ECLI:NL:RBALK:2011:BQ0503

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127904-HA RK 11-34
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid en onvoldoende voorbereidingstijd voor de verdediging

Op 4 april 2011 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Alkmaar een verzoek tot wraking behandeld, ingediend door de raadsman van de verdachte. De raadsman stelde dat de rechters de schijn van partijdigheid hadden gewekt door onvoldoende tijd te geven voor de voorbereiding van de verdediging. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de strafkamer om een verzoek tot het horen van 14 getuigen af te wijzen. De voorzitter van de strafkamer, mr. M. Lolkema, had in een brief aan de raadsman aangegeven dat het noodzakelijkheidscriterium zou worden toegepast, wat leidde tot de afwijzing van het getuigenverhoor. De raadsman voerde aan dat de eerdere raadsman onvoldoende actief was geweest en dat de verdachte, als onderdeel van een grotere zaak met 24 verdachten, niet de juiste voorbereidingstijd had gekregen.

Tijdens de zitting op 4 april 2011 werd het verzoek tot wraking besproken. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters op toereikende gronden tot hun beslissing waren gekomen. De raadsman had vanaf 18 maart 2011 voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden, en de rechtbank had de zitting zelfs een week uitgesteld om de raadsman meer tijd te geven. De officier van justitie benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding bij de raadsman ligt en dat de beslissing van de rechtbank juridisch juist was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een vrees van partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af.

De rechtbank besloot dat het onderzoek in de strafzaak voortgezet zou worden en dat de zaak in handen van de voorzitter van de sector straf zou worden gesteld. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd gedaan door de wrakingskamer, bestaande uit mr. P.H.B. Littooy, mr. A. van der Perk en mr. B.H. Franke, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Randeraat.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 127904 /HA RK 11-34
Datum uitspraak : 4 april 2011
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend namens:
[Verdachte],
geboren [geboortedatum en –plaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op [adres en woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. Y. Quint, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
1 Procesverloop
Ter terechtzitting van 4 april 2011 heeft de raadsman van verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan van de rechters mr. M. Lolkema, mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. Devis, leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van een tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, hierna: de rechters.
De wrakingskamer heeft het verzoek ter terechtzitting van 4 april 2011 behandeld, mede aan de hand van het door de griffier van de strafkamer verstrekte uittreksel proces-verbaal van de terechtzitting. Bij deze behandeling zijn verzoeker, diens raadsman, de officier van justitie en de rechters in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten.
Na beraadslaging heeft de wrakingskamer diezelfde dag mondeling uitspraak gedaan.
2 De standpunten
De raadsman heeft ter terechtzitting gesteld dat de rechtbank bij verzoeker de schijn van partijdigheid heeft gewekt door diens raadsman niet meer tijd te gunnen om de verdediging voor te bereiden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij – kort samengevat – ten overstaan van de wrakingskamer het volgende aangevoerd:
Ten eerste heeft de raadsman desgevraagd aangegeven dat ook de beslissing van de strafkamer ter terechtzitting van 4 april 2011, inhoudende afwijzing van het verzoek tot het horen van 14 getuigen, dient te worden beschouwd als zelfstandige wrakingsgrond. Op 28 maart 2011 heeft de voorzitter, mr. Lolkema, reeds schriftelijk aan de raadsman laten weten dat voor de beoordeling van het op 25 maart 2011 gedane verzoek tot het horen van de getuigen het noodzakelijkheidscriterium zal worden toegepast. Daarbij heeft de voorzitter medegedeeld dat op grond van dit criterium het verzoek tot het horen van de 14 van de 15 verzochte getuigen op de terechtzitting van 4 april 2011 zal worden afgewezen, nu de toenmalige raadsman van de verdachte in de gelegenheid is gesteld de verhoren van deze 14 getuigen door de rechter-commissaris bij te wonen en nadien afschriften heeft ontvangen van de processen-verbaal van deze verhoren.
De raadsman heeft ter zitting van 4 april 2011 gepersisteerd bij zijn verzoek, daartoe stellende dat de raadslieden die verdachte eerder hebben bijgestaan zich onvoldoende actief hebben opgesteld. Daarbij is op 4 april 2011 een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gevorderd en toegestaan, waarbij de tenlastelegging is verruimd. Naast medeplegen van de ten laste gelegde feiten is nu ook de medeplichtigheid toegevoegd.
Het verzoek is vervolgens door de rechtbank afgewezen.
Als tweede wrakingsgrond voert de raadsman van verzoeker aan, dat de schijn van vooringenomenheid van de strafkamer blijkt uit het feit dat aan de verdediging onvoldoende voorbereidingstijd is gegund. Hij beroept zich hierbij op hetgeen door de voorzitter in de brief van 28 maart 2011 aan de raadsman is meegedeeld ten aanzien van de planning van de rechtbank en het gegeven dat de strafzaak van verdachte deel uit maakt van een mega-strafzaak tegen 24 verdachten. De raadsman is van mening dat daardoor de equality of arms ontbreekt en dat aan verzoeker het recht op een eerlijk proces wordt ontzegd. De raadsman heeft desgevraagd verklaard dat hij zich op 18 maart 2011 heeft gesteld in deze strafzaak en dat hij aan zijn cliënt heeft verzocht om de ordners op te halen bij de voorgaande raadsman. Het gaat om 98 ordners waarvan 18 ordners betrekking hebben op zijn cliënt, te weten (kortweg) verdenking ten aanzien van twee hennepkwekerijen alsmede criminele organisatie.
De rechters hebben te kennen gegeven niet in de verzochte wraking te berusten.
De voorzitter van de strafkamer heeft desgevraagd verklaard, dat de beslissing tot afwijzing van het horen van de 14 getuigen is genomen op juridische gronden en derhalve niet op grond van gewenste efficiency. De reden tot afwijzing is erin gelegen dat deze getuigen in zaken van medeverdachten reeds gehoord zijn door de rechter-commissaris. De toenmalige raadsman van verzoeker had geen onderzoekswensen en is in de gelegenheid gesteld deze verhoren bij te wonen. De processen-verbaal van verhoor zijn toegevoegd aan het strafdossier van de verdachte, thans verzoeker. De strafkamer ziet dan ook geen noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuigen.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond heeft de voorzitter het volgende verklaard.
De raadsman heeft zich op 18 maart 2011 als opvolgend raadsman van verzoeker gesteld. De griffier van de strafkamer heeft op dezelfde dag contact opgenomen met de raadsman en zij heeft de raadsman op de hoogte gesteld van de omvang van het dossier en de voortgang van de terechtzitting. Rekeninghoudend met de wisseling van raadsman heeft de strafkamer vervolgens de inhoudelijke zittingsdatum een week verzet, van 4 april naar 11 april 2011. De verdenking tegen verzoeker bestaat uit drie feiten. De strafkamer is van oordeel dat de raadsman vanaf 18 maart j.l. over voldoende voorbereidingstijd heeft kunnen beschikken.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat het feit, dat hij zich niet heeft verzet tegen het horen van de getuigen, niets afdoet aan de beslissing van de rechtbank die op juridisch juiste gronden is genomen. Voorts is de officier van justitie van mening dat het de verantwoordelijkheid van de raadsman is om bij het aannemen van de zaak in te schatten of hij zich voldoende kan voorbereiden op een zaak. De raadsman heeft de zaak geaccepteerd zonder het strafdossier op te vragen bij het parket of na te vragen of zijn dossier compleet is. Het gedeelte van het strafdossier dat betrekking heeft op verzoeker is niet zo omvangrijk. Met nog een week te gaan tot de inhoudelijke behandeling moet de raadsman ook nu nog in staat worden geacht zich zorgvuldig te kunnen voorbereiden.
De beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek is dan ook juist. De officier van justitie wijst in dit verband op de belangenafweging zoals door de Hoge Raad gevergd blijkens zijn arrest van 5 januari 2010, LJN-nummer BK2145.
Het voert zijn inziens te ver om uit deze beslissing een schijn van partijdigheid van de rechtbank af te leiden.
3 Beoordeling van het verzoek
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
Daarnaast stelt de wrakingskamer voorop, dat een wrakingsincident geen verkapt rechtsmiddel is tegen de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Daartoe dient immers het rechtsmiddel van hoger beroep. Dergelijke onwelgevallige beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie slechts onder de hierboven omschreven bijzondere omstandigheden een grond voor wraking opleveren. De wrakingskamer verwijst naar een arrest van het gerechtshof Arnhem van 24 november 2010, gepubliceerd onder LJN-nummer BO5131.
Verzoeker heeft in deze zaak gesteld dat sprake is van schijn van vooringenomenheid.
De eerste grond tot wraking betreft de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek van tot het opnieuw doen horen van 14 getuigen.
In beginsel levert deze verzoeker onwelgevallige beslissing tot afwijzing van een verzoek van de verdediging geen te honoreren grond tot wraking op. Dat kan anders zijn indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat zij alleen verklaarbaar is als gevolg van vooringenomenheid van rechter dan wel dat de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is, nu deze beslissing voldoende is gemotiveerd en nu deze motivering de beslissing kan dragen.
De tweede wrakingsgrond betreft de klacht dat de raadsman niet meer tijd gegund wordt voor de voorbereiding van de verdediging van verzoeker.
Ook deze aangevoerde grond treft geen doel.
De raadsman heeft zich op 18 maart 2011 namens verzoeker bij de griffie van de rechtbank gesteld. De wrakingskamer stelt voorop dat vanaf deze datum de voorbereidingstijd van de verdediging is gaan lopen. Ten tijde van het overnemen van de zaak was de raadsman er van op de hoogte dat het ging om een omvangrijke zaak en dat verzoeker één van de 24 verdachten was in een zogenaamde megazaak.
De raadsman bij de behandeling van het wrakingsverzoek verklaard, dat zijn cliënt weliswaar is te beschouwen als kleinere vis in dit geheel maar dat de verdenking van verzoeker niet slechts betrekking heeft op twee hennepkwekerijen, aangezien ook deelneming aan een criminele organisatie ten laste is gelegd. Naar het oordeel van de wrakingskamer hebben de rechters op toereikende gronden tot de beslissing kunnen komen dat de periode van 18 maart 2011 tot 11 april 2011, ook indien dit laatste ten laste gelegde feit in aanmerking wordt genomen, toereikend moet worden geacht om de verdediging van verzoeker op zorgvuldige wijze voor kunnen bereiden.
De beslissing om de zaak niet langer dan tot 11 april aan te houden komt derhalve niet onjuist, laat staan onbegrijpelijk, voor.
Al het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. Beide hierboven weergegeven beslissingen van de rechters hebben in geen enkel opzicht een aanwijzing opgeleverd voor een objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker dat sprake zou kunnen zijn van vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechters.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- beveelt dat het onderzoek in de zaak met parketnummer 14.810138-09 wordt voortgezet in de stand waarin dit zich thans bevindt en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sector straf in deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A. van der Perk en mr. B.H. Franke, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2011.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.