ECLI:NL:RBALK:2011:BP7229

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1986
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek om verstrekking van kandidatenlijsten voor gemeenteraadsverkiezingen

In deze zaak heeft eiser een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om kopieën van de kandidatenlijsten (model H1) voor de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010 in de gemeente Castricum. Eiser ontving de lijsten, maar zonder de adresgegevens van de kandidaten. Op 21 januari 2010 vond de procedure plaats zoals beschreven in artikel I 4 van de Kieswet, waarna de kandidatenlijsten op 22 januari 2010 openbaar zijn gemaakt. Eiser stelde dat de gevraagde lijsten op het moment van zijn verzoek niet ter inzage lagen en dat de weigering om de adresgegevens te verstrekken onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de Wob niet alleen van toepassing is op informatie die nooit ter inzage heeft gelegen, maar ook op informatie die eerder openbaar is gemaakt. De rechtbank vernietigde het besluit van 6 januari 2011 van verweerder, dat het verzoek van eiser als een verzoek om een feitelijke handeling had aangemerkt. De rechtbank herstelde het besluit van 18 maart 2010 en bepaalde dat de gevraagde kandidatenlijsten, inclusief de adresgegevens, aan eiser moesten worden verstrekt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/1986 WOB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
tegen
de voorzitter van het hoofdstembureau van de de gemeente Castricum,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij e-mailbericht van 24 januari 2010 heeft eiser bij de burgemeester van Castricum ter attentie van het Gemeentelijk Bureau Verkiezingen verzocht om kopieën van de kandidatenlijsten (model Hl) zoals die zijn ingediend en goedgekeurd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010 in de gemeente Castricum.
Nadat per e-mail over het verzoek was gecorrespondeerd, heeft eiser per mail kandidatenlijsten toegezonden gekregen, waarop de adresgegevens van de kandidaten ontbraken. Bij brief van 28 februari 2010 heeft eiser het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum (hierna: het college van burgemeester en wethouders) in gebreke gesteld. Bij brief van 11 maart 2010 heeft hij het college van burgemeester en wethouders nogmaals gemaand op het verzoek te beslissen en voor zover nodig bezwaar gemaakt tegen de onvolledige toezending van de gevraagde stukken.
Bij brief van 18 maart 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders eiser meegedeeld dat de adresgegevens van de kandidaten niet aan eiser worden verstrekt. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich daarbij beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en sub e van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het tegen de brief van 18 maart 2010 ingediende bezwaarschrift is op 10 augustus 2010 door het college van burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft bij brief van 12 augustus 2010, door de rechtbank ontvangen op 13 augustus 2010, beroep ingesteld, primair tegen het niet of niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek en subsidiair tegen het besluit van 10 augustus 2010.
De rechtbank heeft de zaak op 12 november 2010 ter zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college van burgemeester en wethouders is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij mr. K.J. Smit.
Bij tussenuitspraak van 30 december 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen door het college van burgemeester en wethouders en het college in de gelegenheid gesteld het gebrek in de besluitvorming te herstellen door het bestreden besluit te laten bekrachtigen door verweerder. Daaraan is gehoor gegeven. Door verweerder is opnieuw op de bezwaren beslist bij besluit van 6 januari 2011. De besluitvorming is inhoudelijk ongewijzigd gebleven.
Nadat eiser in de gelegenheid is gesteld zienswijzen te geven, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.
Motivering
1.1. Verweerder heeft gehoor gegeven aan de tussenuitspraak van 30 december 2010 door op 6 januari 2011 een nieuw - maar inhoudelijk ongewijzigd - besluit op bezwaar te nemen. Dit besluit vervangt het bestreden besluit van 10 augustus 2010. Het beroep wordt, gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit van 6 januari 2011.
1.2. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het ingetrokken besluit van 10 augustus 2010, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet of niet tijdig beslissen op zijn verzoek ingevolge de Wob. Dit beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Met de brief van
18 maart 2010 is beslist op eisers verzoek om toezending van de kandidatenlijsten. In het bestreden besluit van 6 januari 2011 is vervolgens het standpunt ingenomen dat de Wob geen betrekking heeft op openbare informatie, zodat de brief van 18 maart 2010 is aan te merken als een beslissing op een verzoek om een feitelijke handeling te verrichten. Daaruit volgt dat verweerder van mening is dat de door eiser gevraagde stukken niet ingevolge de Wob kunnen worden verstrekt. Eiser kan die beslissing aanvechten door in beroep te komen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Van het niet beslissen op eisers verzoek is dus geen sprake.
3. De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van het bestreden besluit van
6 januari 2011. Voor die beoordeling zijn de volgende wettelijke voorschriften van belang.
De artikelen H 1, I 1, I 3, I 4 en I 17 van de Kieswet, voor zover hier van belang, luiden als volgt:
H 1
1. Op de dag van de kandidaatstelling kunnen bij de voorzitter van het hoofdstembureau of bij het door deze aan te wijzen lid van dat bureau, op de secretarie van de gemeente waar dit bureau is gevestigd, van negen tot vijftien uur, kandidatenlijsten worden ingeleverd. Ten minste drie weken voor de kandidaatstelling brengt de burgemeester van elke gemeente dit ter openbare kennis.
I 1
1. Op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, houdt het hoofdstembureau een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.
2. Het hoofdstembureau draagt er zorg voor dat het centraal stembureau op de dag na de kandidaatstelling afschriften van de ingeleverde kandidatenlijsten ontvangt.
3. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel H 2, draagt het hoofdstembureau er zorg voor dat de overige hoofdstembureaus op de dag na de kandidaatstelling een afschrift van de kandidatenlijst ontvangen die voor de desbetreffende kieskring is ingeleverd.
I 3
1. Onmiddellijk nadat de lijsten door het hoofdstembureau zijn onderzocht, worden deze en, indien vereist, de verklaringen van ondersteuning, door de voorzitter ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor een ieder ter inzage gelegd.
2. Op de voet van artikel I 1, derde lid, toegezonden afschriften van ingeleverde kandidatenlijsten worden ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd ter inzage gelegd, zodra deze zijn ontvangen.
I 4
Op de derde dag na de kandidaatstelling beslist het hoofdstembureau in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten en over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten, alsmede over het handhaven van de daarboven geplaatste aanduiding van een politieke groepering, en maakt deze beslissingen op de zitting bekend.
I 17
1. Nadat van alle hoofdstembureaus de in artikel I 9, eerste lid, eerste volzin, bedoelde mededeling is ontvangen, maakt de voorzitter van het centraal stembureau de lijsten zo spoedig mogelijk openbaar. Daarbij vermeldt hij tevens welke lijsten tot een lijstencombinatie zijn verbonden.
2. De openbaarmaking geschiedt indien het betreft de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer, door plaatsing van de lijsten naar de kieskringen gerangschikt en met vermelding van hun nummers en, in voorkomend geval, de aanduidingen van de politieke groeperingen in de Staatscourant; indien het betreft de verkiezing van de leden van provinciale staten of de gemeenteraad, door de van de nummers en, in voorkomend geval, de aanduidingen van de politieke groeperingen voorziene lijsten ter secretarie van de gemeente waar het centraal stembureau is gevestigd, onderscheidenlijk ter secretarie van de gemeente, voor een ieder ter inzage te leggen. Van de terinzagelegging geschiedt tegelijk openbare kennisgeving door de voorzitter van het centraal stembureau.
Ingevolge artikel E 7, tweede lid, van de Kieswet is de burgemeester voorzitter van het hoofdstembureau.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wob vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
4. Zoals vastgesteld in de tussenuitspraak is tussen partijen niet in geschil dat eisers verzoek om kopieën betrekking had op de zogenaamde H1-lijsten; de lijsten die ingevolge artikel H1 van de Kieswet bij verweerder zijn ingediend en vervolgens, na de procedure als omschreven in artikel I 1 en I 2 van de Kieswet, op grond van artikel I 3 door verweerder ter inzage zijn gelegd.
5. Eiser heeft naar aanleiding van zijn verzoek de H1-kandidatenlijsten toegezonden gekregen met weglating van adresgegevens. Eiser kan zich daarmee niet verenigen. Hij wenst ook de adresgegevens te ontvangen en heeft aangevoerd dat verweerder openbaarmaking daarvan niet met een beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wob had kunnen weigeren. De gevraagde gegevens hebben immers ter inzage gelegen. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de door hem bedoelde lijsten op 24 januari 2010 niet ter inzage lagen. Hij heeft de kandidatenlijsten als bedoeld in artikel H1 opgevraagd, en niet de kandidatenlijsten die met toepassing van artikel I 17 van de Kieswet ter inzage zijn gelegd. Ter zitting heeft eiser voorbeelden overgelegd van model-kandidatenlijsten met de aanduiding H1 en I 17 en betoogd dat er een inhoudelijk verschil is tussen de lijsten als bedoeld in artikel H1 en de lijsten als bedoeld in artikel I 17. Bepaalde informatie die in de H1-lijsten is opgenomen, komt niet voor op de I 17-lijsten.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de beslissing van 18 maart 2010 niet is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, maar als een beslissing op een verzoek om een feitelijke handeling te verrichten. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Wob geen betrekking heeft op openbare of reeds openbaar gemaakte informatie. De gevraagde kandidatenlijsten hebben ter inzage gelegen en zijn dus openbaar gemaakt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de gevraagde kandidatenlijsten ter inzage hebben gelegen van 19 januari 2010 tot 22 januari 2010. Na de procedure als omschreven in artikel I 4 van de Kieswet is door verweerder het proces-verbaal van de openbare zitting ter inzage gelegd, met daarbij een andere
– definitieve – versie van de kandidatenlijsten. Deze versie wijkt af van de zogenaamde H1-versie.
7.1. Aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de kandidatenlijsten als bedoeld in artikel H1 van de Kieswet op 19 januari 2010 bij verweerder zijn ingediend en vervolgens, na de procedure als omschreven in artikel I 1 van de Kieswet, van 19 januari 2010 tot 22 januari 2010 ter inzage hebben gelegen als bedoeld in artikel I 3 van de Kieswet.
7.2. Op 21 januari 2010 heeft de procedure als omschreven in artikel I 4 plaatsgevonden, waarna de kandidatenlijsten op 22 januari 2010 openbaar zijn gemaakt als bedoeld in artikel I 17 door ze voor een ieder ter inzage te leggen. Op dat moment zijn feitelijk andere lijsten ter inzage gelegd. Dit is in overeenstemming met het in de Kieswet beschreven systeem. De rechtbank stelt dan ook vast dat de kandidatenlijsten waarom eiser op 24 januari 2010 heeft verzocht, op dat moment niet ter inzage lagen. Verweerder is daar blijkens het bestreden besluit ook van uitgegaan.
7.3. De rechtbank kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat stukken die ooit ter inzage hebben gelegen openbaar zijn, zodat deze stukken niet meer openbaar gemaakt kunnen worden met toepassing van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat stukken die openbaar zijn in die zin dat ze (langs andere weg) voor eenieder opvraagbaar zijn, niet ingevolge de Wob openbaar gemaakt kunnen worden (uitspraak van 20 oktober 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BO1165) en dat gegevens die al eerder openbaar zijn gemaakt aan degene die een Wob-verzoek doet, niet vallen onder de reikwijdte van de Wob (uitspraak van 29 september 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BN8563). Uit deze uitspraken is echter niet af te leiden dat informatie die ooit ter inzage heeft gelegen, niet meer met toepassing van de Wob openbaar gemaakt kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank krijgt de Wob een te beperkt toepassingsbereik als ervan moet worden uitgegaan dat de Wob alleen van toepassing is op informatie die nooit ter inzage heeft gelegen of anderszins openbaar is geweest, maar thans niet of niet meer voor eenieder opvraagbaar is. Voor die opvatting kan de rechtbank in de jurisprudentie van de Afdeling ook geen steun vinden. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AA5845, waarin is overwogen dat de belangenafweging in het kader van de Wob niet kan leiden tot niet algemene openbaarmaking, dat wil zeggen slechts bekendmaking aan een bepaalde verzoeker met een specifiek belang. Nu de gevraagde informatie met toepassing van de Wob aan een derde was verstrekt, moest deze informatie worden geacht desverzocht voor iedere burger beschikbaar te zijn. De afwijzing van het Wob-verzoek tot terbeschikkingstelling van die gegevens was volgens de Afdeling door het bestuurorgaan ten onrechte gehandhaafd. De rechtbank leidt hieruit af dat het feit dat gegevens openbaar zijn geweest of zijn gemaakt ertoe moet leiden dat verstrekking van deze gegevens met een beroep op de Wob niet geweigerd kan worden. Dit is ook in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 1996, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer ZF2009.
7.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eisers verzoek was aan te merken als een verzoek om een feitelijke handeling te verrichten en dat de beslissing daarop geen besluit was als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit van 6 januari 2011 zal dan ook worden vernietigd.
7.5. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf te voorzien in de zaak, nu naar haar oordeel in deze zaak nog slechts één beslissing mogelijk is. Zij zal, doende wat verweerder had moeten doen, het besluit van 18 maart 2010 herroepen en daarvoor in de plaats stellen het besluit dat de gevraagde kandidatenlijsten die op 19 januari 2010 ter inzage zijn gelegd – dus met inbegrip van de adresgegevens van de kandidaten – met toepassing van de Wob aan eiser worden verstrekt. Nu de lijsten met inbegrip van de adresgegevens ter inzage hebben gelegen, kan verweerder de verstrekking van deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank niet weigeren met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op
€ 874,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 10 augustus 2010,
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet (tijdig) beslissen op eisers verzoek ingevolge de Wob, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 januari 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 januari 2011;
- herroept het besluit van 18 maart 2010 en stelt daarvoor in de plaats het besluit dat de gevraagde kandi-datenlijsten die op 19 januari 2010 ter inzage zijn gelegd – dus met inbegrip van de adresgegevens van de kandidaten – met toepassing van de Wob aan eiser worden verstrekt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 6 januari 2011;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte
proceskosten ten bedrage van € 874,00;
- bepaalt dat de betaling van € 874,00 dient te worden gedaan aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2011 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en
verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van ver-zending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.