zaak- en rekestnummer: 114564 / FA RK 09-895
datum: 17 maart 2010
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[VERZOEKER],
wonende te [WOONPLAATS],
verzoekende partij,
advocaat: mr. H.G.R. Meulmeester,
[GEREKWESTREERDE],
wonende te [WOONPLAATS],
gerekwestreerde,
advocaat: mr. P.T.M. van Diepen.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 15 oktober 2009 een beschikking van de rechtbank Haarlem ingekomen, waarin de rechtbank Haarlem zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het inleidende verzoekschrift van de man. Daarbij heeft de rechtbank Haarlem de zaak verwezen naar deze rechtbank.
Bij de verwijzingsbeschikking bevindt zich het verzoek van de man, gedateerd 16 juli 2009, waarin hij verzoekt de, bij convenant van 28 augustus 2007, overeengekomen alimentatieregeling te wijzigen en bij beschikking de door de man aan de vrouw te betalen kosten van levensonderhoud op een bedrag van nul te stellen, danwel vast te stellen op een nader te bepalen bedrag, en de betreffende beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij brief van 7 oktober 2009 heeft de man nadere financiële stukken overgelegd.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend ertoe strekkend dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek, althans dat zijn verzoek zal worden afgewezen.
De vrouw heeft bij brief van 3 februari 2010 financiële stukken overgelegd.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de man bij brief van 12 februari 2010 diverse financiële stukken, en bij brief van 19 februari 2010 een draagkrachtberekening in het geding gebracht, alsmede nog aanvullende financiële stukken.
Aan de zijde van de vrouw is bij brief van 19 februari 2010 nog een nader stuk overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2010, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Meulmeester, en de vrouw, bijgestaan door mr. Van Diepen.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De man voert als grond voor het verzoek aan dat, ondanks de onverminderde behoefte van de vrouw, op basis van een analyse van de jaarcijfers van zijn onderneming die een stagnerende groei en dalende bedrijfsresultaten laat zien dat hij niet langer in staat geacht kan worden om een bijdrage aan de vrouw te voldoen.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en met een beroep op artikel 3 van het destijds tussen partijen gesloten convenant van 28 augustus 2007 verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn wijzigingsverzoek.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling zijn de volgende relevante feiten en omstandigheden gebleken:
Partijen zijn op 17 september 1986 onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geborden, van wie nog 1 kind minderjarig is. Partijen hebben op 28 augustus 2007 hun huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap en dit geregisteerd partnerschap per gelijke datum beëindigd, waarbij zij de gevolgen van de beëindiging hebben geregeld door middel van een convenant.
In dit convenant zijn partijen, voor zover hier van belang, in artikel 3 het volgende overeengekomen:
Partneralimentatie
1. Partijen komen overeen dat na beëindiging van het geregistreerd partnerschap de man gehouden zal zijn aan de vrouw maandelijks een bedrag in contanten van vijfduizend euro ([EURO] 5.000,=) te voldoen, voor het eerst op twintig september tweeduizendzeven.
De alimentatie zal zijn onderwaorpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek, voor het eerst per één januari tweeduizendnegen.
2. Ingeval de omstandigheden zich zodanig wijzigen, dat naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid de vrouw de man niet langer aan voormelde
overeengekomen alimentatiebetaling kan houden, kan de man zich tot de rechter
wenden met een verzoek tot wijziging van voormelde alimentatie, alles voor zover
partijen niet in onderling overleg een gewijzigde alimentatie kunnen vaststellen.
Onder gewijzigde omstandigheid wordt niet verstaan eigen inkomsten van de vrouw
uit hoofde van verrichte arbeid of winst uit een eigen onderneming, het aangaan
van een huwelijk of samenwoning als ware zij gehuwd.
3. Partijen conformeren zich aan het bepaalde in artikel 1:157 leden 4 3n 5 van het Burgerlijk Wetboek (Wet Limitering alimentatie).
De man voert met een beroep op lid 2 van voornoemd artikel aan dat de omstandigheden zijn gewijzigd, in zodanige mate dat hij niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. De man is met ingang van 1 januari 2009 gestopt met het betalen van de overeengekomen bijdrage. Hij stelt dat zijn onderneming al enige jaren te maken heeft met een stagnerende groei en met dalende bedrijfsresultaten.
De man heeft daartoe het volgende overzicht verstrekt:
jaaropbrengstenkostensaldowerknemers 20052.680.9652.647.06633.8992020062.637.0772.651.847-/- 14.7702220072.545.6142.651.404-/- 105.7902420082.146.0002.391.000-/- 245.00020
De man stelt dat de resultaten hebben geleid tot een negatief eigen vermogen, dat de omzet in 2009 evenzeer negatief is (geschat verlies [EURO] 300.000,=) en dat de omzetcijfers een dalende trend blijven vertonen.
De man heeft inmiddels kostenbesparende maatregelen doorgevoerd en heeft tijdelijke contracten niet verlengd en voorts heeft hij, met toestemming van het UWV, een aantal arbeidsovereenkomsten beëindigd. Op dit moment zijn er nog 12 werknemers in dienst. Dit is een minimale bezetting om het bedrijf draaiende te houden. Daarnaast is bij aandeelhoudersbesluit van 1 juli 2009 bepaald dat het bruto inkomen van de man over 2009 zal dalen van [EURO] 120.000,= naar [EURO] 60.000,=.
De vrouw stelt zicht op het standpunt dat, voor zover al sprake is van een wijziging van omstandigheden, dat deze wijziging niet zodanig is dat de man niet langer gehouden is de overeengekomen bijdrage nog te voldoen.
De vrouw beroept zich daarbij op hetgeen partijen destijds bij het opstellen van het convenant voor ogen hebben gehad. Zij voert daartoe aan dat, indien zij bij beëindiging van de relatie haar aandeel in het bedrijf zou hebben opgeëist, dat het faillissement van het bedrijf zou hebben betekend. Partijen zijn daarom destijds, na overleg met hun gezamenlijke accountant en zonder dat daar enige berekening aan ten grondslag heeft gelegen, overeengekomen dat de man maandelijks [EURO] 5.000,= aan de vrouw zou voldoen. Ten overvloede meldt de vrouw dat de verliesgevende situatie zich al sinds 2006 voordoet en dat niet op voorhand vast staat dat op basis van de door de man in 2009 getroffen regelingen het tij in 2010 zal keren.
De rechtbank overweegt als volgt:
Bij het opnemen in het convenant van de door de man te betalen [EURO] 5.000,= per maand aan de vrouw zijn partijen niet uitgegaan van een berekening die voldeed aan de wettelijke maatstaven. Ook het standpunt van de vrouw dat deze [EURO] 5.000,= niet gezien moet worden als alimentatie, maar als maandelijkse bijdrage die haar toekomt omdat zij bij beëindiging van hun relatie haar aandeel in het bedrijf niet ineens heeft opgeëist, kan niet uit de stukken worden opgemaakt. Uit de door de vrouw overgelegde akte huwelijkse voorwaarden blijkt dat alleen dat hetgeen uit inkomsten die onderhevig zijn aan de inkomstenbelasting tussen partijen verrekend diende te worden. In het convenant ter beëindiging van hun geregistreerd partnerschap (ontstaan als gevolg van omzetting van hun huwelijk in een geregistreerd partnerschap) blijkt dat partijen hun goederen hebben verdeeld dan wel verrekend. Daarbij heeft de vrouw haar preferente aandelen aan de man overgedragen tegen een koopsom van in totaal [EURO] 3.120,=.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maandelijkse betalingen van [EURO] 5.000,= gezien moet worden als partneralimentatie. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat partijen met betrekking tot deze bijdrage in het convenant bepalingen hebben opgenomen die niet anders gezien kunnen worden als bepalingen die betrekking hebben op partneralimentatie.
Ter beoordeling van de vraag of de man kan worden ontvangen in zijn wijzigingsverzoek is van belang dat tussen partijen vaststaat dat aan de destijds overeengekomen bijdrage geen berekening ten grondslag heeft gelegen. Ook staat vast, zoals door de man gesteld en door de vrouw erkend, dat het bedrijf al sinds 2006 verliesgevend is. De man heeft in 2009 verstrekkende maatregelen getroffen om het bedrijf te redden, waaronder begrepen het niet verlengen van tijdelijke contracten en het (met toestemming van het UWV) ontslaan van werknemers die een vast diensverband hadden. Het aantal personeelsleden dat nu nog in dienst is (te weten: 12) is het absolute minimum om het bedrijf dat 7 dagen per week open is draaiende te houden. Daarnaast is bij besluit van de aandeelhouders het loon van de man in 2009 verminderd. Blijkens zijn jaaropgave 2009 (produktie 11) bedroeg zijn belastbaar inkomen [EURO] 79.536,=.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man in zijn verzoek kan worden ontvangen. Ter berekening van zijn draagkracht gaat de rechtbank uit van het volgende, waarbij de cijfers voor 2009 zijn gehanteerd: De man woont samen met een partner die inkomsten uit arbeid heeft van [EURO] 1.200,= bruto per maand. De man bewoont de voormalige echtelijke woning. Bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap heeft de man aan de vrouw haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning uitbetaald, zijnde een bedrag van [EURO] 300.000,=. De betreffende woning heeft 2 jaar te koop gestaan tegen een vraagprijs van 1,4 miljoen euro. De woning is, gelet op de woningmarkt, tijdelijk uit de verkoop gehaald. De man heeft ter zitting meegedeeld dat de woning per 1 april 2010 weer in de verkoop gezet zal worden tegen een vraagprijs van 1,2 miljoen.De met deze woning samenhangende woonkosten bestaan uit: [EURO] 3.090,= hypotheekrente per maand; [EURO] 272,27 premie levens-verzekering per maand en het forfait eigenaarslasten van [EURO] 95,=per maand. Het eigenwoning-forfait bedraagt [EURO] 4.000,=. Rekening houdende met de verschuldige inkomstenbelasting en de heffingskortingen kan het netto besteedbaar inkomen van de man op [EURO] 65.864,= per jaar en daarmee op [EURO] 5.488,= per maand worden gesteld. Op de man is de alleenstaandenorm van toepassing. Gelet op de inkomensverhouding tussen de man en zijn huidige partner acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een door zijn partner te betalen bijdrage in de woonlasten van [EURO] 300,= per maand. Aan premie zorgverzekering betaalt de man [EURO] 95,38 per maand. Verder dient rekening gehouden te worden met de inhouding van 4.8% zorgverzekeringswet ad [EURO] 129,48 per maand. Geen rekening wordt gehouden met het aandeel eigen risico, omdat niet is aangetoond dat kosten zijn gemaakt. Voorts wordt de premie gecorrigeerd met het nominaal deel ZVW ad [EURO] 43,= per maand. Ten slotte heeft de man kosten in verband met de omgang, welke (onbetwist) op [EURO] 67,50 per maand gesteld kunnen worden. Het draagkrachtloos inkomen van de man komt hiermee op (afgerond) [EURO] 4.108,= per maand, zodat hij een draagkrachtruimte heeft van [EURO] 1.380,= per maand. Hiervan is 60% beschikbaar is voor partneralimentatie (derhalve [EURO] 828,=) per maand.
De man is op basis van het convenant ten behoeve van de minderjarige maandelijks [EURO] 500,= verschuldigd, zodat voor de vrouw (rekening houdende met de buitengewone aftrek minderjarigen) een bijdrage resteert van [EURO] 385,= per maand. Gebruteerd levert dit een bijdrage op van (afgerond) [EURO] 664,= per maand.
De rechtbank zal het verzoek van de man in zoverre toewijzen dat de tussen partijen bij convenant van 28 augustus 2007 overeengekomen bijdrage ten behoeve van de vrouw wordt gewijzigd in een bijdrage van [EURO] 664,= per maand, één en ander met ingang van 20 juli 2009, zijnde de datum waarop de man zijn verzoekschrift bij de rechtbank Haarlem heeft ingediend.
De vrouw heeft immers vanaf dat moment rekening kunnen houden met het verzoek van de man. Daarnaast is van belang dat de man vanaf begin 2009 zijn betalingen heeft gestaakt, zodat de vrouw zich niet geconfronteerd ziet met het terugbetalen van te veel ontvangen alimentatie.
Wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage, zoals door partijen bij convenant van 28 augustus 2007 overeengekomen, en bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2009 aan de vrouw [EURO] 664,= per maand dient te voldoen.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.E.C. de Wit lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010 in tegenwoordigheid van D.J. Witsen, griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.