(n) Hoorn en/of Heerhugowaard en/of Almere en/of (elders) in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een bestelauto (merk Volkswagen, type Transporter,
gekentekend *X*), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld,
althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden
had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) bovenomschreven voorwerp verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
13. (zaak 20, de rechtbank begrijpt: zaak 19)
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009,
althans op 16 oktober 2008, althans in of omstreeks de maand oktober 2008,in
de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A3, gekentekend
*X*), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft
verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp
was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden had, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,(bovenomschreven) (een) voorwerp, te weten
een personenauto (merk Audi, type A3, gekentekend *X*), verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
14. (zaak 18)
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2009 tot en met 6 juli 2009
in de gemeente(n) Hoorn en/of Almere en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een bestelauto (merk Volkswagen, type Transporter,
gekentekend *X*), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld,
althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden
had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) bovenomschreven voorwerp verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp
- onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank zal het in feit 9, tiende regel, van de tenlastelegging genoemde woord ‘omschreven’ verbeterd lezen als ‘bedoeld’, overeenkomstig de wettekst van artikel 11a van de Opiumwet.
in de zaak met parketnummer 14.700052-10
1.
hij op of omstreeks 09 november 2009 in de gemeente Alkmaar
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten een agent van de politie
Noord-Holland Noord, genaamd *slachtoffer*, gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met toezicht en/of ordehandhaving
op een terechtzitting belast, (met kracht) (omver) heeft geduwd, waardoor die
*slachtoffer* letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 09 november 2009 in de gemeente Alkmaar
een persoon, te weten een agent van de politie Noord-Holland Noord, genaamd
*slachtoffer*, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, met toezicht en/of ordehandhaving op een terechtzitting belast,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde *slachtoffer* dreigend
de woorden toegevoegd: "Ik sla je kop van je romp" en/of "Ik ram je helemaal
in elkaar" en/of "Ik ram je kop van je romp", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 24 maart 2009 heeft de politie een inval gedaan in een bedrijfspand aan de *adres* in Heerhugowaard. Achter een inpandige garagedeur werd een in verschillende ruimten ingedeelde hennepkwekerij aangetroffen. Acht personen zijn in het pand aangehouden. Uit het onderzoek “Colorado” dat naar aanleiding van de ontdekking van de hennepkwekerij is verricht, is het vermoeden van betrokkenheid van de verdachte en een groot aantal medeverdachten bij meerdere hennepkwekerijen of hennepknipwerk-plaatsen ontstaan. Voor de verdachte betreft het, naast de hennepkwekerij aan de *adres* te Heerhugowaard, de hennepkwekerijen aan de *adres* en de *adres* te Groningen en voorts de hennepknipwerkplaatsen aan de *adres* en de *adres* te Almere en in de *adres* te Opperdoes. Tevens is uit het onderzoek de verdenking naar voren gekomen dat de verdachte samen met medeverdachten in de hennepkwekerijen aan de *adres* te Heerhugowaard en aan de *adres* te Groningen elektriciteit heeft gestolen. Tenslotte is uit het onderzoek de verdenking naar voren gekomen dat de verdachte witwashandelingen heeft gepleegd met betrekking tot vier bestelauto’s en een personenauto.
De verdachte heeft zich in het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank zal in het hiernavolgende de vragen dienen te beantwoorden of sprake is geweest van rechtmatig binnentreden door de politie in het pand aan de *adres* in Heerhugowaard en, zo ja, of ten aanzien van de verdachte sprake is geweest van het medeplegen van het telen of bewerken van hennep, van (gekwalificeerde) diefstal van elektriciteit, van het plegen van witwashandelingen ten aanzien van vier bestelauto’s en een personenauto, van het bestaan van een organisatie in de zin van artikel 11a OW en, ten slotte, of de verdachte heeft deelgenomen en leiding gegeven aan deze organisatie.
In de gevoegde zaak onder parketnummer 14.7000520-10 zal de rechtbank voorts de vraag dienen te beantwoorden of de verdachte op 9 november 2009 een ambtenaar van politie heeft mishandeld en bedreigd.
Verweer strekkende tot algehele vrijspraak
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het binnentreden in het pand *adres* te Heerhugowaard op 24 maart 2009 onvoldoende verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 9 van de Opiumwet ten grondslag lag, waardoor dit binnentreden en de daarop volgende inbeslagnemingen en aanhoudingen van verdachten onrechtmatig waren. Volgens de raadsman zijn de bevindingen van de politie op 24 maart 2009 met betrekking tot een zwarte Volkswagen Transporter bij het pand en de Meld Misdaad Anoniem-melding dat de medeverdachte *medeverdachte 4* in een bedrijfsloods in Almere hennepplanten zou kweken, onvoldoende concreet om te spreken van een ‘volgroeide’ verdenking.
De raadsman heeft geconcludeerd dat in de zaak met parketnummer 14.810289-09 vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten moet volgen, nu de onderzoeksresultaten van het gehele Colorado-onderzoek berusten op het door en na voornoemd binnentreden verkregen bewijsmateriaal.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat rechtmatig is binnengetreden in het pand aan de *adres* in Heerhugowaard.
Oordeel van de rechtbank met betrekking tot het binnentreden in het pand aan de *adres*
Op 24 maart 2009 is door de politie binnengetreden in het bedrijfspand *adres* te Heerhugowaard. Tot het binnentreden is besloten, onder andere nadat op 5 februari 2009 een anonieme melding was binnengekomen bij de meldkamer van de politie Noord- Holland Noord, inhoudende dat er een loods met hennepplanten was op het hiervoor genoemde adres en dat de verantwoordelijke man een zwarte Volkswagen met het kenteken *X* had. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie vastgesteld dat het genoemde kenteken op naam van *medeverdachte 4* stond.
Vervolgens zijn door de politie op 5 en 12 februari 2009 metingen aan het genoemde pand verricht met een warmtecamera, waarbij op eerstgenoemde datum een warmte-verschil van 2 graden Celsius is gemeten in vergelijking met de naastgelegen panden. Tevens is toen geconstateerd dat de achterzijde van het bedrijfspand geheel verduisterd en geblindeerd was. Op 21 februari 2009 is wederom een onderzoek bij het bedrijfspand *adres* verricht. De politie heeft toen geconstateerd dat achter het pand een gedemonteerde luchtafvoerpijp lag, dat de ramen van het pand beslagen waren en dat het geluid van zware ventilatoren was te horen.
Op 24 maart 2009 was de politie doende met de ontmanteling van een hennepkwekerij in een (dichtbij gelegen) pand gelegen aan de *adres* te Heerhugowaard. Door één van de verbalisanten werd toen waargenomen dat bij het pand *adres* twee voertuigen stonden geparkeerd, waaronder een zwarte Volkswagen Transporter met het kenteken *X*. Ook is op die datum waargenomen dat een andere zwarte Volkswagen Transporter, met het kenteken *X*, het pand werd binnengereden. Vastgesteld werd dat dit kenteken op naam van *bedrijf* B.V. te Almere stond. Via de politie te Flevoland bleek vervolgens dat daar een melding via Meld Misdaad Anoniem was binnengekomen, inhoudende dat de eigenaar van *bedrijf* B.V. te Almere betrokken zou zijn bij het kweken van hennep in een bedrijfsloods in Almere. Zijn voornaam is *medeverdachte 4* en hij zou samen met *medeverdachte 3* in dienst zijn bij een hennepboer, die in Amsterdam en Heerhugowaard nog grotere hennepplantages zou hebben, aldus de melding.
Naar aanleiding van deze waarnemingen en informatie en op grond van de eerdere bevindingen met betrekking tot het pand *adres*, is op 24 maart 2009 besloten om dit pand te betreden in verband met het vermoeden dat zich hier een hennepkwekerij bevond.
De rechtbank is van oordeel dat op 24 maart 2009 rechtmatig is binnengetreden in het bedrijfspand aan de *adres* te Heerhugowaard.
Zij overweegt hiertoe dat op grond van de hierboven weergegeven anonieme melding, het onderzoek dat naar aanleiding daarvan is verricht en de waarnemingen op 24 maart 2009, in combinatie met de bij de politie te Flevoland binnengekomen anonieme melding, redelijkerwijze kon worden vermoed dat in het bedrijfspand een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. Gelet hierop was de politie op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd het pand binnen te treden. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Feit 1 (bewerken hennep in een pand aan de *adres* te Almere)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen van verdachten onderling omtrent de vraag of op deze locatie hennep werd geknipt. Uit de verklaringen van de medeverdachte *medeverdachte 5* bij de politie is duidelijk geworden dat de garage aan de *adres*, zoals door die verdachte aangewezen aan de politie, geen kniplocatie, maar een magazijn betrof. De raadsman heeft geconcludeerd dat het beschikbare bewijs onvoldoende overtuigend is om tot een bewezenverklaring te komen van het feit dat in dit pand een hennepkniplokatie was gevestigd, en dat dus vrijspraak moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
In het jaar 2004 is in een pand gelegen aan de *adres* te Almere meerdere keren hennep geknipt door een tien à elf knipsters, onder wie *medeverdachte 7* en *medeverdachte 8*. De verdachte – bijgenaamd "de bolle" – was de baas van deze locatie, evenals van de twee andere kniplocaties in Almere en Lelystad en de kniplocatie in Opperdoes.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit knippen in het pand gelegen aan de *adres* heeft plaatsgevonden. Dit is echter ook niet ten laste gelegd. Ten laste gelegd is dat in het jaar 2004 in een pand gelegen aan de *adres* hennep is geknipt en uit de verklaringen van *medeverdachte 8*, *medeverdachte 7* en het vijfde verhoor van *medeverdachte 5* op 16 juli 2009 leidt de rechtbank af dat dit inderdaad is gebeurd. *medeverdachte 7* en *medeverdachte 8* verklaren immers uit eigen wetenschap dat zij in een pand aan de *adres* te Almere hennep hebben geknipt, terwijl *medeverdachte 5* bij de politie in zijn vijfde verhoor heeft bevestigd dat aan de *adres* in Almere een knipperij heeft gezeten, waar *medeverdachte 7* in 2004 is begonnen met knippen. De rechtbank acht deze ondubbelzinnige verklaring geloofwaardig, temeer nu hij - ten dele - aansluit bij hetgeen *medeverdachte 7* en *medeverdachte 8* hebben verklaard. De rechtbank zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs en voorbijgaan aan de op 1 september 2009 afgelegde verklaring van *medeverdachte 5* waarin hij stelt niets te weten over een knipperij aan de *adres* te Almere.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroeps- of bedrijfsmatig bewerken van grote hoeveelheden hennep in een pand gelegen aan de *adres* te Almere.
Feit 2 en feit 3 (telen van hennep en diefstal van elektriciteit in panden aan de *adres* te Groningen)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt weliswaar in verband kan worden gebracht met deze hennepkwekerij, maar niet is glashelder en eenduidig naar voren gekomen dat hij deze, al dan niet samen met anderen, heeft geëxploiteerd in de ten laste gelegde zin van telen, bewerken of verwerken van hennep. De verklaring van *getuige 1* is onbetrouwbaar. Ook is geen sprake van bewijsbare diefstal van elektriciteit. Mitsdien moet vrijspraak volgen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 4 maart 2009 heeft de politie in de panden aan de *adres* te Groningen een in werking zijnde hennepkwekerij ontmanteld. Er zijn 1010 hennepplanten aangetroffen en 1500 hennepstekjes. De bij de ontmanteling aanwezige fraude-inspecteur heeft geconstateerd dat een illegale elektriciteitsaansluiting was aangelegd, waardoor de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
De panden zijn bezichtigd door de verdachte en de medeverdachte *medeverdachte 5*, waarna de verdachte vanaf 1 augustus 2005 het pand aan de *adres* heeft gehuurd. Het huurcontract is door de verhuurder meegegeven aan de verdachte en *medeverdachte 5* bracht het getekend terug met een kopie van een rijbewijs en een paspoort ten name van een derde. Vanaf 1 september 2006 huurde de verdachte ook het pand erbij.
Deze hennepkwekerij was van de verdachte en hij is ook ter plaatse aanwezig geweest.
De medeverdachten *medeverdachte 5* en *medeverdachte 9* verzorgden de hennepplanten.
De rechtbank vindt in hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuige *getuige 1*. Hetzelfde oordeelt de rechtbank ten aanzien van de verhuurder *getuige 2*. Dat deze getuigen in strijd met de waarheid zouden hebben verklaard, wordt weerlegd door, respectievelijk, het proces-verbaal van bevindingen van de politie Groningen van 19 oktober 2009 en de verklaring van de getuige *getuige 3*, nu deze de verklaringen van *getuige 1* en *getuige 2* op onderdelen ondersteunen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de afgenomen elektriciteit niet via de meter werd geregistreerd: daarmee staat vast dat de elektriciteit werd weggenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit. Nu ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard wordt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep en hij blijkens de bewijsmiddelen daarbij geen ondergeschikte rol heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat eveneens bewezen kan worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen diefstal van elektriciteit heeft gepleegd. Gelet op het genoemde feit van algemene bekendheid en de feiten en omstandigheden die naar voren komen uit de bewijsmiddelen, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de elektriciteit werd weggenomen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroeps- of bedrijfsmatig telen van grote hoeveelheden hennep in de panden aan de *adres* te Groningen en dat hij aldaar samen met anderen elektriciteit heeft weggenomen.
Feit 4 (bewerken hennep in een woning in de *adres* te Almere)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de medeverdachte *medeverdachte 6* moet worden getwijfeld, gelet op het conflict dat er zou zijn geweest tussen de zogeheten ‘oude’ knipploeg, waarvan *medeverdachte 6* deel uit maakte, en zijn cliënt.
De raadsman heeft geconcludeerd dat, mede in aanmerking genomen dat er geen proefondervindelijk bewijs is voor hennep als bedoeld op lijst II van de Opiumwet, het voorhanden zijnde bewijsmateriaal niet stevig genoeg is om zijn cliënt voor dit feit te veroordelen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
In de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2006 is in een woning in de *adres* te Almere meerdere keren hennep geknipt door een aantal knipsters onder wie *medeverdachte 6*, *medeverdachte 8* en *medeverdachte 7*. *medeverdachte 6* heeft de woning ingericht met meubels die zijn betaald door de verdachte en zij had met hem afgesproken daar vaak te slapen ten einde het een bewoond woonhuis te doen lijken. De te knippen planten werden gebracht door de verdachte of door de medeverdachte *medeverdachte 5*. Per keer werden 400 à 500 planten gebracht, in een frequentie van twee à drie keer per maand. De geknipte planten werden meestal opgehaald door de verdachte. *medeverdachte 6* heeft van de verdachte een werktelefoon gekregen waarop zij hem of de medeverdachte *medeverdachte 5* kon bellen. Verschillende knipsters hebben de verdachte in de woning gezien. Nadat uit de woning een zogenoemde canacutter was gestolen, moest de medeverdachte *medeverdachte 5* in opdracht van de verdachte de woning leeghalen en in de oude staat terugbrengen. De aan het knippen van hennep gerelateerde goederen, waaronder nog een canacutter en afzuiging, moesten in opdracht van de verdachte naar de woning van *medeverdachte 6* in Opperdoes gebracht worden.
De rechtbank vindt in de omstandigheid dat er een conflict is geweest tussen de zogenoemde ‘oude’ knipploeg en de verdachte, geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een onbetrouwbare verklaring van *medeverdachte 6* die niet voor het bewijs zou mogen worden gebezigd. Immers, *medeverdachte 6* heeft in haar verklaringen over de *adres* niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf, door uitvoerig te verklaren over haar rol in deze knipwerkplaats. Bovendien wordt haar verklaring over de rol van de verdachte bij deze knipwerkplaats ondersteund door de verklaringen van *medeverdachte 5*.
De rechtbank leidt uit de bewijsmidden af dat sprake is van hennep als bedoeld op lijst II van de Opiumwet. De personen die hebben verklaard dat het om hennep ging, knipten
- soms al jarenlang - hennepplanten en kregen daarvoor geld betaald. Voorts heeft een aantal personen verklaard over aanwezige machines en apparatuur waarvan vast staat dat deze aan het telen of bewerken van hennepplanten gerelateerd zijn. Het ontbreken van proefondervindelijk bewijs zal, gelet op het vorenstaande, aan een bewezenverklaring niet in de weg staan.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroeps- of bedrijfsmatig bewerken van grote hoeveelheden hennep in een woning gelegen aan de *adres* te Almere.
Feit 5 (bewerken hennep in een woning in de *adres* te Opperdoes)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich ook ten aanzien van het bewijs van betrokkenheid van zijn cliënt bij deze kniplocatie op het standpunt gesteld dat het voor de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van de ‘oude’ knipploeg van belang is te onderkennen dat er een conflict is geweest met zijn cliënt, waarna deze ploeg aan de kant zou zijn gezet. Dit conflict kan de voedingsbron zijn voor het afleggen van valse verklaringen over zijn cliënt, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
In de woning van de medeverdachte *medeverdachte 6* aan de *adres* te Opperdoes is in de ten laste gelegde periode meerdere keren hennep geknipt door een aantal knippers, onder wie *medeverdachte 6*, haar dochters *medeverdachte 10* en *medeverdachte 11*, *medeverdachte 8* en *medeverdachte 7*. De medeverdachte *medeverdachte 5* heeft bij de aanvang benodigdheden voor de hennep-knipperij naar de woning gebracht. Hij heeft samen met de medeverdachte *medeverdachte 3* de zolder in de woning verbouwd tot knipperij. De verdachte heeft op die zolder schuimrubber aangebracht.
De planten werden gebracht door de verdachte of door de medeverdachte *medeverdachte 5*. Eens in de twee à drie weken werden vijf à zes zakken hennep gebracht. In één zak zaten 600 à 800 planten. Het betrof onder meer hennepplanten uit Groningen. Nadat de verdachte door de politie was aangehouden met hennep in zijn auto (6 mei 2008), werd de hennep gebracht door de medeverdachte *medeverdachte 4*. De geknipte hennep werd door de verdachte opgehaald tot het moment waarop hij door de politie was aangehouden met hennep in zijn auto (6 mei 2008). In de periode daarna werden de geknipte hennepplanten door de medeverdachte *medeverdachte 4* opgehaald.
*medeverdachte 6* kreeg contant geld van de verdachte om de knippers uit te betalen. In verband met vermeende diefstal van hennep heeft de verdachte in de woning van *medeverdachte 6* een camera opgehangen bij de trap naar zolder. Ook heeft hij de medeverdachte *medeverdachte 12* opdracht gegeven de zakken met knipafval te controleren. Op een gegeven moment bepaalde de verdachte dat de knipperij in Opperdoes moest stoppen.
*medeverdachte 5* heeft van de verdachte de opdracht gekregen om twee canacutters bij *medeverdachte 6* van zolder te halen. Samen met *medeverdachte 4* en *medeverdachte 3* heeft *medeverdachte 5* de zolder bij *medeverdachte 6* leeggehaald.
De rechtbank vindt ook hier, net als bij de bewijsmiddelen met betrekking tot de kniplocatie *adres*, in de omstandigheid dat er een conflict is geweest tussen de zogenoemde ‘oude’ knipploeg en de verdachte geen aanleiding aan te nemen dat sprake is van onbetrouwbare verklaringen van de leden van deze knipploeg die niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebezigd. Immers, *medeverdachte 6* heeft in haar verklaringen over de *adres*, net als in haar verklaringen over de *adres* in Almere, niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf, door uitvoerig te verklaren over haar rol in deze knipwerkplaats. Bovendien wordt haar verklaring over de rol van de verdachte bij deze knipwerkplaats ondersteund door de bevindingen ter plaatse tijdens de doorzoeking op 17 augustus 2009 en door de verklaringen van *medeverdachte 5*.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroeps- of bedrijfsmatig bewerken van grote hoeveelheden hennep in de woning gelegen aan de *adres* te Opperdoes.
Feit 6 (telen van hennep in een pand in de *adres* te Groningen)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de in het onderzoek naar voren gekomen telefoongegevens en de verklaringen van *medeverdachte 5* niet eenduidig is op te maken wie de vermeende hennepkwekerij exploiteerde, terwijl er zelfs geen bewijs is dat er een middel zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet werd geteeld. De verklaring van *getuige 1* is voorts onbetrouwbaar. Daarom moet vrijspraak volgen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
In een pand gelegen in de *adres* te Groningen heeft zich in de ten laste gelegde periode een hennepkwekerij bevonden. Deze kwekerij was van de verdachte. De kwekerij is door de verdachte en de medeverdachte *medeverdachte 5* opgebouwd. Samen met de medeverdachte *medeverdachte 9* heeft de medeverdachte *medeverdachte 5* gedurende enige tijd voor de hennepplanten gezorgd. De huur voor het pand is zowel door de verdachte als door *medeverdachte 5* contant betaald ten behoeve van de verhuurder. Op 16 december 2008 is de politie Groningen op verzoek en in het gezelschap van de verhuurder van het pand ter plaatse gegaan. De politie rook een sterke weedlucht bij het pand. Omdat de verhuurder geen sleutel bij zich had, is het pand die dag niet betreden. De kwekerij is vervolgens in opdracht van de verdachte leeggehaald door de medeverdachten *medeverdachte 5* en *medeverdachte 9*. De nog bruikbare apparatuur, waaronder lampen, is door *medeverdachte 9* naar Almere gebracht. Op 18 december 2008 heeft de politie Groningen geconstateerd dat in het pand geen hennepkwekerij meer aanwezig was.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat bij deze kwekerij sprake is van hennep als bedoeld op lijst II van de Opiumwet. Ook hier geldt dat de personen die hebben verklaard dat het om het kweken van hennep ging, ervaring met hennepplanten hadden. Onder andere de verdachte *medeverdachte 5* heeft verklaard dat hij in deze kwekerij heeft gewerkt en hij heeft een beschrijving van de kwekerij gegeven. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat er op 16 december 2008 door de politie een sterke weedlucht is geroken. Het ontbreken van proefondervindelijk bewijs zal, gelet op het vorenstaande, aan een bewezenverklaring niet in de weg te staan.
De rechtbank vindt in hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuige *getuige 1*. Dat deze getuige in strijd met de waarheid zouden hebben verklaard, wordt weerlegd door de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen, nu deze de verklaring van *getuige 1* op onderdelen ondersteunen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het de verdachte is geweest die deze hennepkwekerij heeft geëxploiteerd.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in het pand gelegen aan de *adres* te Groningen.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, dan wel van grote hoeveelheden hennep, nu nadere gegevens omtrent de aard en omvang van de hennepkwekerij ontbreken.
Feit 7 en feit 8 (telen van hennep en diefstal van elektriciteit in een pand in de *adres* te Heerhugowaard)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat van bewijsbare betrokkenheid van zijn cliënt bij de diefstal van elektriciteit geen sprake is en dat de rol die zijn cliënt zou hebben gespeeld in Heerhugowaard niet helder genoeg is geworden om de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
De op 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de *adres* in Heerhugowaard aangetroffen kwekerij was zeer professioneel ingericht. Er zijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en 2.405 hennepstekken. In een bestelbus in het pand zijn nog eens 600 hennepstekken aangetroffen.
Uit onderzoek van monsters van de in beslag genomen hennepplanten en -stekken is gebleken dat het materiaal hennep betrof.
Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor de hennepkwekerij door middel van het verbreken van de zegels van de aansluitkast en het aanleggen van een extra aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om werd betrokken.
Het pand is in 2007 met de makelaar bezichtigd door de verdachte en de medeverdachten *medeverdachte 2* en *medeverdachte 1*. Vervolgens is een huurovereenkomst voor het pand gesloten tussen beheersmaatschappij *bedrijf* B.V. en *medeverdachte 1*, ingaande 1 oktober 2007. Bij de aanvang van het huurcontract was het de bedoeling dat er een hennepkwekerij zou worden gevestigd.
*medeverdachte 1* kreeg maandelijks contant geld van *medeverdachte 2* om de huur en andere kosten van het pand te betalen.
De verdachte heeft samen met anderen de kwekerij opgebouwd. Tevens is hij meerdere keren in de kwekerij aanwezig geweest. De kwekerij, althans een gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 in werking geweest.
In de ten laste gelegde periode hebben, respectievelijk, *medeverdachte 14*, *medeverdachte 4* en *medeverdachte 3* voor de planten en het onderhoud van de kwekerij gezorgd. Ook *medeverdachte 5* heeft gedurende één dag onderhoudswerkzaamheden in de kwekerij verricht. De kweekbakken waren in vier series verdeeld en de series kwamen steeds na elkaar in bloei. Er was een leverancier van aarde en gebruikte grond en afval werden ofwel gestort in een container, die door een derde werd opgehaald, ofwel door *medeverdachte 4* en *medeverdachte 3* in een aanhangwagen naar een afvalbedrijf in Amsterdam gebracht waar het door hen werd gestort.
De medeverdachte *medeverdachte 2* was verschillende keren aanwezig in de kwekerij. Hij maakte daar gebruik van het kantoor. Tot het begin van 2009 was in de kwekerij een knipploeg actief die werd aangeduid als de “oude knipploeg”, bestaande uit *medeverdachte 7*, *medeverdachte 6*, *medeverdachte 8*, *medeverdachte 10*, *medeverdachte 11*, *medeverdachte 12* en, als “invalkracht”, *medeverdachte 13*. De oude knipploeg werd gecoördineerd door *medeverdachte 6*. Naar aanleiding van een conflict met de “oude knipploeg” heeft *medeverdachte 4* eind 2008/begin januari 2009 een nieuwe knipploeg geworven. Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart 2009 zijn *medeverdachte 15*, *medeverdachte 16* en *medeverdachte 17* als knipsters aan het werk gegaan in de kwekerij. In maart 2009 kwam daar *medeverdachte 18* bij. Zij werden aangeduid als de “nieuwe knipploeg”.
De verdachte ging over het ontslag van personen. Tevens heeft de verdachte aan de bij de kwekerij betrokken personen werktelefoons verschaft. *medeverdachte 4* had, in ieder geval in 2009, de dagelijkse leiding in de kwekerij.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte ten aanzien van de hennep-kwekerij in Heerhugowaard zeggenschap en beslissingsbevoegdheid had. Tevens is hij feitelijk betrokken geweest bij de opbouw en het onderhoud van de kwekerij.
Op grond van de bewijsmiddelen is ook bij deze kwekerij vast komen te staan dat de afgenomen elektriciteit niet via de meter werd geregistreerd: daarmee staat vast dat de elektriciteit werd weggenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit. Nu ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard wordt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep en hij blijkens de bewijsmiddelen daarbij geen ondergeschikte rol heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat eveneens bewezen kan worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen diefstal van elektriciteit heeft gepleegd. Gelet op het genoemde feit van algemene bekendheid en de feiten en omstandigheden die naar voren komen uit de bewijsmiddelen, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de elektriciteit werd weggenomen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroeps- of bedrijfsmatig telen van grote hoeveelheden hennep in het pand *adres* te Heerhugowaard en dat hij aldaar samen met anderen elektriciteit heeft gestolen.
Feit 9 (als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken, nu er geen bewezenverklaring kan volgen van de ten laste gelegde onderliggende strafbare feiten.
Organisatie in de zin van artikel 11a Opiumwet.
De rechtbank leest het woord “organisatie” in de tenlastelegging als “organisatie” in de zin van artikel 11a Opiumwet. Volgens de wetsgeschiedenis en bestendige jurisprudentie moet onder het bestanddeel organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht - en daarmee in de zin van artikel 11a van de Opiumwet - worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en een of meerdere andere personen (zie onder meer HR 2 februari 2010, LJN BK5182). Gelet op hetgeen hierboven is weergeven is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijk samenwerkingsverband - en daarmee van een organisatie - sprake is geweest.
Deelnemen en leidinggeven aan een organisatie
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie. “Deelnemen” in de zin van artikel (140 Sr en) 11a OW betekent dat de verdachte tot het samenwerkingsverband heeft behoord en een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de in artikel (140 Sr en) 11a OW bedoelde oogmerk. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het oogmerk van de organisatie gericht was op het telen en/of het bewerken (dat wil zeggen het uitsluitend knippen van planten op kniplocaties) van hennep. Nu de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en het bewerken van hennep, is daarmee zijn deelname aan de organisatie een feit.
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank daarnaast tot de conclusie dat de verdachte binnen de organisatie een bepaalde macht of een bepaald gezag bezat in die zin, dat hij belangrijke initiatieven ontplooide en dat andere deelnemers zich daarnaar richtten of moesten richten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij daarvan een leider was.
Feit 10 en feit 14 (witwashandelingen met betrekking tot bestelauto’s met kenteken *X* en kenteken *X*)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de twee bestelauto’s weliswaar op naam van de medeverdachte *medeverdachte 19* stonden en met gelden afkomstig van de zakelijke bankrekening van *medeverdachte 19* waren betaald, maar dat de auto’s in werkelijkheid door de verdachte waren gekocht en ook door hem feitelijk werden gebruikt. De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte als medepleger heeft te gelden ten aanzien van het verhullen van de rechthebbende van de bestelauto’s. De vraag of bewezen kan worden dat de bestelauto’s met crimineel geld zijn betaald, beantwoordt de officier van justitie voorts bevestigend. Geconcludeerd kan worden dat de verdachte contante geldbedragen heeft aangewend ter betaling van de huurpenningen voor het pand *adres* te Groningen, waarin één van de bedrijven van *medeverdachte 19* was gevestigd. Het kan niet anders zijn dan dat de door de verdachte in het bedrijf van *medeverdachte 19* gepompte gelden van misdrijf afkomstig zijn. Zowel de verdachte als *medeverdachte 19* hebben nagelaten om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld te noemen. Hierdoor heeft bij het bedrijf van *medeverdachte 19* een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich vermengd met ander - legaal - bedrijfsvermogen. In die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig, aldus de officier van justitie. Ten slotte heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte wist dat de bestelauto’s geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig waren.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van deze feiten, nu er geen bewijs is dat deze bestelauto’s middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig waren.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier staat vast dat de bestelauto’s met kenteken *X* en
kenteken *X*, waarop de beschuldiging van witwassen betrekking heeft, zijn betaald met gelden afkomstig van de rekening van het bedrijf van de medeverdachte *medeverdachte 19*. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is af te leiden dat deze bestelauto’s zijn gefinancierd met geld afkomstig uit misdrijf, te weten de hennepteelt. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in het standpunt dat de verdachte van hennepteelt afkomstig gelden in de bedrijven van de medeverdachte *medeverdachte 19* heeft “gepompt” en dat zodoende een vermenging van criminele gelden met het bedrijfsvermogen van *medeverdachte 19* is ontstaan.
Gelet op het voorgaande, volgt de rechtbank de officier van justitie evenmin in het standpunt dat *medeverdachte 19* heeft verhuld dat de verdachte de rechthebbende op de bestelauto’s was. De verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Feit 11 (witwashandelingen met betrekking tot een bestelauto met kenteken
*X*)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van dit feit, nu er geen bewijs is dat zijn cliënt verhullend en verbergend heeft opgetreden en er ook geen bewijs is dat het geld waarmee deze bestelauto is betaald middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 24 maart 2009 is een hennepkwekerij aangetroffen in een bedrijfspand aan de *adres* te Heerhugowaard. Bij dit pand stond een Volkswagen Transporter met het kenteken *X* geparkeerd, welke op naam stond van *bedrijf* B.V., het bedrijf van de medeverdachte *medeverdachte 4*.
De auto is op 7 maart 2008 afgeleverd aan de medeverdachte *medeverdachte 14* door *bedrijf* te Hoorn voor een bedrag van € 30.882,47. *medeverdachte 14* werd daarbij vergezeld door de verdachte. De onderhandelingen die tot de verkoop hebben geleid, zijn gevoerd door de verdachte, in bijzijn van *medeverdachte 14*. De verdachte heeft aangegeven hoe de auto moest worden samengesteld. Voor deze auto zijn drie contante betalingen gedaan, te weten op 23 november 2007, op 9 januari 2008 en op 7 maart 2008. De contante betaling op 23 november 2007 van een bedrag van € 12.000,- werd verricht door de verdachte. De betalingen en de factuur met betrekking tot auto werden op naam van het bedrijf van *medeverdachte 14* gezet. Ook het kenteken van de auto werd, in opdracht van de verdachte, op naam van het bedrijf van *medeverdachte 14* gezet.
Omstreeks augustus 2008 heeft de verdachte aan *medeverdachte 20* gevraagd of hij *medeverdachte 4* wilde helpen om een auto op zijn (*medeverdachte 20*) naam te zetten. Met ingang van
6 augustus 2008 is de bestelauto met kenteken *X* op naam gezet van *bedrijf* B.V., het bedrijf van *medeverdachte 20*. *medeverdachte 4* heeft daarbij aan *medeverdachte 20* verteld dat de auto van de verdachte was. Vervolgens is de bestelauto op 6 maart 2009 op naam gezet van *medeverdachte 4* en zijn bedrijf *bedrijf* B.V.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte, blijkens de bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 1 tot en met 8, gedurende een lange periode samen met anderen op grote schaal hennep heeft geteeld en bewerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de hennepteelt grote sommen geld worden verdiend en dat de veelal contante opbrengsten worden witgewassen door middel van de aankoop van goederen.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de auto met kenteken *X* feitelijk door de verdachte is besteld. Ook kan daaruit worden afgeleid dat de verdachte de bestel-auto in ieder geval gedeeltelijk contant heeft betaald en dat de auto is gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. De rechtbank is van oordeel, gelet op de geschetste gang van zaken bij de aankoop van de bestelauto, dat de verdachte feitelijk als rechthebbende kan worden aangemerkt. Voorts concludeert de rechtbank dat het op naam zetten van de auto op, respectievelijk, het bedrijf van *medeverdachte 14*, het bedrijf van *medeverdachte 20* en, tenslotte, het bedrijf van *medeverdachte 4*, is gedaan om te verhullen dat de verdachte in werkelijkheid de rechthebbende was.
Uit de bewijsmiddelen kan ook worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachten, *medeverdachte 14*, *medeverdachte 20* en *medeverdachte 4* wisten dat de Volkswagen Transporter met het kenteken *X* - in ieder geval - gedeeltelijk gefinancierd was door gelden afkomstig uit de hennepteelt. *medeverdachte 14* en *medeverdachte 4* hebben immers werkzaamheden in de hennepkwekerij in Heerhugowaard verricht, terwijl *medeverdachte 20* bij de hennepteelt in Heerhugowaard behulpzaam is geweest door, onder andere, grond en afval te laten afvoeren. Deze medeverdachten hebben derhalve minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bestelauto met geld afkomstig uit de hennepteelt was betaald en. Zij hadden derhalve de wetenschap dat de bestelauto middellijk afkomstig was uit een misdrijf. Ook de verdachte wist, gelet op zijn betrokkenheid bij grootschalige hennepteelt, dat de bestelauto middellijk afkomstig was uit misdrijf.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachten *medeverdachte 14*, *medeverdachte 20* en *medeverdachte 4* schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwashandelingen met betrekking tot de bestelauto met kenteken *X*, in die zin dat hij tezamen met deze medeverdachten heeft verhuld wie de rechthebbende op die auto was.
Feit 12 (witwashandelingen met betrekking tot een bestelauto met kenteken
*X*)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van dit feit, nu er geen bewijs is dat zijn cliënt deze bestelauto heeft gefinancierd en in zijn bezit heeft gehad. Van het verhullen of verwerven of voorhanden hebben is geen sprake. Voorts is er geen bewijs dat het geld waarmee deze bestelauto is betaald, middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Bij de aankoop van de bestelauto met kenteken *X* waren aanwezig de verdachte en de medeverdachte *medeverdachte 4*. Tijdens het gesprek met de autoverkoper had de verdachte de leiding. De bestelauto is geleverd op 7 augustus 2008. Op de dag van aflevering heeft *medeverdachte 4* de bestelauto opgehaald na contante betaling van een bedrag van € 26.736,05. Dit waren coupures van 500, 200 en 50 euro. *medeverdachte 4* heeft verklaard dat de bus niet van hem was en dat hij deze alleen op naam van zijn bedrijf *bedrijf* B.V. heeft gezet. De bestelauto is voorts niet in zijn bedrijfsadministratie verantwoord, omdat hij de auto niet zelf had betaald.
De rechtbank stelt ook bij dit feit voorop dat de verdachte, blijkens de bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 1 tot en met 8, gedurende een lange periode samen met anderen op grote schaal hennep heeft geteeld of bewerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de hennepteelt grote sommen geld worden verdiend en dat de veelal contante opbrengsten worden witgewassen door middel van de aankoop van goederen.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de auto met kenteken *X* feitelijk door de verdachte is besteld. Ook kan daaruit worden afgeleid dat de auto is gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. De rechtbank is van oordeel, gelet op de geschetste gang van zaken bij de aankoop van de bestelauto en de verklaring van de medeverdachte *medeverdachte 4* dat hij de auto niet heeft betaald, dat de verdachte de bestelauto heeft gefinancierd en dat hij feitelijk als rechthebbende kan worden aangemerkt. Voorts concludeert de rechtbank dat het op naam zetten van de auto op het bedrijf van *medeverdachte 4* is gedaan om te verhullen dat de verdachte in werkelijkheid de rechthebbende was.
Uit de bewijsmiddelen kan ook worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachte *medeverdachte 4* wisten dat de Volkswagen Transporter met kenteken *X* gefinancierd was door gelden afkomstig uit de hennepteelt. *medeverdachte 4* heeft immers werkzaamheden in de hennepkwekerij in Heerhugowaard verricht en hij is samen met de verdachte betrokken geweest bij een hennepkniplocatie in Opperdoes. *medeverdachte 4* heeft derhalve minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bestelauto met geld afkomstig uit de hennepteelt was betaald. Hij had derhalve de wetenschap dat de bestelauto middellijk afkomstig was uit een misdrijf. Ook de verdachte wist, gelet op zijn betrokkenheid bij grootschalige hennepteelt, dat de bestelauto middellijk afkomstig was uit misdrijf.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachte *medeverdachte 4* schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwashandelingen met betrekking tot de bestelauto met kenteken *X*, in die zin dat hij tezamen met deze medeverdachte heeft verhuld wie de rechthebbende op die auto was.
Feit 13 (witwashandelingen met betrekking tot een personenauto met kenteken
*X*)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van dit feit, nu deze personenauto - gelet op het maandelijks netto salaris van circa € 2.800,00 en de contante opnames tot een totaal van € 34.900,00 - uit eigen legale middelen kon worden betaald.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
In oktober 2008 heeft de verdachte een personenauto van het merk Audi, type A3, met kenteken *X*, gekocht en aan zijn vriendin *medeverdachte 21* gegeven. Onder inruil van een andere personenauto heeft de verdachte daarvoor een bedrag van € 15.500,00 contant betaald. Deze betaling betrof een “stapel” geld.
Het verweer van de raadsman dat de auto uit eigen legale middelen is betaald en dat daarom geen sprake is van witwassen, faalt reeds omdat de verdachte geen enkele verklaring heeft willen geven over de wijze waarop hij de aanschaf van de auto heeft gefinancierd en over de herkomst van het door hem betaalde contante geldbedrag. De enkele, niet nader onderbouwde bewering dat de auto uit de legale inkomsten uit arbeid kon worden betaald, is niet voldoende om te oordelen dat een bewezenverklaring niet kan volgen.
De rechtbank heeft in dit vonnis vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode samen met anderen op grote schaal hennep heeft geteeld of bewerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de hennepteelt grote sommen geld worden verdiend en dat de veelal contante opbrengsten worden witgewassen door middel van de aankoop van goederen. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat de verdachte maandelijks geldbedragen op zijn bankrekening ontving van *bedrijf* BV onder de vermelding van “salaris”, maar de verdachte heeft niets willen verklaren over het hebben van een legaal inkomen en over de herkomst van het geld waarmee voornoemde personenauto is gekocht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat deze personenauto, in ieder geval gedeeltelijk, is gekocht met geld van criminele herkomst.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat in de ten laste gelegde periode ten aanzien van de personenauto met kenteken *X* sprake is geweest van witwassen, in die zin dat de verdachte een personenauto heeft verworven en overgedragen, terwijl hij wist dat die auto middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 14.700052-10 (mishandeling en bedreiging van een ambtenaar van politie)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het bewijs van deze feiten.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Alkmaar op
9 november 2009 vond de pro forma behandeling plaats van de strafzaak tegen de verdachte. De verdachte heeft toen een dienstdoende parketwachter, die hem belette de publieke tribune (verder) op te lopen, met kracht omver geduwd waardoor deze parketwachter pijn heeft ondervonden. Ook heeft de verdachte deze parketwachter dreigend de woorden toegevoegd: “Ik sla je kop van je romp” en “Ik ram je kop van je romp”.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 9 november 2009 een ambtenaar van politie heeft mishandeld en bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 14.810289-09
1.
hij in het jaar 2004 in de gemeente Almere, in een pand gelegen aan de *adres*, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft bewerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 4 maart 2009 in de gemeente Groningen, in bedrijfspanden gelegen aan de *adres* , meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
3.
hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 4 maart 2009 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in panden gelegen aan de *adres* heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V./Essent, waarbij verdachte en/of zijn mededaders de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2006 in de gemeente Almere, in een woning gelegen aan de *adres*, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft bewerkt grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
5.
hij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2008 in de gemeente Medemblik, in een woning gelegen aan de *adres* te Opperdoes, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft bewerkt grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
6.
hij in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 16 december 2008 in de gemeente Groningen, in een bedrijfspand gelegen aan de *adres*, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
7.
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 24 maart 2009, in de gemeente Heerhugowaard, in een bedrijfspand gelegen aan de *adres*, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
8.
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 24 maart 2009, in de gemeente Heerhugowaard tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand gelegen aan de *adres* heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededaders de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
9.
hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 24 maart 2009 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en *medeverdachte 1* en *medeverdachte 2* en *medeverdachte 3* en *medeverdachte 4* en *medeverdachte 5* en *medeverdachte 6* en andere personen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het meerdere malen in de uitoefening van beroep of bedrijf tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telen en/of bewerken van (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, een leider van voormelde organisatie was;
11.
hij in de periode van 7 maart 2008 tot en met 24 maart 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen van een bestelauto, merk Volkswagen, type Transporter, gekentekend *X*, heeft verhuld wie de rechthebbende op die bestelauto was, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze bestelauto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
12.
hij in de periode van 7 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met *medeverdachte 4* van een bestelauto, merk Volkswagen, type Transporter, gekentekend *X*, heeft verhuld wie de rechthebbende op die bestelauto was, terwijl hij en zijn mededader wisten dat deze bestelauto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
13.
hij in de maand oktober 2008 in de gemeente Almere een personenauto, merk Audi, type A3, gekentekend *X*, heeft verworven en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat die auto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
in de zaak met parketnummer 14.700052-10
1.
hij op 9 november 2009 in de gemeente Alkmaar opzettelijk mishandelend een persoon, te weten een agent van de politie Noord-Holland Noord, *slachtoffer*, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met toezicht en/of ordehand-having op een terechtzitting belast, met kracht omver heeft geduwd, waardoor die *slachtoffer* pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 9 november 2009 in de gemeente Alkmaar een persoon, te weten een agent van de politie Noord-Holland Noord, *slachtoffer*, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met toezicht en/of ordehandhaving op een terechtzitting belast, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde *slachtoffer* dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla je kop van je romp" en "Ik ram je kop van je romp".
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 14.810289-09
ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7, telkens:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 en feit 8, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
ten aanzien van feit 9:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 11 en feit 12, telkens:
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van feit 13:
witwassen.
in de zaak met parketnummer 14.700052-10
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien een straf wordt opgelegd, strafvermindering dient te worden toegepast, nu bij de doorzoeking van de woning van de verdachte (die heeft plaatsgevonden in het kader van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek) door de politie – onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris – onbehoorlijk is gehandeld. De raadsman heeft gesteld dat sprake was van een ravage, van bevuiling en van vernielingen in de woning en dat zonder toestemming gebruik is gemaakt van goederen van de verdachte (onder andere van een koffiezetapparaat). In verband met deze stelling van de raadsman – die voor het eerst naar voren is gebracht bij de voorgeleiding van de verdachte bij de rechter-commissaris – is door de heer *verbalisant*, ambtenaar van politie, op 3 augustus 2009 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt (E-047). In dit proces-verbaal heeft de heer *verbalisant* het volgende vermeld:
“ Er is inderdaad tijdens de zoeking gebruik gemaakt van het toilet en dat is in goede orde achtergelaten. Uit de koelkast zijn geen artikelen gehaald omdat er een cateringbedrijf voor lunches heeft gezorgd en de gemeente Almere voor het diner. Juist is dat er ongeveer 6 koppen koffie zijn gezet met het in de woning aanwezige Senseo-apparaat. Dat is niet gebruikelijk en is intern geëvalueerd. Gezien het gegeven dat de woning minutieus is doorzocht en er vier kluizen zijn opengemaakt zullen er zaken zijn verplaatst, maar er is zeker geen geweldige ravage aangericht.”
Ter zitting heeft de raadsman foto’s getoond van de woning van verdachte. De raadsman heeft gesteld dat deze foto’s zijn genomen op de ochtend na de doorzoeking. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat op deze foto’s diverse beschadigingen in de woning zijn waar te nemen. Tevens heeft de rechtbank waargenomen dat het toilet in de woning was vervuild, dat gebruikt servies was achtergelaten en dat op het terras buiten een asbak gevuld met sigarettenpeuken op een tafel stond.
De raadsman verbindt aan de aangetroffen situatie in en om de woning van de verdachte de conclusie dat onbehoorlijk is gehandeld, zodat daaraan bij de strafoplegging consequenties dienen te worden verbonden.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat indien voor de afzonderlijk ten laste gelegde kniplocaties (naast de kwekerijen) straf wordt opgelegd, dit neerkomt op een dubbele bestraffing, nu de hennep die in de kniplocaties werd geknipt, afkomstig zal zijn geweest van de kwekerijen. Bewezenverklaring van de feiten 1 en 5 mag volgens de raadsman op de strafmaat nauwelijks invloed hebben.
Oordeel van de rechtbank over het strafmaatverweer
In artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering wordt volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de totstandkoming van dit artikel onder “vormverzuim” verstaan: het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat ook het schenden van ongeschreven normen bij een doorzoeking aanleiding kunnen geven tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim.
Bij de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient evenwel sprake te zijn van een verzuim dat onherstelbaar is. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu, indien al wordt aangenomen dat de geconstateerde schade en bevuiling zijn ontstaan tijdens de doorzoeking ten behoeve van het onderzoek Colorado en wordt aangenomen dat hier sprake is van schade en vervuiling die niet vallen onder de normale schade en vervuiling die een doorzoeking mee kan brengen, niet is gebleken dat deze onherstelbaar was.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a voornoemd, is er geen aanleiding om strafvermindering toe te passen.
Motivering van de straf
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet, te weten in 2006 en 2009. Tevens blijkt daaruit dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten en wegens een bedreiging.
De verdachte heeft zich als leider van een criminele organisatie schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep op drie locaties en het medeplegen van het bedrijfsmatig bewerken van hennep op drie locaties. De merendeels grootscha-lige, professioneel ingerichte hennepkwekerijen of hennepknipwerkplaatsen werden in samenwerking met verdachte’s medeverdachten geëxploiteerd. De verdachte heeft zich voorts op twee hennepteeltlocaties schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van elektriciteit.
De hennepteelt is maatschappelijk onaanvaardbaar omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het illegaal verdiende geld wordt vervolgens witgewassen, hetgeen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. In dit vonnis is vastgesteld dat ook de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwashandelingen met betrekking tot twee bestelauto’s en een personenauto.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van een agent van politie. Door zijn agressieve wijze van handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn toegebracht en hij heeft zich op onaanvaardbare wijze verbaal geuit.
In het onderzoek Colorado staan in totaal vierentwintig verdachten terecht. Om de door de rechtbank aan de verdachte op te leggen straf – ook in vergelijking tot de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd – inzichtelijk te maken, zal de rechtbank de straf uitsplitsen naar de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat voor het medeplegen van het telen van hennep – in een andere dan een ondergeschikte rol – een gevangenisstraf van in beginsel 6 maanden passend is. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de uitgangspunten die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren ten aanzien van Opiumwetdelicten worden gehanteerd: 12 weken gevangenisstraf voor het met een zekere professionaliteit telen van 500 à 1000 planten door een first offender die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt.
In de onderhavige zaak heeft het telen van hennep op zeer grote schaal plaatsgevonden (veel meer planten per kwekerij), op professionele wijze, namelijk in de uitoefening van beroep of bedrijf, in een georganiseerd verband en gedurende een lange periode, zodat een langere gevangenisstraf dan voorzien in de oriëntatiepunten als uitgangspunt in deze zaak passend is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor het medeplegen van het bewerken (knippen) van hennep – in een andere dan een ondergeschikte rol – een gevangenisstraf van in beginsel 4 maanden passend is. Ook het knippen van hennep heeft in de onderhavige zaak op zeer grote schaal, op professionele wijze en gedurende een langere periode plaatsgevonden. De rechtbank heeft bij het bepalen van deze strafmaat in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de hennep die in de kniplocaties werd geknipt afkomstig is geweest van de kweeklocaties.
Het vorenstaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot een strafmaat van
in beginsel 6 maanden gevangenisstraf per kweeklocatie en 4 maanden gevangenisstraf per kniplocatie.
De rechtbank zal niet daarnaast nog een gevangenisstraf opleggen voor de bewezen verklaarde diefstallen van energie. Hoewel het hierbij vanzelfsprekend gaat om schadetoebrengende misdrijven, is in deze zaak de daarvoor op te leggen straf al verdisconteerd in de voor de betrokkenheid per kwekerij op te leggen gevangenisstraf.
Naast voornoemde strafbare feiten is bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft bij de verdachte bovendien bewezen verklaard dat hij in deze organisatie een leidende rol heeft gespeeld, zodat de rechtbank voor dit feit komt tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
Door het telen van hennep zijn opbrengsten gegenereerd, die naar voren komen in de bewezen verklaarde witwasfeiten. Hoewel ook hier sprake is van een zekere overlap met het telen van hennep (de hennep werd tenslotte geteeld met het oog op financieel gewin) is de rechtbank van oordeel dat ook voor deze witwasfeiten een strafoplegging gerechtvaardigd is. Juist het op grote voet leven van de opbrengsten uit hennepteelt, onder meer naar voren komend uit de aanschaf van auto’s, wekt immers naar de samenleving de indruk dat misdaad loont, en is daardoor zeer laakbaar. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor witwassen als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 maanden per feit te hanteren.
Voor de bewezen verklaarde mishandeling en bedreiging zal de rechtbank, mede gelet op het feit dat de verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, een gevangenisstraf van 2 maanden opleggen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van in totaal 50 maanden aan de verdachte behoort te worden opgelegd.
9. Vorderingen van de benadeelde partijen
9.1 Enexis B.V. (in de zaak met parketnummer 14.810289-09)
De benadeelde partij Enexis B.V., heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 118.672,81 wegens schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht, bestaande uit:
- elektriciteitsverbruik ten behoeve van de hennepkwekerij € 114.924,66
- nieuwe huisaansluitkast inclusief plaatsen € 152,95
- afsluitkosten binnen € 91,20
- uurloon fraude-inspecteur (6 uur à € 67,00) € 402,00
- administratiekosten fraude € 260,00
- kosten voor rechtsbijstand € 2.842,00.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Door de verdachte is geen verweer gevoerd met betrekking tot (de hoogte van) de vordering.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - , rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, waarbij de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand in de kostenveroordeling zal betrekken.
De verdachte zal daarnaast worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader(s) aan de benadeelde partij is voldaan.
Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
9.2 *slachtoffer* (in de zaak met parketnummer 14.700052-10)
De benadeelde partij *slachtoffer*, heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 175,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 285, 300, 304, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder de feiten 10 en 14 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘De strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 50 (vijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij *slachtoffer*.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 175,00 (éénhonderdvijfenzeventig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd *slachtoffer* te betalen een som geld ten bedrage van € 175,00 (éénhonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij Enexis B.V..
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 115.830,81, (éénhonderdvijftienduizendachthonderddertig euro en éénentachtig cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 2.842,00 (tweeduizendachthonderdtweeënveertig euro en tweeënveertig cent).
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader(s) zijn voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Enexis B.V. te betalen een som geld ten bedrage van € 115.830,81, (éénhonderdvijftienduizendachthonderddertig euro en éénentachtig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen en mr. S.M. Schouten, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2011.