ECLI:NL:RBALK:2010:BO9249

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810220-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 9 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2010 in Hoorn twee vrouwen heeft aangevallen. De verdachte heeft één van de vrouwen met een mes in de borst gestoken, wat leidde tot beschuldigingen van poging tot moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat resulteerde in ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de verdachte geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte de poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 1] €450,- en [slachtoffer 2] €994,60 toegewezen kreeg. De rechtbank heeft het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerp was gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten. De beslissing is gebaseerd op de conclusies van deskundigen die de verdachte hebben onderzocht en die hebben vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis, wat zijn gedrag op het moment van de feiten verklaart.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810220-10
Datum uitspraak: 9 november 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[postcode en woonplaats], [straatnaam en huisnummer],
thans verblijvende in het Psychiatrisch Centrum ‘Sint Willibrord’ te Heiloo.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
- verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging;
- zal gelasten dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst;
- het in beslag genomen mes zal onttrekken aan het verkeer;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 410,- en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren, en voorts ter zake van het toegewezen deel van de vordering de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal toewijzen en de schadevergoedings-maatregel ter zake daarvan zal opleggen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. L.A. Utrillas Zechner, advocaat te Hoorn, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is, nadat ter terechtzitting van 26 oktober 2010 een vordering van de officier van justitie tot nadere omschrijving van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en/of getoond gehouden op/aan [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) is hij, verdachte, [slachtoffer 1] -die toen is gevlucht- achterna gelopen en/of heeft hij, verdachte, [slachtoffer 1] bij de kleding vastgepakt -zodat [slachtoffer 1] niet meer weg kon lopen - en/of (daarna) heeft hij, verdachte, (wederom) dat mes getoond en/of getoond gehouden op/aan [slachtoffer 1] en/of (daarbij) [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Je kunt hier niet weg. Ik heb je gevonden en zal je doden” en/of "Met deze ga ik je snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of door genoemde [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) op/tegen de grond te gooien en/of te smijten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
naar [slachtoffer 2] is toegegaan en/of (daarna) heeft hij, verdachte, [slachtoffer 2] een of meerma(a)l(en) (hard) op/tegen het gezicht geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp gepakt en/of heeft hij, verdachte, met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp [slachtoffer 2] een of meerma(a)l(en) in het lichaam gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
op 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan [slachtoffer 1] en is hij, verdachte, [slachtoffer 1] -die toen is gevlucht- achterna gelopen en heeft hij, verdachte, [slachtoffer 1] bij de kleding vastgepakt en wederom dat mes getoond aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Je kunt hier niet weg. Ik heb je gevonden en zal je doden” en “Met deze ga ik je snijden”,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen en door genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden,
ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde,
op 07 mei 2010 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
naar [slachtoffer 2] is toegegaan waarna hij, verdachte, [slachtoffer 2] tegen het gezicht heeft geslagen en een mes gepakt en met dat mes [slachtoffer 2] in het lichaam gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders onder 1, 2 en 3 primair is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. Nadere overwegingen
6.1. Opzet
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat zijn cliënt ten tijde van de ten laste gelegde feiten verkeerde in een zodanige psychische toestand, dat niet gezegd kan worden dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Zijn cliënt zal daarom van alle feiten moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de omstandigheid, dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten niet in vrijheid over zijn wil kon beschikken en daarom volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, niet in de weg behoeft te staan aan een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet. Een geestelijke stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (zie Hoge Raad 14 december 2004, LJN AR3226 en NJ 2006, 448). Dat hiervan in casu sprake is geweest is niet gesteld en evenmin uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer.
6.2. Voorbedachte raad
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde het verweer gevoerd dat zijn cliënt, gelet op de psychische toestand waarin hij verkeerde, geen ruimte heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit en evenmin voor het kunnen overzien van de gevolgen van zijn handelen. Zijn cliënt heeft daarom niet gehandeld met voorbedachte raad en zal daarom van de ten laste gelegde poging tot moord moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van zijn voorgenomen daad niet in vrijheid over zijn wil kon beschikken en daarom volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, sluit niet uit dat sprake kan zijn van voorbedachte raad (zie Hoge Raad 5 februari 2008, NJ 2008, 97).
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte van huis weg ging en een mes bij zich had. In zijn hand had hij een zogenaamd ‘boos oog’ getekend. Zijn gedachten werden beheerst door demonen en geesten. Op straat kwam hij eerst [slachtoffer 1] tegen. Hij viel haar aan en bedreigde haar. Hierna ging verdachte naar het centrum van de stad. Daar viel zijn oog op zijn volgende slachtoffer. Hij achtervolgde deze man, maar die verdween in een snackbar. Daarna zag verdachte mevrouw [slachtoffer 2] lopen. Hij dacht toen: ‘Dat is er weer eentje, een pion in het schaakspel.’ Hij volgde haar en liet haar eerst het boze oog in zijn hand zien. Hij sloeg haar vervolgens met zijn vuist op haar wang. Verdachte was er van overtuigd dat zij ook een demon was. Hij viel haar aan en stak haar vervolgens met het mes in haar borst.
Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat het steken van mevrouw [slachtoffer 2] in haar borst niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging of een opwelling, maar dat verdachte het besluit heeft genomen mevrouw [slachtoffer 2] te steken en dat hij in de tijd tussen het nemen van dat besluit en het daadwerkelijke steken in de gelegenheid is geweest om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft aldus gehandeld met voorbedachte raad.
De rechtbank verwerpt het verweer.
6.3. Poging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde tot slot het verweer gevoerd dat het door zijn cliënt gebruikte mes, gelet op de afmeting en de kwaliteit, niet geschikt was om het slachtoffer dodelijk te verwonden. Er is daarom sprake van een ondeugdelijke poging, zodat zijn cliënt van dit feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft met het mes meermalen dwars door de jas en de blouse van het slachtoffer gestoken en eenmaal zelfs in haar lichaam. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat, laat staan op grond waarvan, dit mes niet geschikt zou zijn om het slachtoffer dodelijk te verwonden. Van een ondeugdelijke poging is daarom geen sprake.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 3. primair:
Poging tot moord.
8. Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank overweegt omtrent de strafbaarheid van verdachte het volgende.
Psychiater C.J. van Gestel heeft, blijkens zijn rapport van 8 september 2010, verdachte onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type, aan een stemmingsstoornis ‘niet anderszins omschreven’ en aan een seksuele stoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten beheerste het psychotisch toestandsbeeld, gekenmerkt door paranoïde wanen, verdachtes denkwereld, zijn gevoelsleven en zijn gedragskeuzes volkomen. Zijn waandenken was dermate sterk, dat verdachtes gewetensfunctie -in aanleg voldoende ontwikkeld- hem niet kon afremmen. De psychiater adviseert de rechtbank verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte is ook onderzocht door klinisch psycholoog B. van Giessen. In zijn rapport van 14 september 2010 concludeert de psycholoog dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type, alsmede van een recidiverende depressieve stoornis, parafilie in de vorm van fetisjistisch transvestitisme en misbruik van cannabis. De rechtbank wordt in overweging gegeven betrokkene als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psychiater en de psycholoog adviseren de rechtbank aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen teneinde zijn behandeling op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van de GGZ te Heiloo kan voortzetten, na afloop van welke maatregel kan worden bezien of en in welk kader voortzetting van de behandeling aangewezen is.
De rechtbank verenigt zich met de hierboven omschreven conclusies van de deskundigen ten aanzien van de strafbaarheid en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht verdachte niet strafbaar. Het bewezen verklaarde kan verdachte wegens ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
9. Motivering van de maatregel
De rechtbank heeft bij het opleggen van de na te noemen maatregel gelet op de hierboven genoemde gelijkluidende adviezen van de gedragsdeskundigen alsmede op:
- het reclasseringsadvies van 20 oktober 2010 van M. Dozeman, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd tot oplegging van de maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht;
- de Pro Justitia rapportage betreffende klinische observatie van 8 september 2010 van mevrouw Tromp en mevrouw Curiel, beiden forensisch psychiatrisch werkenden, en mevrouw Wijnne, GZ-psycholoog;
- het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank acht de na te noemen maatregel op zijn plaats, aangezien verdachte gevaarlijk is voor anderen dan wel voor de algemene veiligheid van personen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van 1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
10. Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen en niet teruggegeven mes, kleur zwart, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de onder 1 en onder 3 primair bewezen geachte feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
11. Vorderingen van de benadeelde partijen
11.1. [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van een bedrag ter hoogte van € 635,- wegens schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Dit bedrag bestaat uit € 225,- voor kleding,
€ 60,- voor schoenen en € 350,- voor immateriële schade.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die een bedrag ter hoogte van € 450,- betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij door hetgeen verdachte haar heeft aangedaan schade heeft geleden aan haar kleding. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing van die schade schat de rechtbank deze schade op een bedrag van € 100,-. Hiernaast zal de rechtbank de gevorderde vergoeding voor immateriële schade van € 350,- toewijzen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 450,-, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, te weten 7 mei 2010, tot de dag van algehele voldoening.
Het standpunt van de raadsman van verdachte, inhoudende dat toewijzing van de vorderding van de benadeelde partij niet mogelijk is omdat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, is onjuist. Ontslag van alle rechtsvervolging tast een civielrechtelijke aansprakelijkheid niet aan. Dit standpunt wordt daarom gepasseerd.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan het deel van haar vordering, dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.2. [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 994,60 wegens schade die verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Dit bedrag bestaat uit € 53,60 voor kleding,
€ 165,- voor eigen risico medische kosten, € 26,- voor ziekenhuis daggeldvergoeding en
€ 750,- voor immateriële schade.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 3 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, te weten 7 mei 2010, tot de dag van algehele voldoening.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
12. Schadevergoeding als maatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht om aan verdachte ter zake van hun vorderingen ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ook de officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen, omdat als wettelijke voorwaarde voor de oplegging van deze maatregel geldt dat verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld (zie ook Hoge Raad 12 oktober 2004, LJN AO3233). Daarvan is geen sprake, nu verdachte, zoals uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37, 45, 57, 285, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
14. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1, 2 en 3 primair is ten laste gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte voor de termijn van 1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer een mes, kleur zwart.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag ter hoogte van
€ 450,-.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een bedrag ter hoogte van € 450,- (vierhonderdvijftig euro) als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2010 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een bedrag van € 994,60 (negenhonderdvierennegentig euro en zestig cent) als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2010 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Hirzalla, voorzitter,
mrs. P.H.B. Littooy en G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2010.