ECLI:NL:RBALK:2011:6099
Rechtbank Alkmaar
- Eerste aanleg - meervoudig
- B.H. Franke
- C.M. van Wechem
- S.I.A.C. Angenent-Bakker
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake voorwaardelijk ontslag en rangverandering van politieambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 december 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een politieambtenaar die voorwaardelijk ontslag had gekregen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W. de Klein, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord-Holland Noord, die hem op 25 januari 2010 de straf van voorwaardelijk ontslag had opgelegd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van het plichtsverzuim van de eiser, die informatie uit politiesystemen had opgevraagd en gedeeld met derden voor privédoeleinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat leidde tot de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De eiser had zijn plicht tot geheimhouding geschonden door informatie te delen die hij als politieambtenaar had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf evenredig was aan het plichtsverzuim, gezien de hoge eisen die aan politieambtenaren worden gesteld op het gebied van integriteit en betrouwbaarheid. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de ordemaatregel, die de eiser verplaatste naar een andere functie met een lagere rang, onevenredig was in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van de eiser gegrond was, en de rechtbank heeft de korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 874,00 en het betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.