Parketnummer: 14/703462-09 (P)
Datum uitspraak: 24 november 2010
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 maart 2010 en 10 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren,
- verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 november 2008 in de gemeente Niedorp, te [plaatsnaam], (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een meisje, genaamd [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of aan haar lichaam heeft getrokken en/of zijn handen om haar lichaam heeft geslagen en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 november 2008 in de gemeente Niedorp, te [plaatsnaam], (telkens) met een meisje, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of haar borst(en) en/of buik heeft vastgepakt en/of heeft betast;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 november 2008 in de gemeente Niedorp, te [plaatsnaam], (telkens) met een meisje, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) betasten en/of vastpakken van haar borst(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3.1. De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft op de terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn cliënt geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op de terechtzitting aanwezig te zijn, aangezien zijn cliënt Nederland op 9 september 2010 is uitgezet naar [land] terwijl de onderhavige strafvervolging nog loopt. Hiermee zijn beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en is sprake van een schending is van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een schending van artikel 6 EVRM geen sprake is. Zij heeft daartoe gesteld dat het aan verdachte was om kenbaar te maken dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Verdachte had daarbij contact met zijn raadsman kunnen opnemen toen hij wist dat zijn uitzetting op handen was. Nu verdachte op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt bij de verdere behandeling van zijn strafzaak aanwezig te willen zijn, is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde van de zijde van het Openbaar Ministerie geen sprake. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het beroep op de niet-ontvankelijkheid daarom te passeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6 EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld, recht heeft op een eerlijk proces. In het bijzonder heeft een verdachte het recht zich zelf te verdedigen. (artikel 6, derde lid, sub c, EVRM.) Van het aanwezigheidsrecht kan door een verdachte afstand worden gedaan. In de rechtspraak van het EHRM wordt de eis gesteld dat afstand van het aanwezigheidsrecht ‘expressly’ (expliciet) of ten minste ‘unequivocally’ (ondubbelzinnig) geschiedt (zie o.a. Colozza, EHRM 12 februari 1985, Publ. ECHR Series A vol. 89, NJ 1986, 685).
Artikel 6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaalt dat een vreemdeling niet wordt uitgezet als tegen hem een strafvervolging loopt, tenzij het Openbaar Ministerie tegen uitzetting geen bezwaar heeft.
Vast staat dat verdachte op 9 september 2010 is uitgezet naar [land]. Dit blijkt uit een brief van de Dienst Terugkeer en Vertrek van 28 oktober 2010. Hoewel uit het dossier niet duidelijk is of het Openbaar Ministerie over de voorgenomen uitzetting is geïnformeerd, is in ieder geval niet gebleken dat het Openbaar Ministerie geen bezwaar had tegen die uitzetting.
Op 27 september 2010 is de akte van oproeping voor de behandeling ter terechtzitting van 10 november 2010 ter griffie betekend en op 30 september 2010 is getracht deze akte op het oude verblijfadres van verdachte te betekenen, hetgeen is mislukt.
Verdachte heeft aldus ten gevolge van zijn uitzetting zijn aanwezigheidsrecht ter terechtzitting van 10 november 2010 niet kunnen uitoefenen. Op grond van hetgeen de raadsman van verdachte op de terechtzitting naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dit ook niet heeft willen doen. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2010 wel aanwezig was en aldaar, blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting, uitgebreid stelling heeft genomen tegen hetgeen waarvan hij verdacht wordt.
Het recht van verdachte om bij de behandeling van zijn strafzaak ter terechtzitting aanwezig te zijn, is derhalve, door toedoen van de Nederlandse overheid, geschonden. Dit is een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder van de rechten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM.
De omstandigheid dat de Dienst Terugkeer en Vertrek mogelijk niet vooraf het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft gevraagd, doet hieraan niet af.
Bij de vraag of deze schending gerepareerd kan worden zodat het recht van verdachte op een eerlijk proces alsnog kan worden gerealiseerd, heeft de rechtbank allereerst bezien of een schorsing van het onderzoek tot de mogelijkheden behoort. In dat geval zou onderzocht kunnen worden of verdachte weer naar Nederland zou kunnen komen teneinde aanwezig te zijn bij de verdere behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank acht dit echter geen reële optie, omdat verdachte is uitgezet naar [land] en van hem aldaar geen verblijfsgegevens bekend zijn. Ook zijn raadsman heeft desgevraagd aangegeven op geen enkele wijze contact te kunnen krijgen met zijn cliënt. Het is om deze reden niet te verwachten dat verdachte op aanvaardbare termijn naar Nederland zou kunnen komen om van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te kunnen maken. De rechtbank zal het onderzoek daarom niet schorsen.
Vanwege de onbereikbaarheid van verdachte heeft ook een poging om een laissez-passer voor verdachte te regelen naar het oordeel van de rechtbank geen kans van slagen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de schending van het aanwezigheidsrecht van verdachte onvoldoende wordt gecompenseerd door de omstandigheid dat zijn raadsman is gemachtigd de verdediging te voeren. De raadsman heeft aangegeven sinds de schorsing van het onderzoek op 25 maart 2010 geen contact meer te hebben gehad met zijn cliënt. In augustus en september van dit jaar zijn in deze zaak door de rechter-commissaris 4 getuigen gehoord. De raadsman heeft die verklaringen dan ook niet met zijn cliënt kunnen bespreken.
De rechtbank concludeert dat de schending van artikel 6 EVRM niet gerepareerd kan worden, in ieder geval niet op aanvaardbare termijn. De rechtbank is van oordeel, gelet op de ernst van de schending, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank merkt tot slot op dat in het geval verdachte zijn aanwezigheidsrecht weer zou kunnen uitoefenen, het de officier van justitie vrij staat opnieuw een vervolging tegen verdachte in te stellen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Hirzalla, voorzitter,
mrs. A. van der Perk en S.M. Jongkind-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2010.