ECLI:NL:RBALK:2010:BP3116

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119156
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen over schadevergoeding na brand en verjaringstermijnen

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], schadevergoeding van de gedaagden, Noordhollandsche en Europeesche, naar aanleiding van een brand die op 11 oktober 2008 zijn woning verwoestte. Eiser had de woning op 9 april 2008 gekocht en een opstalverzekering afgesloten bij Noordhollandsche c.s. voor een bedrag van EUR 300.000,--. Na de brand vorderde eiser een schadevergoeding van EUR 285.200,--, alsmede herstelkosten voor de tuin en huurderving. De gedaagden weigerden echter uitkering, onder andere op basis van verjaring en het niet nakomen van verplichtingen door eiser. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser niet was verjaard, omdat de verjaringstermijn was gestuit door een schriftelijke aanspraak op uitkering. De rechtbank concludeerde dat Noordhollandsche c.s. ten onrechte de uitkering had geweigerd en dat eiser recht had op de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank wees de vorderingen van eiser toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de schade, en veroordeelde Noordhollandsche en Europeesche in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
meervoudige kamer
sector civiel recht
JR/LJS/SA
zaaknummer / rolnummer: 119156 / HA ZA 10-356
Vonnis van 29 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.E. Hattink te Cuijk,
tegen
1.de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816, SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ
gevestigd te Oudkarspel,
2.de naamloze vennootschap
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar.
Eisende partij zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna Noordhollandsche, Europeesche en (tezamen) Noordhollandsche c.s. worden genoemd.
1De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 maart 2010
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 23 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2010.
1.2.Ten slotte is vonnis gevraagd.
2.De feiten
2.1.[eiser] heeft op 9 april 2008 voor EUR 330.000,-- een perceel met woning gekocht aan de [adres perceel]. Bij [eiser] bestond de wens de woning, voorafgaand aan het betrekken ervan, te verbouwen. In ieder geval wilde hij de rieten kap door een pannendak vervangen; een grotere slaapkamer en badkamer op de begane grond realiseren en een serre aanbouwen om de woonkamer te vergroten.
2.2.Op 18 juni 2008 heeft A.F. Scheenstra, van Bouwbedrijf Scheenstra, op verzoek van [eiser] tekeningen gemaakt van een mogelijk verbouwing van de woning. De aan deze verbouwingsplannen verbonden kosten bedroegen EUR 310.000,-.
Dit plan is niet uitgevoerd.
2.3.De woning is aan [eiser] geleverd op 1 augustus 2008.
2.4.Via De Jong & Tump Assurantiebemiddeling B.V. (De Jong & Tump) heeft [eiser] voor de woning bij Noordhollandsche c.s. per 1 augustus 2008 een opstalverzekering afgesloten. Hierbij is de woning tegen een verzekerde som van EUR 300.000,-- voor onder meer brandschade in dekking genomen. Noordhollandsche en Europeesche participeren in deze verzekering voor percentages van respectievelijk 75% en 25%. Noordhollandsche treedt op als leader.
2.5.Op de opstalverzekering zijn - voor zover van belang - de volgende polisbepalingen van toepassing:
"Artikel 1 Definities
In deze voorwaarden, die deel uitmaken van de polis, wordt verstaan
onder
(...)
Herbouwwaarde
de kosten van herbouw onmiddellijk na de schade op dezelfde plaats en
met dezelfde bestemming;
Verkoopwaarde
de prijs die door de meest biedende gegadigde zou zijn betaald bij aan-
bieding ten verkoop op de voor deze onroerende zaak meest geschikte
wijze, na de beste voorbereiding, onder aftrek van de waarde van de
grond.
(...)
Artikel 4 Speciale dekkingen
De hierna genoemde dekkingen sub 1 tot en met 3 gelden per onderdeel
boven de verzekerde som.
1. (...)
2. Expertisekosten
Verzekerd zijn het salaris en de kosten van de experts die zijn belast
met de schadevaststelling. De maatschappij betaalt aan de door
verzekerde benoemde expert ten hoogste het bedrag dat zij de door
haar benoemde expert vergoedt.
(...)
4. Huurderving
Na een gedekte gebeurtenis bestaat gedurende maximaal 52 weken
recht op vergoeding van huurderving. Bij de berekening van de huur
derving wordt uitgegaan van de huurwaarde, ook als verzekering
nemer het gebouw zelf gebruikt.
Indien het gebouw niet herbouwd of hersteld wordt, vindt vergoe-
ding plaats over een periode van ten hoogste 12 weken.
(...)
9. Herstellingskosten van de tuin
Indien als gevolg van een in artikel 3 genoemde gebeurtenis schade
aan het gebouw ontstaat en daardoor de tuin van verzekeringnemer
herstel behoeft, zijn de kosten daarvan verzekerd.
(...).
Artikel 8 Uitsluitingen
Uitgesloten is schade
a. (...)
h. omtrent welker ontstaan, aard of omvang verzekerde opzettelijk een
onware opgave doet.
(...)
Artikel 11 Verplichtingen bij schade; verlies van rechten
Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis die voor de
maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij ver
plicht
(...);
e. de maatschappij zijn volle medewerking te verlenen en alles na te
laten wat de belangen van de maatschappij zou kunnen schaden;
(...).
De verzekering geeft geen dekking:
- als verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en
daardoor de belangen van de maatschappij zijn geschaad;
- als niet binnen 1 jaar, nadat schadevergoeding door de maatschappij
mocht zijn geweigerd, een rechtsvordering is ingesteld;
.
Artikel 12 Schadevaststelling
1. De schade wordt, mede aan de hand van de door verzekerde ver-
strekte gegevens en inlichtingen, vastgesteld
- in onderling goedvinden tussen de maatschappij en
verzekeringnemer, eventueel door een door de maatschappij
benoemde expert
of,
- als verzekerde vóór de aanvang van de schadevaststelling daartoe
de wens te kennen geeft, door twee experts. In dat geval zal de
maatschappij een expert benoemen, waarbij verzekeringnemer
tevens zelf een expert kan aanwijzen. De twee experts benoemen
voor het geval van verschil samen een derde expert, die binnen de
grenzen van de door hen berekende schadebedragen, de bindende
vaststelling zal doen.
(...).
Artikel 13 Schadevergoeding
a. Tenzij is overeengekomen dat de verzekering op vaste taxatie
geschiedt, wordt de omvang van de schade aan het gebouw vast-
gesteld op
- het verschil tussen de herbouwwaarde en het overgebleven deel
direct na de schade
en/of
- het verschil tussen de verkoopwaarde en het overgebleven deel
direct na de schade.
De vergoeding van de schade zal, als van verkoopwaarde wordt
uitgegaan, niet meer bedragen dan als van herbouwwaarde wordt
uitgegaan.
(...)
e. Het laagste van het naar herbouwwaarde en verkoopwaarde bere-
kende schadebedrag zal worden uitgekeerd als
(...)
- verzekeringnemer reeds voor de schade het voornemen had het
gebouw af te breken;
(...)
f. Als verzekeringnemer recht heeft op schadevergoeding berekend naar herbouwwaarde wordt - ook bij partiele schade - eerst 40% van de naar herbouw berekende schadevergoeding uitgekeerd of 100% van de naar verkoopwaarde berekende schadevergoeding als die bedrag lager is. De uitkering van het meerdere zal plaatsvinden na overlegging van nota's betrekking hebbende op de herbouw of op de herstelwerkzaamheden.
De totale op de schade aan het gebouw betrekking hebbende uitkering zal nooit meer bedragen dan de werkelijk gemaakte kosten.
(...).
Artikel 20 Wettelijke interessen
Wettelijke interessen ingevolge artikel 6:119 van het Burgerlijk Wet-
boek worden - in afwijking van wat daarover in dit wetsartikel is
bepaald - uitsluitend verschuldigd vanaf de dag dat zij in rechte worden
gevorderd."
2.6.Op 7 oktober 2008 is bij de gemeente Opsterland een aanvraag 'Toetsing Schetsplan (bestemmingsplan en welstand)' (hierna: het schetsplan) namens [eiser] binnengekomen. Aan deze aanvraag was een bouwtekening gehecht van Bouwkundig Teken- & Adviesbureau J. de Vries uit Jubbega, van een aan de Tjalling Harkeswei 14a te bouwen nieuwe woning. Op één van de kadastrale kaarten die aan de aanvraag was gehecht wordt de bestaande woning aangemerkt als de "te slopen woning".
2.7.Op 11 oktober 2008 is de woning door brand (nagenoeg) geheel verwoest.
2.8.Op 19 januari 2009 heeft expertisebureau KakesWaal bv een eindexpertiserapport opgesteld. De herbouwwaarde van het pand is daarbij begroot op euro 285.200,--; de verkoopwaarde op euro 185.000,--. De opruimkosten zijn begroot op euro 14.700,--; de herstelkosten van de tuin op euro 7.000,-- en de huurderving op euro 4.000,--.
2.9.Begin mei 2009 heeft [eiser] Coolen Expertise B.V. als eigen deskundige ingeschakeld.
2.10.Noordhollandsche c.s. heeft aan [eiser] geen verzekeringspenningen uitgekeerd.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank:
* voor recht verklaart dat Noordhollandsche c.s. gehouden is tot uitkering van de schade van [eiser];
en voorts gedaagden sub 1 en 2 ieder voor hun aandeel veroordeelt:
* tot betaling van een bedrag van euro 285.200,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de brand, althans vanaf 9 februari 2009, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
* tot betaling aan herstelkosten tuin en huurderving een bedrag van respectievelijk euro 11.651,88 en euro 12.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente;
o subsidiair om uiterlijk 14 dagen na betekening van het vonnis de schade regeling met benoeming van een contra-expert af te ronden en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding aan [eiser] uit te keren, op verbeurte van een dwangsom;
* tot betaling van de kosten van Coolen Expertise B.V. van euro 18.739,89;
* tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van euro 4.976,76;
* in de kosten van het geding.
3.2.Noordhollandsche c.s. voert verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Verjaring
4.1.Tussen partijen is de verzekering noch het verzekerd voorval in geschil. Noordhollandsche c.s. meent echter primair dat de vordering van [eiser] is verjaard op grond van artikel 7:942 lid 3 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel was tot de wetwijziging van 1 juli 2010 bepaald dat bij afwijzing van dekking een rechtsvordering tegen een verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van zes maanden.
Noordhollandsche c.s. is gedagvaard op 31 maart 2010, dus vóór het tijdstip van het in werking treden van de wetswijziging van 1 juli 2010. Op grond van Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek artikel 221 lid 10 (Wet van 17 december 2009, Stb. 221) is de sindsdien geldende verjaringstermijn van drie jaren pas dan op de onderhavige zaak van toepassing indien tussen partijen ná 1 juli 2010 nog een daad van onderhandeling heeft plaatsgevonden. Daarvan is geen sprake, zodat op deze zaak inderdaad de korte verjaringstermijn van zes maanden nog van toepassing is.
4.2.Noordhollandsche c.s. voert aan dat zij bij aangetekende brief van 9 februari 2008 het verzoek tot uitkering van [eiser] heeft afgewezen. Nu Noordhollandsche c.s. eerst op 31 maart 2010 is gedagvaard, is de vordering verjaard, gelet op de verjaringstermijn van zes maanden, die in artikel 7: 942 lid 3 BW wordt genoemd. [eiser] heeft de verjaring niet gestuit. Dat partijen intussen hebben onderhandeld doet daar - blijkens het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2002 (NJ 2002, 195) - niet aan af, aldus Noordhollandsche c.s..
4.3.Tussen partijen is niet in geschil dat de verjaringstermijn is gaan lopen op 9 februari 2008. De rechtbank overweegt dat Noordhollandsche c.s. blijkens artikel 11 van de polisvoorwaarden zelf een verjaringstermijn van één jaar hanteert ten opzichte van de verzekerde. Artikel 7: 942 lid 3 BW is weliswaar van dwingend recht, maar dat belet een verzekeraar niet om ten gunste van haar verzekerden een langere dan de wettelijke termijn te hanteren.
De raadsman van [eiser] heeft bij brief van 2 december 2009 een schriftelijke aanspraak op uitkering gedaan. Daarmee is de op 2 december 2009 nog lopende verjaringstermijn gestuit. Ten tijde van het instellen van de eis, op 31 maart 2010, was de vordering nog niet verjaard. Het verjaringsverweer faalt daarom.
Geen dekking / verval van recht
4.4.Noordhollandsche c.s. stelt dat [eiser] haar opzettelijk onjuiste informatie heeft verschaft en opzettelijk inlichtingen, althans bescheiden, heeft achtergehouden. Nu deze inlichtingen en/of bescheiden nodig waren om de uitkeringsplicht te beoordelen is Noordhollandsche c.s. hierdoor in haar belangen geschaad. Op grond van artikel 7: 941 lid 5 BW, alsook ingevolge de artikelen 8 aanhef sub h en 11 van de polisvoorwaarden, heeft [eiser] hierdoor zijn recht op uitkering verloren.
4.5.Ter onderbouwing van haar standpunt voert Noordhollandsche c.s. ten eerste aan dat [eiser] tegenover haar heeft verzwegen dat hij voornemens was de woning op korte termijn te slopen en tot nieuwbouw over te gaan. Daarnaast heeft [eiser] in strijd met de waarheid tegenover de rapporteur van het door Noordhollandsche c.s. ingeschakelde expertisebureau verklaard dat er ten tijde van de brand nog geen enkel contact was geweest met de gemeente Opsterland over eventuele vergunningen voor de verbouw van de woning. [eiser] had immers op 7 oktober 2010 het schetsplan ingediend, aldus Noordhollandsche c.s..
4.6.Indien [eiser] voorafgaand aan de brand vast voornemens was de woning op korte termijn te slopen, had hij dat - kort gezegd -, ter vermijding van het risico van verval van dekking, inderdaad aan Noordhollandsche c.s. moeten mededelen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit voornemen van [eiser] niet aannemelijk is geworden, zodat ook van enige verzekeringsrechtelijk relevante verzwijging ter zake geen sprake is. Vast staat dat [eiser] verbouwingsplannen had. Voorts staat vast dat aan het schetsplan een bouwtekening is gehecht die sloop van de woning meebracht. Maar dat brengt nog niet mee dat [eiser] op het moment van de brand (11 oktober 2008) zulke concrete sloopplannen had, dat hij deze op grond van de wet of de polis aan Noordhollandsche c.s. moest mededelen. Het feit dat Scheenstra een verbouwing van euro 310.000,-- had voorgesteld maakt dat niet anders. Daarbij betrekt de rechtbank dat de stelling van [eiser] onweersproken is gebleven dat en Scheenstra, en Teken- & Adviesbureau J. de Vries de bij hun plannen behorende richtprijzen niet in overleg met [eiser] hebben vastgesteld. Aan de hoogte van deze prijzen komt in dit geding daarom niet zonder meer betekenis toe.
Ook de stelling van Noordhollandsche c.s. dat het indienen van een schetsplan bij de gemeente de gebruikelijke voorbode is van een aanvraag voor een bouwvergunning treft geen doel. Het maakt een concreet voornemen tot afbraak niet aannemelijk, ook niet als er wordt gesproken van een 'te slopen woning'. Het schetsplan bevindt zich voor zo'n oordeel te vroeg in het besluitvormingstraject; zowel dat van de gemeente, als dat van de eigenaar. Dat klemt in dit geval temeer nu ook de stelling van [eiser] dat hij niet meer dan ongeveer euro 100.000,-- aan de verbouwing wilde besteden, onweersproken is gebleven.
4.7.[eiser] heeft voorts op 23 oktober 2008 een gesprek gehad met T.M.H.M. Hendriks, tactisch rapporteur van Biesboer expertise. In dit gesprek heeft [eiser] over zijn verbouwingsplannen desgevraagd verklaard: "Er was nog geen enkel contact geweest met de gemeente Opsterland over eventuele vergunningen voor de verbouw van de woning". Vast staat evenwel dat door of namens [eiser] op 7 oktober 2008 bij de gemeente het schetsplan is ingediend. Noordhollandsche c.s. stelt zich op het standpunt dat de hierboven aangehaalde verklaring derhalve strijdt met de verplichtingen van [eiser] uit hoofde van artikel 7:941 BW, en de artikelen 8 en 11 van de polisvoorwaarden.
4.8.In artikel 7:941 lid 5 is - voor zover hier relevant - bepaald dat indien de tot uitkering gerechtigde, in dit geval [eiser], zijn verplichting om de verzekeraar binnen redelijke termijn alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen, niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden het recht op uitkering vervalt, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
4.9.Niet is gebleken dat [eiser] relevante informatie heeft verzwegen of achtergehouden met het opzet Noordhollandsche c.s. te misleiden. Reeds nu niet aannemelijk is geworden dat [eiser] een concreet voornemen tot sloop had, had het op de weg van Noordhollandsche c.s. gelegen om te stellen op grond waarvan het niet melden van de indiening van het schetsplan desondanks van belang was. De enkele stelling dat de niet verschafte inlichtingen voor Noordhollandsche c.s. van belang waren om de hoogte van de uitkeringsplicht te beoordelen is daarvoor onvoldoende. Ook de stelling dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog, faalt derhalve.
De schade
Het indemniteitsbeginsel
4.10.Noordhollandsche c.s. stelt dat een uitkering op basis van herbouwwaarde, zoals gevorderd, in strijd komt met het indemniteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7: 690 BW (de rechtbank begrijpt: 7:960 BW). Zij voert hiertoe - kort weergegeven - aan dat [eiser] de woning wilde slopen, dan wel zulke rigoureuze verbouwingsplannen had, dat de woning voor hem nagenoeg geen waarde vertegenwoordigde.
4.11.Het beroep op het indemniteitsbeginsel faalt. Ten eerste is niet gebleken dat [eiser] het voornemen had de woning te slopen. In dat geval had Noordhollandsche c.s. overigens geen beroep op het indemniteitsbeginsel hoeven doen; een beroep op artikel 13, sub e van de polisvoorwaarden had alsdan volstaan. De stelling dat de woning in feite waardeloos was treft ook geen doel. Vast staat immers dat [eiser] een half jaar voor de brand op 9 april 2008 euro 330.000,-- voor de woning heeft betaald. De stelling dat [eiser] voordat hij het huis zou betrekken, al dan niet rigoureus wilde verbouwen - zoals zovelen die pas een huis hebben gekocht - maakt de te betrekken woning niet nagenoeg waardeloos.
Ook het feit dat de nieuwe woning die [eiser] vooralsnog op eigen kosten heeft laten bouwen op een bouwvlak dat 'onmiskenbaar is verplaatst en vergroot' ten opzichte van dat van de afgebrande woning levert geen strijd met het indemniteitsbeginsel op. Noordhollandsche c.s. heeft de woning voor een herbouwwaarde van euro 300.000,- in dekking genomen, wat gelet op de koopprijs van euro 330.000,- niet bevreemdt. Dat [eiser] voor euro 347.500,- in het kader van herbouw een grotere woning realiseert dan er stond, maakt niet dat hij door vergoeding van de overeengekomen herbouwwaarde duidelijk in een voordeliger positie zou komen te geraken. Dat het oorspronkelijke pand nimmer een fundament kon vormen voor de realisatie van het nieuwe pand maakt dat niet anders.
De polisvoorwaarden schrijven immers niet voor dat dat het geval moet zijn.
Herbouwwaarde conform de polisvoorwaarden
4.12.De polis dekt 'herbouw onmiddellijk na de schade op dezelfde plaats en
met dezelfde bestemming'. De bestemming is niet in geding. De relevantie van de stelling van de Noordhollandsche c.s. dat de door [eiser] gerealiseerde woning in 'uiterlijk merkelijk verschilt van het voormalige pand' ontgaat de rechtbank. De polisvoorwaarden schrijven niet voor een in uiterlijk identieke woning als de afgebrande opstal te (her)bouwen. Ter zitting heeft Noordhollandsche c.s. voorts nog aangevoerd dat de nieuw gebouwde woning een heel ander grondplan heeft dan de afgebrande woning, zodat het niet op 'dezelfde plaats' is gebouwd. Ook deze verweren slagen niet. [eiser] heeft daarover terecht aangevoerd dat er is gebouwd op hetzelfde adres, op dezelfde kadastrale plaats en dat het bouwvlak niet verschoven. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan herbouw 'op dezelfde plaats'. Artikel 1 van de polisvoorwaarden kan niet redelijkerwijs aldus worden uitgelegd, dat dit eerst dekking biedt voor herbouwwaarde als precies op het oorspronkelijke bouwvlak wordt gebouwd.
Nu Noordhollandsche c.s. de door [eiser] ter comparitie met stukken onderbouwde kosten van herbouw niet heeft betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat zij de weren die zien op het bepaalde in 12, sub f (de rechtbank begrijpt artikel 13, sub f) van de polisvoorwaarden niet langer handhaaft.
4.13.Gelet op het voorgaande dient Noordhollandsche c.s. tot vergoeding van de herbouwwaarde over te gaan. Partijen zijn het erover eens dat deze waarde op euro 285.200,- moet worden gesteld.
Betwisting herstelkosten tuin en huurderving
4.14.De schade aan de tuin van [eiser] is gedekt onder artikel 4, lid 9 van de polisvoorwaarden. De door Noordhollandsche c.s. ingeschakelde expert C. Dekker van KakesWaal bv, heeft op 16 oktober 2008 een voorlopig expertiserapport uitgebracht waar de herstelkosten tuin op euro 10.000,- worden geraamd en de huurderving op euro 7.500,-.
Op 18 december 2008 is door De Jong & Tump een email aan Dekker gestuurd met onder meer de mededeling: "Hierbij geven wij namens verzekerde accoord voor de door u berekende herbouwopstelling. Wilt u het rapport vervaardigen".
4.15.Op 19 januari 2009 heeft Dekker het eindexpertiserapport uitgebracht. Hierin worden - anders dan in het voorlopige rapport - de herstelkosten tuin op euro 7.000,- gesteld en de huurderving op euro 4.000,-. De stelling van Noordhollandsche c.s. dat [eiser] door middel van voormelde email van De Jong & Tump reeds akkoord was gegaan met herstelkosten tuin van euro 7.000,- en een huurderving van euro 4.000,- is dus onjuist.
[eiser] heeft wat betreft het herstel van de tuin voorts een tweetal offertes overgelegd die opgeteld euro 11.651,88 bedragen. Noordhollandsche c.s. heeft dit bedrag
- behoudens het hierboven verworpen verweer - niet betwist. Het aldus gevorderde zal daarom worden toegewezen.
Wat betreft de huurderving gaan beide partijen ervan uit dat de huurwaarde per maand op euro 1.000,- moet worden gesteld. Partijen twisten over de duur van de derving. [eiser] stelt dat deze de maximale termijn van 12 maanden moet bedragen omdat de herbouw langer dan een jaar heeft geduurd. Noordhollandsche c.s. betwist de duur van de herbouw niet, maar stelt daartegenover dat [eiser] tijdens de brand nog niet in de woning woonde, en dat hij tegenover Hendriks van Biesboer expertise heeft verklaard dat hij van plan was eerst in het voorjaar van 2009 de woning te betrekken.
De polisvoorwaarden bepalen niets over de ingangsdatum van de huurderving. Daarom zal ook dit onderdeel van het geschil langs de maatstaf van de uitleg moeten worden opgelost. Onder de geschetste omstandigheden zal de rechtbank de door Noordhollandsche c.s. betoogde uitleg volgen. De huurdervingsbepaling betreft een contractueel vastgelegde abstracte schadeverzekering die strekt tot vergoeding van het nadeel dat wordt geleden doordat het gebouw niet kan worden gebruikt. Het staat voldoende vast dat [eiser] eerst "in het voorjaar van 2009" van plan was de woning te gaan gebruiken. Daarom wordt deze schadepost pas vanaf dat moment geleden. Bij ontbreken van een meer nauwkeurig bepaalbare (of bewijsbare) peildatum, zal de rechtbank de ingangsdatum van de huurderving in het midden van de meteorologische lente laten beginnen, te weten 15 april 2009. De termijn van derving loopt dan door tot "half oktober 2009", dat datum, waarop de bouw volgens de niet betwiste verklaring van [eiser] gereed was. Een bedrag van euro 6.000,- is zodoende toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten en kosten contra-expert
4.16.Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft Noordhollandsche ten onrechte uitkering geweigerd. Het was daarom redelijk dat [eiser] juridische bijstand heeft gezocht om voor hem te trachten de uitkering onder de polis buiten rechte te realiseren.
Een vergoeding voor de voor [eiser] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden van euro 5.000,- wordt redelijk geacht. Dat bedrag is toewijsbaar op grond van artikel 6: 96 BW. [eiser] kan immers nakoming van de verzekeringsovereenkomst vorderen, aangevuld met schadevergoeding, die hij heeft geleden als gevolg van het niet nakomen door Noordhollandsche. Bij de begroting van voormeld bedrag is het volgende in de beoordeling betrokken.
Coolen Expertise heeft Noordhollandsche op 6 mei 2009 en 12 mei 2009 aangeschreven en uitgenodigd om verder overleg te voeren. Na een negatieve schriftelijke reactie van 8 juni 2009 van de kant van Noordhollandsche heeft juridisch adviesbureau Krantz & Polak Resolve Noordhollandsche vervolgens bij brief van 18 juni 2009 eveneens aangeschreven.
De toonzetting van voormelde drie brieven is bepaald niet van dien aard dat deze uitnodigt tot onderhandeling ("Wij verzoeken u, met kracht van sommatie, dit ons uiterlijk 7 dagen na heden te laten weten. In het geval uw bericht niet of niet in de gewenste redactie door ons wordt ontvangen, dan zijn wij geheel vrij in het nemen van maatregelen, geen enkele uitgezonderd." en "Verzekerde wenst vrede en is, volgens de klassieke wijsheid, dus op oorlog voorbereid !").
[eiser] heeft daarnaast in het geheel niet onderbouwd, waaruit de door hem gestelde contra-expertise heeft bestaan. In de brief van Coolen Expertise van 6 mei 2009 valt slechts te lezen:
"Ter completering delen wij nogmaals mede dat wij door onze eigen calculatieafdeling uw begroting hebben laten toetsen en wij kunnen deze in grote lijnen onderschrijven, doch op een aantal punten zullen onzes inziens enkele aanpassingen moeten plaatsvinden."
Deze "toets" rechtvaardigt niet het door [eiser] gevorderde bedrag van euro 18.739,89.
Mr. Hattink ten slotte heeft bij brief van 2 december 2009 Noordhollandsche gesommeerd om binnen zeven dagen het volledige schadebedrag te voldoen, bij gebreke waarvan tot dagvaarding zal worden overgegaan. Hoewel in deze brief uitvoerig wordt onderbouwd, waarop het standpunt van [eiser] berust, kunnen de hiermee gemoeide kosten niet als buitengerechtelijke kosten worden beschouwd.
Allereerst niet, omdat in het geheel niet wordt gepoogd om buiten rechte tot een oplossing te komen en bovendien niet, omdat - zoals Noordhollandsche terecht heeft aangevoerd - de inhoud van de brief in zijn geheel in de dagvaarding van 31 maart 2010 is terechtgekomen. Voorzover al sprake was van buitengerechtelijke kosten, zijn deze - zoals dat in de rechtspraak wordt aangeduid - van kleur verschoten. De door de advocaat gemaakte kosten zullen daarom bij de hierna vast te stellen proceskosten worden geliquideerd.
Zekerheidstelling
4.17.Noordhollandsche heeft - ook na betwisting door [eiser] - niet onderbouwd waaruit het specifieke restitutierisico in deze zaak bestaat. Haar vordering om aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad een zekerheidstelling te verbinden wordt daarom afgewezen.
Wettelijke rente
4.18.Het beroep van Noordhollandsche op artikel 20 van haar polisvoorwaarden wordt verworpen. Dat artikel houdt in dat Noordhollandsche wettelijke rente slechts vanaf de dag van dagvaarding verschuldigd zal zijn. [eiser] heeft echter terecht een beroep gedaan op vernietiging van die bepaling. Vergoeding van wettelijke rente is een vorm van schadevergoeding. De polisvoorwaarde is daarom jegens [eiser] onredelijk bezwarend en geldt dus niet jegens hem, ingevolge het bepaalde bij artikel 6: 237 aanhef en onder f BW.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van weigering tot schade-uitkering, te weten 9 februari 2009. [eiser] heeft niet onderbouwd, waarom een eerdere datum juist zou zijn.
Proceskosten
4.19.Noordhollandsche zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding euro 87,93
- vast recht 4.951,--
- salaris advocaat 4.000,-- (2 punten × tarief euro 2.000,--)
Totaal euro 9.038,93
4.20.De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.verklaart voor recht dat Noordhollandsche en Europeesche gehouden zijn tot uitkering van de schade van [eiser] voortvloeiend uit het schadeveroorzakende voorval van 11 oktober 2008 op basis van de verzekeringspolis met nummer 5068916-1;
5.2veroordeelt Noordhollandsche en Europeesche met betrekking tot de schade aan de woning ieder voor hun aandeel om tegen behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde van de hiervoor genoemde verzekeringspolis aan [eiser] te betalen een bedrag van euro 285.200,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
5.3.veroordeelt Noordhollandsche en Europeesche met betrekking tot de schadeposten herstelkosten tuin en huurderving ieder voor hun aandeel om tegen behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde van de hiervoor genoemde verzekeringspolis aan [eiser] te betalen een bedrag van euro 11.651,88 respectievelijk euro 6.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
5.4.veroordeelt Noordhollandsche en Europeesche ieder voor hun aan in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op euro 9.038,93 alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op euro 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van euro 68,- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Noordhollandsche en Europeesche niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan;
5.5.wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, mr. J.S. Reid en mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.