ECLI:NL:RBALK:2010:BP0675

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330564 \ CV EXPL 10-2594
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag door Intrum Justitia op basis van een overgenomen vordering van Vodafone

In deze zaak vorderde Intrum Justitia Nederland B.V. betaling van een bedrag van € 995,89 van gedaagde, die betwistte een overeenkomst met Vodafone te hebben gesloten. De kantonrechter overwoog dat gedaagde de contractuele wederpartij van Vodafone was en dat Intrum Justitia voldoende bewijs had geleverd van de overdracht van de vordering. Gedaagde had zich bij Vodafone aangemeld voor (tele)communicatiediensten en had facturen ontvangen die onbetaald waren gebleven. Intrum Justitia stelde dat gedaagde op de hoogte was gesteld van de overdracht van de vordering, maar gedaagde betwistte dit. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde niet voldoende had aangetoond dat de overdracht niet rechtsgeldig was en dat hij als contractuele wederpartij van Vodafone diende te worden aangemerkt. De vordering werd toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter veroordeelde gedaagde tot betaling van € 845,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 732,33 vanaf 24 maart 2010 tot de dag van betaling, en stelde de proceskosten vast op € 434,84. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 330564 \ CV EXPL 10-2594
Uitspraakdatum: 29 december 2010
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V.
gevestigd te ’s-Gravenhage
eisende partij
verder ook te noemen: Intrum Justitia
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden
tegen
[naam]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C.A. Wagenaar, werkzaam bij Rechtswinkel Hogeschool InHolland te Alkmaar.
Het procesverloop
Intrum Justitia heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 13 april 2010.
[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
Intrum Justitia en [gedaagde] hebben bij akte een productie overgelegd waarover beide zich nog hebben uitgelaten.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Het geschil
1. Intrum Justitia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en zonder borgtocht,
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag ad € 995,89 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 over € 732,33 tot de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,-- niet te bovengaande, kosten rechtens.
2. Intrum Justitia stelt hiertoe, zakelijk samengevat, het volgende.
Intrum Justitia heeft van Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone) onderhavige vordering gekocht, van welke overname [gedaagde] schriftelijk op de hoogte is gesteld.
[gedaagde] heeft zich bij Vodafone aangemeld om tegen betaling gebruik te mogen maken van (tele)communicatiediensten. Vodafone heeft aan [gedaagde] facturen verzonden welke ondanks aanmaningen en sommaties onbetaald zijn gebleven. Uit hoofde van de aankoop van de vordering van Vodafone op [gedaagde] en uit hoofde van de tussen Vodafone en [gedaagde] gesloten overeenkomst heeft Intrum Justitia van [gedaagde] een bedrag van € 732,33 te vorderen.
Gelet op de non-betaling heeft Intrum Justitia haar incassogemachtigde ingeschakeld en maakt zij tevens aanspraak op de buitengerechtelijke kosten ad € 150,- en de wettelijke rente ad € 113,56 berekend tot en met 23 maart 2010.
3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, waarop – voor zover van belang – nader bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling
4. Intrum Justitia vordert van [gedaagde] betaling op basis van een vordering die zij heeft overgenomen van Vodafone Libertel. [gedaagde] betwist dat hem mededeling is gedaan van deze overdracht en hij betwist daarmee de rechtsgeldigheid van deze overdracht. Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij ooit een overeenkomst tot het leveren van mobiele telefoondiensten heeft gesloten met Vodafone, zodat de vordering ook uit dien hoofde dient te worden afgewezen.
5. De kantonrechter overweegt dat, vanwege het standpunt van [gedaagde] dat hij nooit een overeenkomst met Vodafone is aangegaan, Intrum Justitia als productie 3 bij repliek een kopie in het geding heeft gebracht van een schriftelijke overeenkomst, een “Contract mobiele aansluiting”, gesloten tussen E. [gedaagde] enerzijds en (een dealer van) Vodafone anderzijds. Bij het contract heeft Intrum Justitia gevoegd een bijlage, bestaande uit een ietwat onduidelijke kopie van een rijbewijs.
6. Hierop heeft [gedaagde] bij dupliek aangegeven dat het contract een onjuist adres vermeldt, dat hij de kopie van het rijbewijs niet herkent en dat Intrum Justitia naar zijn mening de verkeerde persoon heeft gedagvaard.
7. [gedaagde] heeft desgevraagd bij nadere akte een kopie van zijn rijbewijs in het geding gebracht. Wanneer de kantonrechter deze kopie legt naast de kopie van het rijbewijs die Intrum Justitia als productie bij de overeenkomst heeft gevoegd, komt de kantonrechter tot de slotsom dat het rijbewijs van [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst met Vodafone is gebruikt als legitimatiebewijs. De overeenkomst is dan gesloten hetzij met [gedaagde], hetzij met iemand die met behulp van het rijbewijs van [gedaagde] zich als [gedaagde] heeft gelegitimeerd.
8. In het licht van deze vaststelling, had het op de weg van [gedaagde] gelegen hetzij te stellen dat zijn rijbewijs onbevoegd door een derde is gebruikt, hetzij een andere verklaring te geven voor het gegeven dat – daar zouden zijn stellingen immers toe nopen – een ander dan hijzelf een overeenkomst op zijn naam is aangegaan daarbij gebruik makende van zijn legitimatiebewijs. [gedaagde] wijst bij dupliek echter slechts op het gebruik van een onjuist adres en het gegeven dat hij zich niet in de kopie van zijn rijbewijs herkent, zodat de verkeerde persoon moet zijn gedagvaard. De kantonrechter herkent echter [gedaagde] zonder meer wel, terwijl het aan de contractant zelf is om bij het aangaan van de overeenkomst het adres op te geven waar hij bereikt kan worden.
9. Nu [gedaagde] voorts niet heeft betwist dat de handtekening onder de overeenkomst zijn handtekening is, gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] als contractuele wederpartij van Vodafone dient te worden aangemerkt.
10. [gedaagde] heeft voorts betwist dat hem voorafgaande aan de procedure mededeling is gedaan van de overdracht van de vordering van Vodafone op hem aan Intrum Justititia.
Intrum Justitia heeft aangegeven dat [gedaagde] bij brief van 2 december 2008 mededeling is gedaan van de overdracht. Zij is echter niet in het bezit van een kopie van dit schrijven. [gedaagde] heeft in dit verband nog gewezen op het feit dat de adressering van de facturen onjuist is geweest.
Het is echter aan [gedaagde] geweest een adres op te geven waar hij per post bereikt kon worden, zodat dit verweer niet kan slagen.
Bovendien heeft Intrum Justitia een kopie in het geding gebracht van een
(stam-overeenkomst houdende) cessie van de vorderingen van Vodafone Libertel op derden aan Intrum Justitia. Naast deze overeenkomst, heeft Intrum Justitia desgevraagd bij nadere akte een kopie in het geding gebracht van het relevante deel van een zogenaamd overdrachtsbestand. Daarin valt te lezen dat de vorderingen op [gedaagde] waarvan Intrum Justitia thans betaling vordert zijn overgedragen aan Intrum Justitia.
Aldus kan in ieder geval thans afdoende worden vastgesteld dat Intrum Justitia over de betreffende vorderingen kan beschikken en komt [gedaagde] in het licht van de hiervoor weergegeven omstandigheden geen beroep toe op het ontbreken van een mededeling van de cessie.
11. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu de vordering onvoldoende gemotiveerd is
weersproken, de hoofdsom toewijsbaar is.
12. Nu [gedaagde] in verzuim is geweest de in het geding zijnde facturen tijdig te voldoen, is hij gehouden de gevorderde wettelijke rente ad € 113,56 te voldoen.
13. Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten had het, in het licht van de betwisting door [gedaagde], op de weg van Intrum Justitia gelegen om producties in het geding te brengen waaruit blijkt welke incassowerkzaamheden er zijn verricht die het ter zake gevorderde bedrag rechtvaardigen en dat daarop op deugdelijke wijze aanspraak is gemaakt. Nu zij dit heeft nagelaten, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
14. [gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden
veroordeeld met dien verstande dat de kosten aan de zijde van Intrum Justitia voor haar rekening blijven nu deze dienden ter verificatie van de cessie.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum Justitia te betalen tegen kwijting een bedrag van € 845,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 732,33 vanaf 24 maart 2010 tot de dag van betaling;
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor Intrum Justitia worden vastgesteld op een bedrag van € 434,84 [inclusief BTW indien en voor zover door [gedaagde] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 200,- voor salaris van de gemachtigde van Intrum Justitia [waarover [gedaagde] geen BTW verschuldigd is];
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. van den Berg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 29 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter