RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/701806-10 (P)
Datum uitspraak : 16 november 2010
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende op het adres [postcode en woonplaats], [straatnaam en huisnummer].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. P.G.A. van Leeuwen, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
primair
hij op of omstreeks 21 mei 2010 te Hoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onverhoeds te keren en/of te gaan keren op de rijbaan van die weg op een moment dat een achter hem, verdachte, rijdende personenauto hem, verdachte, dicht was genaderd,
waardoor die personenauto in botsing of aanrijding is gekomen met de door hem, verdachte, bestuurde bromfiets, ten gevolge waarvan een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstige hielbeenfractuur (waarbij weke delen van het hielbeen defect zijn geraakt), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2010 in de gemeente Hoorn als bestuurder van een voertuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam], is gekeerd, althans is gaan keren zonder een op korte afstand achter hem rijdende personenauto voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 21 mei 2010 heeft in Hoorn een aanrijding plaatsgevonden tussen een bromfiets, bestuurd door verdachte, en een personenauto. Verdachte reed over [straatnaam] te Hoorn. Achter verdachte reed een personenauto. Op een gegeven moment is verdachte plotseling op de weg gekeerd en daarbij is hij in aanrijding gekomen met de achter hem rijdende personenauto. Als gevolg van de aanrijding zijn verdachte en zijn passagier, [slachtoffer], ernstig gewond geraakt. De personenauto is tegen een boom gebotst waarbij de auto zwaar is beschadigd.
De rechtbank dient te beoordelen of deze aanrijding te wijten is aan schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dan wel dat door de gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en/of het verkeer werd gehinderd (overtreding van artikel 5 WVW).
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde geconcludeerd. In haar visie heeft verdachte, alvorens met zijn bromfiets te keren, niet gekeken of dit mogelijk was, heeft hij geen richting aangegeven en heeft hij vervolgens geen voorrang verleend aan het achteropkomende doorgaande verkeer. Voorts is er geen enkele aanwijzing dat de bestuurder van de personenauto te hard heeft gereden. Zelfs indien dit wel het geval was geweest, had verdachte de personenauto voorrang dienen te verlenen. Door zo te handelen heeft verdachte naar haar mening een grove verkeersfout gemaakt waardoor de aanrijding is veroorzaakt en zwaar lichamelijk letsel is ontstaan bij de passagier van verdachte.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. De raadsvrouw erkent dat verdachte een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd door te keren op de weg zonder het overige verkeer voor te laten gaan. De raadsvrouw is echter van mening dat de rol van de bestuurder van de achter verdachte rijdende personenauto niet helemaal buiten beschouwing kan blijven. Volgens de raadsvrouw kan uit de ernst van de gevolgen van de aanrijding opgemaakt worden dat de auto veel te dicht op de bromfiets heeft gereden en met een behoorlijke snelheid. Er is bij verdachte sprake geweest van een moment van onoplettendheid, namelijk het moment waarop zijn vrienden hem tegemoet kwamen rijden en zij hem passeerden. Op dat moment besloot hij te keren. Indien de auto niet zo vlak achter verdachte had gereden, had de bestuurder van de auto waarschijnlijk gewoon kunnen stoppen. Voor strafbaarheid op grond van artikel 6 WVW dient er een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. De raadsvrouw is van mening dat het zeer ernstige letsel van de passagier niet alleen door het gedrag van verdachte is ontstaan. Derhalve kan verdachte niet op grond van het primair ten laste gelegde worden veroordeeld.
De raadsvrouw is van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op 21 mei 2010, rond 21.52 uur, heeft op [straatnaam] in Hoorn een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Hierbij waren een personenauto en een bromfiets met passagier betrokken. Op grond van het politie-onderzoek en de getuigenverklaringen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte reed, met als passagier zijn vriend [slachtoffer], over [straatnaam]. Uit tegengestelde richting kwam hem een bromfiets tegemoet met als, respectievelijk, bestuurder en passagier zijn vrienden, [getuige 1] en [getuige 2]. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij verdachte herkende en een handgebaar naar hem maakte dat [getuige 1] en hij rechtdoor zouden rijden. Zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben een personenauto op geringe afstand achter verdachte zien rijden. [getuige 2] zag dat de auto sneller reed dan de bromfiets. Beide getuigen hebben voorts gezien dat verdachte plotseling is gekeerd op de rijbaan waarop de aanrijding tussen de bromfiets van verdachte en de auto heeft plaatsgevonden. De automobilist heeft nog getracht een aanrijding te voorkomen door naar links uit te wijken en is daardoor met zijn auto tegen een boom aan de linkerkant van de weg terecht gekomen. [slachtoffer], die achterop de bromfiets zat bij verdachte, heeft ook uit tegengestelde richting een bromfiets zien komen. Bij het voorbijrijden van deze bromfiets zag hij dat de passagier een vriend betrof, [getuige 2]. Vervolgens heeft hij gevoeld dat verdachte afremde en dat verdachte daarbij keerde zonder naar links te kijken. Hij heeft niet gezien dat verdachte richting heeft aangegeven. Op grond van de hierboven genoemde verklaringen kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte, zonder richting aan te geven en zonder achterom te kijken, een bijzondere verkeersmanoeuvre heeft ingezet waarbij hij heeft nagelaten het overige verkeer voorrang te verlenen. Volgens de geldende jurisprudentie dient een verkeersdeelnemer bij het verrichten van een bijzondere verkeersmanoeuvre uiterste voorzichtigheid in acht te nemen en overige verkeersdeelnemers voorrang te verlenen, alvorens zijn bijzondere verkeersmanoeuvre in te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Als gevolg hiervan heeft zijn passagier [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel bekomen.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte geen verwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt nu de automobilist veel te dicht op de bromfiets van verdachte reed en met een behoorlijke snelheid. Het ongeval zou dan ook niet alleen aan het handelen van verdachte te wijten zijn. De rechtbank stelt vast dat uit de voornoemde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat de automobilist enige verkeersfout heeft gemaakt. Noch uit de verklaringen van de getuigen noch uit de Verkeers Ongevals Analyse valt op te maken dat de bestuurder van de personenauto harder heeft gereden dan ter plaatse toegestaan. Wat betreft de afstand tussen auto en bromfiets valt uit de getuigenverklaringen, in onderlinge samenhang bezien, op te maken dat de automobilist zich op het moment van de plotselinge manoeuvre op een afstand van omstreeks twee meter schuin achter de bromfiets bevond, kennelijk teneinde de bromfiets in te halen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat inhalen van (brom)fietsen ter plaatse niet was toegestaan.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook indien sprake zou zijn geweest van enige mate van schuld aan de zijde van de automobilist, dit niet aan een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan de zijde van verdachte in de weg zou hebben gestaan.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 21 mei 2010 te Hoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend onverhoeds te keren op de rijbaan van die weg op een moment dat een achter hem, verdachte, rijdende personenauto hem, verdachte, dicht was genaderd, waardoor die personenauto in aanrijding is gekomen met de door hem, verdachte, bestuurde bromfiets, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig hielbeenfractuur, waarbij weke delen van het hielbeen defect zijn geraakt, werd toegebracht.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de officier van justitie de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit, met het oog op strafoplegging ter zake van het subsidiair ten laste gelegde, dat verdachte door het letsel dat hij zelf heeft opgelopen en door het feit dat hij bijna dagelijks wordt geconfronteerd met het leed van zijn vriend [slachtoffer], al genoeg gestraft is. Verdachte is bereid een werkstraf te verrichten, maar de raadsvrouw verzoekt bij de bepaling van de omvang hiervan rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte wat betreft school en werk.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een bromfiets schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Door plotseling te keren op de rijbaan, zonder daarbij te kijken of er zich achter hem verkeer bevond en dat verkeer voorrang te verlenen en zonder daarbij richting aan te geven, zijn verdachte en zijn passagier aangereden door een achter hen rijdende auto. Zowel verdachte als zijn passagier is hierdoor gewond geraakt. De revalidatie van de passagier van verdachte is nog gaande en van een eindtoestand is op korte termijn geen sprake.
Bij de bepaling van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte zelf aanzienlijk letsel heeft opgelopen en dat verdachte nog dagelijks wordt geconfronteerd met het nog voortdurende letsel van zijn vriend.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2010 blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank acht de oplegging van een werkstraf, op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven, passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.O.P. Roché en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2010.