zaak- en rekestnummers: 124265 / KGZA 10-401 (voorlopige voorziening)
124270 / FA RK 10-1045 (beroepschrift)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb,
[EISER]
wonende te [ADRES]
verzoeker tevens eiser,
advocaat: mr. E. Schoneveld,
[VERWEERDER]
gevestigd te Alkmaar,
verweerder,
in welke zaken belanghebbende is:
[DE VROUW] wonende te [ADRES] (hierna te noemen: de vrouw).
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 4 november 2010 heeft verweerder aan eiser een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd voor de periode van 4 november 2010, 13.30 uur tot 14 november 2010, 13.30 uur.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens eiser op 9 november 2010 om 19.44 uur per fax beroep ingesteld. Voorts is namens eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 12 november 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2010, alwaar zijn verschenen eiser, bijgestaan door mr. M.W. Bouman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer M.C.L. van Sprang, werkzaam als uitvoeringsregisseur Tijdelijk Huisverbod bij de gemeente [ADRES]. Voorts is verschenen de vrouw.
2. Standpunten van partijen
2.1. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een situatie die het opleggen van een huisverbod rechtvaardigt. Het was niet noodzakelijk en het is een disproportionele maatregel. Er is geen sprake geweest van geweld jegens de vrouw en/of zijn zoon. Er was (dan) ook geen sprake van een noodsituatie. De vrouw heeft inmiddels via sms-bericht contact met eiser gezocht en hem verzocht haar te bellen. Gelet op het tijdelijk huisverbod heeft eiser hier geen gehoor aan gegeven. Mogelijk verzet de vrouw zich ook tegen een huisverbod. De politie [ADRES] weigert nadere stukken te overleggen, zodat de man geen inzage heeft in het proces-verbaal en het risicotaxatieinstrument (hierna: RiGH). Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
Eiser heeft een goede band met de vrouw en met zijn zoon. Geen van hen is gebaat bij het opgelegde huisverbod. De zoon van eiser begrijpt niets van de plotselinge afwezigheid van zijn vader. Het besluit is volgens eiser dan ook op onjuiste gronden genomen. In de bestreden beschikking wordt voorbij gegaan aan alle individuele aspecten van het relaas. Het besluit is in strijd met de in Awb opgenomen behoorlijke beginselen van bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
2.2 Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de aanleiding voor het opmaken van een RiGH was de melding van de Officier van Dienst aan de dienstdoende Hulpofficier van Justitie (HOvJ), belast met het uitvoeren van een risico-taxatie, waarin is aangegeven:
"omstreeks 22 uur gisteravond hebben aangeefster en verdachte een conflict gehad naar aanleiding van relatieproblemen. Later die nacht kwam verdachte aan de deur, sloeg hard op de deur en wilde naar binnen. Aangeefster sprak door de gesloten deur verdachte aan en tijdens dat gesprek sloeg verdachte heel hard tegen het glas in de deur, waardoor dit brak. Achteraf bleek, dat hij dit met een hamer deed. Op het moment van slaan stond aangeefster vlak achter het brekende glas. De indruk bestaat, dat gericht in de richting van het hoofd van aangeefster is geslagen."
Verweerder voert aan dat tijdens de gesprekken met de vrouw en eiser uiteenlopende verklaringen werden afgelegd over de wijze waarop het raam is ingeslagen. Beiden hebben volgens verweerder aangegeven dat eiser daadwerkelijk het raam heeft ingeslagen. De vrouw heeft in haar gesprek met de HOvJ aangegeven dat eiser ook tijdens eerdere confrontaties ernstig geweld jegens haar heeft toegepast. Eiser heeft, desgevraagd, in het gesprek met de HOvJ aangegeven te begrijpen dat, gezien de omstandigheden, een huisverbod zal worden opgelegd. Gecombineerd met het gegegeven dat er een tweejarig kind in de woning aanwezig was heeft de burgemeester het advies overgenomen om een huisverbod op te leggen en daarmee een adempauze te forceren.
Verweerder is van mening dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat terecht is besloten een tijdelijk huisverbod op te leggen.
2.3. Ter zitting is namens eiser het volgende naar voren gebracht. De Wth vereist uitzonderlijke omstandigheden. Er is in dit geval een incident geweest tussen verzoeker en de vrouw waarbij de man op de deur heeft geslagen. Hierbij is het glas gebroken. De man betwist dat hierbij een hamer gebruikt is. De politie "had de indruk dat de vrouw achter de deur stond". Over eerder vermelde incidenten is verzoeker niets bekend. Dit was één op zich zelf staand incident, wat in de ogen van verzoeker niet zo zwaarwegend is dat het heeft moeten leiden tot een huisverbod. De opgelegde maatregel is disproportioneel gelet op de belangen van de man, namelijk zijn woning en zijn zoon. Er is niet objectief gebleken dat de vrees gerechtvaardigd was. Eiser heeft voorts aangegeven wel contact te hebben gehad met het Steunpunt Huiselijk Geweld nadat het huisverbod is opgelegd, maar door de denigrerende toon waarop eiser werd benaderd is hij niet naar de afspraak gegaan. Eiser wenst geen hulpverlening.
2.4. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat nadrukkelijk is gekeken naar wat de vrouw heeft gemeld. De vrouw heeft daarbij aangegeven dat er meerdere incidenten geweest zijn. Bij twee van die incidenten heeft de vrouw het bewustzijn verloren. In de aanvullende rapportage van de politie is aangegeven dat de vrouw zeer angstig overkwam, ook op de ochtend na het hier aan de orde zijnde incident. Eiser is bij de politie bekend voor geweldsmisdrijven tussen 1999 en 2004 en een opiumzaak in 2006. De verklaringen van de vrouw, het bij de politie bekende verleden van eiser alsmede het feit dat er een zeer jong kind aanwezig was in de woning zijn meegenomen in de onderbouwing van het bestreden besluit. Het feit dat eiser in het gesprek met de HOvJ heeft aangegeven dat een rustpauze goed zou zijn was voor verweerder een erkenning van de problematiek.
2.5. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij en eiser een stormachtige relatie hebben gehad waarin veel is gebeurd. De relatie is nu beëindigd. De vrouw heeft door het huisverbod begeleiding gekregen van Bureau Jeugdzorg, waardoor ze thans sterker aan het worden is. De vrouw merkt daarbij wel op dat zij en eiser samen een kind hebben en samen verder moeten, in het belang van hun zoontje.
3.1. Allereerst dient te worden beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij deze procedure, nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken.
Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening overweegt de rechtbank als volgt. Nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken en er geen verlenging heeft plaatsgevonden, heeft eiser geen spoedeisend belang meer bij de gevraagde voorziening, zodat deze dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de bodemprocedure overweegt de rechtbank als volgt.
Met overneming van de overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 19 mei 2010, gepubliceerd onder LJ-nummer BM4973, is de rechtbank van oordeel dat de rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen is geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot het besluit van verweerder. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Hoewel het huisverbod op 14 november 2010 is geëindigd, heeft eiser nog een rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van deze maatregel. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat eiser als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank kan het resultaat dat eiser nastreeft, te weten vernietiging van het bestreden besluit, om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. Eiser kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
De rechter moet allereerst de vraag beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van eiser in de woning op 4 november 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten, in dit geval de vrouw en hun tweejarig zoontje. Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Eiser heeft niet ontkend dat er op 4 november 2010 een incident heeft plaatsgevonden waarbij hij het raam van de deur van de woning heeft ingeslagen. Op dat moment waren de vrouw en hun tweejarig zoontje in de woning aanwezig. Eiser heeft echter bestreden dat het door hem gebruikte geweld gericht was tegen de vrouw en dat daarbij een hamer is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden niet van de vrouw verwacht kon worden dat zij onderscheid zou moeten hebben kunnen maken of het geweld wel of niet als tegen haar gericht moest worden beschouwd. Er was reeds eerder op de avond ruzie geweest en de bedoelingen van eiser op het moment van inslaan van het raam konden de vrouw niet duidelijk zijn waardoor haar angst terecht was.
Hierbij was niet onvoorstelbaar dat de agressie mede tegen de vrouw was gericht en de politie dit ook als zodanig heeft kunnen interpreteren. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser dan ook niet dat het gebruikte geweld niet onder de noemer huiselijk geweld zou vallen en er geen sprake zou zijn geweest van een noodsituatie. Onder de feiten en omstandigheden, genoemd in artikel 2 van de Wth, worden mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging. Gelet op het toetsingskader van genoemd artikel bieden de feiten en de omstandigheden zoals deze uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken en in onderlinge samenhang bezien voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig vermoeden van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers opleverde.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen. Deze vraag wordt door de rechtbank op grond van de volgende overwegingen bevestigend beantwoord.
Het belang van de vrouw en het tweejarige zoontje hebben terecht zwaarder gewogen dan het belang van eiser bij het verblijf in de woning. De rechtbank acht het opgelegde huisverbod voor eiser niet onevenredig zwaar in verhouding tot het daarmee te dienen doel. In dit geval heeft het huisverbod ertoe geleid dat er tussen partijen een afkoelingsperiode is gekomen. De vrouw heeft hulpverlening aanvaard van BJZ en zich sterk genoeg en gesteund gevoeld om de relatie te beëindigen. Eiser woont thans in [ADRES]. Beiden wensen in het belang van hun zoontje een goed onderling contact en een goede omgangsregeling tussen eiser en hun zoontje. Gelet op de jonge leeftijd van hun zoon en de ook nog jonge leeftijd van eiser en de vrouw zelf, spreekt de rechtbank de verwachting uit dat eiser, ondanks zijn weerstand, hulpverlening zal aanvaarden, zodat hij en de vrouw hun voornemen om samen verantwoordelijke ouders te zijn voor hun zoontje kunnen waarmaken.
3.3. Eiser heeft gesteld dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de politie eiser op zijn verzoek geen nadere stukken heeft overgelegd.
Artikel 2, vierde lid, van de Wth bepaalt dat het huisverbod in ieder geval bevat:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het huisverbod geldt;
b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en;
c. de namen van de personen ten aanzien van wie het huisverbod om contact op te nemen geldt.
Gelet op de inhoud van het aan eiser overhandigde bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldaan is aan het gestelde in artikel 2, vierde lid, van de Wth. Eiser is op meerdere momenten informatie verstrekt, dan wel de gelegenheid geboren om nader kennis te nemen van het dossier. Bij het opstellen van de RiGH zijn met eiser de aanleiding en afweging besproken, waarop eiser blijkens het RiGH heeft aangegeven te begrijpen dat er een huisverbod zou worden opgelegd. Er zijn afspraken gemaakt door de Stichting Huiselijk Geweld met eiser, waarbij ook de beschikbare informatie besproken had kunnen worden. Dat eiser deze afspraken heeft afgezegd, dan wel niet is verschenen, komt voor zijn eigen rekening en risico.
3.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 januari 2010 door mr. W.C. Oosterbroek, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier.
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.