ECLI:NL:RBALK:2011:BP2644

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810331-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met psychiatrische gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 18 juni 2010 in Den Helder geprobeerd om een persoon, aangeduid als [slachtoffer], van het leven te beroven door deze meerdere keren met een hard voorwerp op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar dat hij dit deed vanuit een psychotisch toestandsbeeld, voortkomend uit een pervasieve ontwikkelingsstoornis. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit een gevoel van bedreiging en dat hij niet in staat was om de ernst van zijn daden te beseffen. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten van psychiater G.H.E. van Hoecke en psycholoog D. Breuker in overweging genomen, die beiden tot de conclusie kwamen dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. Hierdoor kon de rechtbank de verdachte niet strafbaar achten voor de poging tot doodslag.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een incident op 19 mei 2010, waarbij hij zijn moeder, aangeduid als [betrokkene], zwaar lichamelijk letsel toebracht. De rechtbank heeft ook in deze zaak geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor een periode van één jaar, om hem de nodige behandeling te bieden. Tevens heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de poging tot doodslag, maar heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met de geestelijke toestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810331-10 (P)
Datum uitspraak: 1 februari 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [straatnaam, huisnummer, postcode en plaatsnaam],
thans gedetineerd te [detentieadres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot aanpassing en wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
1.
Primair hij op of omstreeks 18 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet zes maal, althans één of meermalen, (met [veel] kracht) met een langwerpig en/of zwaar en/of hard voorwerp heeft geslagen op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (van een {groot} geldbedrag), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene/te verkrijgene te verzekeren;
Subsidiair hij op of omstreeks 18 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet zes maal, althans één of meermalen, (met [veel] kracht) met een langwerpig en/of zwaar en/of hard voorwerp heeft geslagen op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, Meer Subsidiair hij op of omstreeks 18 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag van 15.000,- euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene/te stelene te verzekeren,
* naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of
* die woning is binnen gegaan en/of
* de keuken, waarin die [slachtoffer] zich bevond, is binnen gegaan en/of
* die [slachtoffer] luid en/of dreigend heeft toegevoegd de woorden: "Waar is het geld" en/of "Geld, geld" en/of "Ik moet geld", althans woorden van een dergelijk aard of strekking en/of
* zes maal, althans één of meermalen, (met [veel] kracht) met een langwerpig en/of zwaar en/of hard voorwerp heeft geslagen op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
* één of meer vertrekken en/of één of meer kasten in die woning heeft doorzocht en/of
* één of meer goederen uit één of meer kasten heeft geworpen, waarbij het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofd- en/of hersenletsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair hij op of omstreeks 19 mei 2010 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [betrokkene], zijnde verdachtes moeder, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (rugletsel te weten een fractuur van een lendenwervel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
* éénmaal (met kracht) tegen haar lichaam te duwen en/of te schoppen en/of te trappen, waardoor die [betrokkene] ten val kwam en/of (vervolgens) tegen één of meer kratten, althans harde voorwerpen, belandde en/of is gevallen en/of
* éénmaal (met kracht) een emmer tegen haar hoofd te gooien;
Subsidiair hij op of omstreeks 19 mei 2010 in de gemeente Den Helder grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
* (luid) schreeuwend op [betrokkene] is toegelopen en/of
* één maal (met kracht) tegen het lichaam van die [betrokkene] heeft geduwd en/of geschopt en/of getrapt, waardoor die [betrokkene] ten val kwam en/of(vervolgens) tegen één of meer kratten, althans harde voorwerpen, belandde,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [betrokkene] zwaar lichamelijk letsel, te weten rugletsel althans een fractuur van een lendenwervel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Ten aanzien van feit 1:
Op vrijdag 18 juni 2010, omstreeks 07.40 uur, vindt in de woning aan de [straatnaam] [huisnummer] te Den Helder, een overval plaats. De bewoner, [slachtoffer], is in zijn woning diverse malen met een onbekend voorwerp op het hoofd geslagen en zwaar gewond geraakt. De dader zou hebben gezocht naar geld, maar heeft de woning zonder buit verlaten. [slachtoffer] is door ambulancepersoneel overgebracht naar het Medisch Centrum Alkmaar.
Op 20 juli 2010 is de verdachte aangehouden. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de verdachte bekend dat hij de woning is binnengegaan en dat hij de heer [slachtoffer] één of twee keer heeft geslagen met een “staaf”.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven al dan niet in samenhang met het opzet van de verdachte om een geldbedrag uit de woning weg te nemen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord dient de rechtbank te oordelen of dit feit aan de verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van feit 2:
Op 19 mei 2010 vindt in de biljartzaak van de verdachte aan de [straatnaam] te Alkmaar een confrontatie plaats tussen de verdachte en zijn moeder, [betrokkene]. Bij deze confrontatie komt mevrouw [betrokkene] ten val tegen de aldaar aanwezige kratten, als gevolg waarvan zij letsel aan haar rug oploopt. Mevrouw [betrokkene] doet op 6 juli 2010 aangifte van mishandeling gepleegd door haar zoon en dient daarbij een klacht in bij de officier van justitie waarin zij de officier van justitie uitdrukkelijk verzoekt om tot vervolging over te gaan. Zowel ten overstaan van de politie als de rechter-commissaris ontkent de verdachte dat hij zijn moeder zodanig heeft geduwd dat zij daardoor ten val is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat zijn moeder is uitgegleden.
De rechtbank zal ten aanzien van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde dienen te beoordelen of de verdachte zijn moeder [betrokkene] opzettelijk zwaar lichamelijk letstel heeft toegebracht dan wel of aan zijn schuld te wijten is dat zijn moeder rugletsel heeft bekomen.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zowel het aan de verdachte onder 1 primair als onder 2 primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van het opzet bij de verdachte op het overlijden van [slachtoffer]. Voorts is de raadsman van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [betrokkene] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, zodat vrijspraak van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde dient te volgen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, primair:
Op 18 juni 2010 begeeft de verdachte zich naar het perceel aan de [straatnaam] [huisnummer] te Den Helder omdat hij heeft vernomen dat er op voornoemd adres veel geld zou liggen. De verdachte loopt het erf van voornoemde woning op. De verdachte gaat met een langwerpig hard voorwerp (“staaf”) in zijn hand de woning binnen en treft in de keuken [slachtoffer] aan, die met zijn rug naar de verdachte toe zit. De verdachte slaat [slachtoffer] meermalen op het hoofd en tegen het lichaam met het voorwerp dat hij in zijn hand heeft. Naar eigen zeggen deed hij dit omdat [slachtoffer] opstond uit zijn stoel, heel groot was, en een scherp voorwerp vast had. Vervolgens roept de verdachte dat hij geld wil en begeeft hij zich naar een kast. Nadat hij in de kast heeft gekeken en er iets uit heeft getrokken verlaat de verdachte – zonder overigens iets weg te nemen – de woning van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de wijze waarop de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, met name uit het aantal slagen, de plaats waarop is geslagen en het voorwerp waarmee is geslagen, kan worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte, in voorwaardelijke vorm, was gericht op de dood van [slachtoffer]. Immers, door meerdere malen met een hard voorwerp in te slaan op het hoofd van [slachtoffer], heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze zodanig gewond zou raken dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman op dit punt. De rechtbank overweegt voorts, gelet op de geconstateerde plaats van de verwondingen, dat zij niet aannemelijk acht – zoals de verdachte zelf heeft verklaard – dat hij [slachtoffer] op diens arm of schouder heeft geslagen en dat de slagen slechts afketsten tegen zijn hoofd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2, primair:
De rechtbank stelt – gelet op de aangifte van [betrokkene] en de verklaring van de getuige [getuige] – vast dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zijn moeder [betrokkene] op 19 mei 2010 een duw heeft gegeven als gevolg waarvan zij tegen de aldaar aanwezige kratten is gevallen en rugletsel heeft bekomen.
De rechtbank overweegt dat het letsel van de moeder van verdachte, te weten een fractuur van de lendenwervel, gelet op de aard van het letsel, de genezingduur en het uitzicht op volledig herstel, niet kan worden aangemerkt als zijnde zwaar lichamelijk letsel.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank de vraag of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijk vorm, heeft gehad om zijn moeder zwaar lichamelijk toe te brengen, niet bevestigend worden beantwoord. Verdachte ontkent het opzet op zwaar lichamelijk letsel te hebben gehad, en de rechtbank acht gelet op de aard van de gedraging en de overige omstandigheden van het geval ook niet bewezen dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn moeder zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
In opdracht van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, hebben de psychiater G.H.E. van Hoecke en de gezondheids- en forensisch psycholoog D. Breuker onderzoek gedaan naar de persoonlijkheid en de geestvermogens van de verdachte.
De psycholoog Breuker heeft blijkens zijn rapport, gedateerd 31 oktober 2010, bij de verdachte een ziekelijke stoornis vastgesteld, in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, die ook ten tijde van het aan de verdachte onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit aanwezig was. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens door zijn zwakbegaafdheid en, sinds het voorjaar van 2009, van middelenmisbruik. Het middelenmisbruik kan vanuit de stoornissen primair gezien worden als een verstandelijk beperkte manier van omgaan (coping) met de toenemende stress en oplopende problemen, waartegen hij niet opgewassen was. Ten aanzien van het geweld dat hij tegen moeder zou hebben gepleegd, is er sprake van een extreme reactie op basis van een psychose, niet passende bij de verdachte, maar wel begrijpelijk in het kader van de ernstige ziekte waarin hij zich door zijn omgeving bedreigd voelde. Inherent aan een psychose is bij de verdachte sprake geweest van cognitieve verwarring en daardoor van een beperkte herinnering met betrekking tot het plegen van het ten laste gelegde.
De psychiater Van Hoecke komt in haar rapport van 10 november 2010 eveneens tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Vanuit deze stoornis heeft de verdachte een verhoogde kwetsbaarheid tot het ontwikkelen van psychotische klachten, vooral omdat zijn copingsmechanisme – het biljarten – werd geraakt. Op 19 mei 2010 had de verdachte een woede-uitbarsting, waarbij zijn moeder fysiek gewond is geraakt. De verdachte had maar een beperkte herinnering aan die escalatie. Dit kan mogelijk deels worden verklaard door de pervasieve ontwikkelingsstoornis, omdat er dan vaker woede uitbarstingen voorkomen, waarvoor een concreet motief of een onmiddellijke aanleiding ontbreekt. In dezelfde periode, had de verdachte ook al symptomen van een psychose.
Beide deskundigen zijn van oordeel dat het aan de verdachte onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit primair voortkomt vanuit een psychotisch toestandsbeeld. Zij concluderen eensluidend, dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en komt op basis daarvan tot het oordeel dat wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zijn - naar het oordeel van de rechtbank onvoorzichtige - gedrag kan worden verweten. Dit betekent dat de tenlastegelegde schuld van de verdachte niet kan worden bewezen, zodat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Primair hij op 18 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een langwerpig en hard voorwerp heeft geslagen op het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal van geld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van feit 1, primair:
Poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De psycholoog Breuker heeft blijkens zijn rapport, gedateerd 31 oktober 2010, geconcludeerd dat ook ten tijde van het onder 1 primair ten laste gelegde de pervasieve ontwikkelingsstoornis bij de verdachte aanwezig was. De verdachte pleegde het onder
1 primair ten laste gelegde op basis van een psychotisch toestandsbeeld met wanen en hallucinaties. Vanuit deze psychotische overtuigingen en waarnemingen is het plan ontstaan een overval te gaan plegen, waarbij de verdachte door de psychose de gevolgen niet inzag en doorvoelde, hij was zich niet bewust van de ernst van hetgeen hij ging doen, op basis van een verstoorde realiteitstoetsing met wanen en hallucinaties.
De verdachte heeft tijdens het ten laste gelegde gehandeld vanuit een heel waansysteem met extreme achterdocht naar zijn directe omgeving toe, en met allerlei bizar en vreemd gedrag, passende bij een psychotisch toestandsbeeld.
De psychiater Van Hoecke komt in haar rapport van 10 november 2010, zoals hierboven op pagina’s vijf en zes nader weergegeven, eveneens tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Op 18 juni 2010 was de verdachte floried psychotisch, waardoor hij oordeels- en kritiekstoornissen had en hij niet meer in staat was om uit vrije wil te handelen.
Beide deskundigen zijn van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde voortkomt vanuit een psychotisch toestandsbeeld. Zij concluderen eensluidend, dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
De rechtbank verenigt zich – met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte – met deze conclusies en komt op basis daarvan tot het oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend, zodat de verdachte hiervoor niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. De oplegging van de maatregel
Standpunt van de officier van justitie
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten oplegging van de maatregel van plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft evenals de officier van justitie verzocht om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft gepoogd om de heer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere malen met een hard voorwerp op het hoofd te slaan en vervolgens geprobeerd geld uit de woning weg te nemen. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen Van der Hoecke en Breuker dat de verdachte tot deze daad is gekomen onder invloed van een psychotisch toestandsbeeld dat voortkwam uit de geconstateerde pervasieve ontwikkelingsstoornis, zoals hiervoor onder ‘de strafbaarheid van de verdachte’ is beschreven. De gedragingen kunnen de verdachte daarom niet worden toegerekend. Voor strafoplegging is derhalve geen plaats.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte enige maatregel, en zo ja welke, dient te worden opgelegd de volgende, reeds eerder besproken gedragsdeskundige rapporten betrokken:
- het rapport, gedateerd 10 november 2010, opgesteld door G.H.E. van Hoecke, psychiater;
- het rapport, gedateerd 31 oktober 2010, opgesteld door D. Breuker, gezondheids- en forensisch psycholoog;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 8 november 2010, opgesteld door M. Ruiter, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
Beide deskundigen zijn van mening dat begeleiding door een team dat gespecialiseerd is in pervasieve ontwikkelingsstoornissen de verdachte voldoende structuur kan bieden. Toediening van antipsychotica kan aangewezen zijn om de verdachte te beschermen tegen volgende psychotische luxaties. Daarnaast is tevens toezicht op zijn middelengebruik wenselijk. De verdachte heeft voorts ondersteuning nodig bij het oplossen van praktische problemen en om alternatieve oplossingsstrategieën aan te leren zodat hij bij opnieuw oplopende stress andere keuzes kan maken. Een begeleiding op langere termijn die de verdachte hierin ondersteunt is aangewezen.
Het advies van de psycholoog en de psychiater is dat verdachte zou moeten worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. ,
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de beide gedragsdeskundigen.
Gelet op het bewezen verklaarde feit en op hetgeen omtrent het gedrag van de verdachte naar voren komt uit de rapportages van de hierboven genoemde deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat aan het gevaarscriterium is voldaan, in die zin dat de verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De psycholoog Breuker heeft aangegeven dat niet alleen het gebruik van drugs, maar ook stress vanuit de omgeving bij de verdachte opnieuw een psychose in de hand kan werken. De rechtbank kan zich dan ook vinden in de adviezen van de deskundigen en zal derhalve de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de termijn van één jaar.
9. Vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft door middel van een voegingsformulier een vordering ingediend tot betaling van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 598,- materiële schadevergoeding (ziekenhuisdaggeldvergoeding) en € 8.000,- immateriële schadevergoeding.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de vordering bij wijze van voorschot kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.598,-. Daarnaast kan de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting bij monde van zijn raadsman de volgende verweren gevoerd tegen de vordering.
Primair dient de vordering te worden afgewezen, omdat de onrechtmatige daad de verdachte niet kan worden toegerekend in verband met zijn geestelijke stoornis. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en meer subsidiair verzoekt de verdachte om matiging van de eventueel uit te spreken vergoedingsplicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het door verdachte gepleegde misdrijf is een onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat deze onrechtmatige daad verdachte niet kan worden toegerekend in verband met de objectief vastgestelde geestelijke stoornis van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat dat standpunt moet worden verworpen. Artikel 6: 165 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt immers dat een geestelijke tekortkoming niet belet dat een gedraging aan de dader wordt toegerekend. Ook uit voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om de pleger van de onrechtmatige daad die zijn daad onder invloed van een geestelijke tekortkoming pleegt, daarvoor civielrechtelijk aansprakelijk te houden (te vinden in: Parl. Gesch. NBW, boek 6, blz. 638 – 661). Het gepleegde misdrijf moet dan wel verband houden met de geestelijke tekortkoming van verdachte. Dat is hier het geval, zoals blijkt uit de al eerder genoemde rapporten van de deskundigen G.H.E. van Hoecke en D. Breuker, Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
Van een onevenredige belasting van het strafproces is geen sprake; de vordering kan bij deze uitspraak worden beoordeeld en begroot, zoals hierna zal blijken. Het subsidiaire verweer wordt daarom ook verworpen.
Voor de vergoeding van de kosten van het verblijf in het ziekenhuis volgt de rechtbank de richtlijnen van de Letselschade Raad, zoals deze golden ten tijde van het misdrijf. De vergoeding bedroeg toen € 26,- per dag. Het slachtoffer heeft 23 dagen in het ziekenhuis doorgebracht. Het gevorderde bedrag van € 598,- is daarom toewijsbaar.
De rechtbank houdt voor de vaststelling van de vergoeding van de door het slachtoffer geleden immateriële schade rekening met de volgende factoren:
- het slachtoffer heeft als gevolg van de harde slagen op zijn hoofd een schedelbreuk opgelopen en een hersenkneuzing. Hiervan heeft hij nog steeds hevige hoofdpijnen;
- het slachtoffer heeft gedurende enige dagen in zeer kritieke toestand op de intensive care gelegen, waar voor zijn leven werd gevreesd;
- het slachtoffer lijdt aan ernstig geheugenverlies als gevolg van het hersenletsel. Hij kent bepaalde mensen niet meer en kan de paarden in zijn pension niet meer herkennen;
- het slachtoffer is niet in staat om zelfstandig te functioneren. Hij heeft 24 uur per dag zorg nodig. De beperkingen en zijn afhankelijkheid zullen voorgoed zijn leven bepalen;
- het slachtoffer heeft last van depressiviteit, omdat hij zich realiseert dat hij nooit meer de oude zal worden. Hij kan dit slecht aanvaarden;
Gelet op het vorenstaande is het gevorderde bedrag van € 8.000,- billijk en in beginsel toewijsbaar.
Uit dezelfde parlementaire geschiedenis als hiervoor aangehaald, volgt evenwel dat de rechter vrij is om ten aanzien van de geestelijk gestoorde dader de schadevergoeding te matigen. Daarbij werd in aanmerking genomen dat het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat een deel van de schade van de benadeelde onvergoed zou blijven.
Gelet op de hoogte van de schade en de aard van de aansprakelijkheid - het gaat hier om risico-aansprakelijkheid - zal de rechtbank het beroep van verdachte op matiging honoreren en een schadevergoeding van € 6.000,- toewijzen.
10. Schadevergoeding als maatregel
In een begeleidend schrijven van Slachtofferhulp Nederland bij het voegingsformulier wordt vermeld dat de benadeelde partij [slachtoffer] tevens verzoekt om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is gevorderd.
Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, staat de wet oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet toe. Er is immers geen sprake van veroordeling wegens een strafbaar feit in de zin van artikel 36f, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
? Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar.
? Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 6.598,00 (zesduizend vijfhonderdachtennegentig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil. Wijst de vordering voor het overige gedeelte af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. M. Lolkema en mr. L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2011.
De rechter, mr. L. Stevens, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.