RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14/810234-10
Datum uitspraak : 28 december 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Noord Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 augustus 2010, 15 november 2010 en 14 december 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het tenlastegelegde bewezen zal verklaren, de verdachte, wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid, zal ontslaan van alle rechtsvervolging, en aan verdachte zal opleggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als voorzien in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij].
- hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 mei 2010 te Hippolytushoef, gemeente Wieringen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 1] terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en/of de aangrenzende woningen/panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in die (aangrenzende) woning(en)/pand(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 11 mei 2010 te Hippolytushoef, gemeente Wieringen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 1], terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en de aangrenzende woningen en levensgevaar voor de in die aangrenzende woningen aanwezige personen te duchten was.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat, samengevat, de verklaringen van verdachte en van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] in meer of mindere mate onbetrouwbaar zijn en er andere scenario’s denkbaar zijn dan dat verdachte de woning aan de [adres 1] in Hippolytushoef in brand heeft gestoken, te weten een actie van [getuige 1] en/of [getuige 2].
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt:
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] naar de kern met elkaar overeen stemmen, consistent zijn en ook stroken met hetgeen uit het ‘mutatierapport’ (p. 60 van het dossier) blijkt met betrekking tot de meldingen rond het ontstaan de bewuste brand.
Zowel [getuige 2] als [getuige 1] verklaren immers dat [getuige 1] op een gegeven moment de woning aan de [adres 1] is ontvlucht en bij de woning van [getuige 2] is gekomen met de mededeling dat verdachte haar wilde vermoorden. [getuige 1] verklaart ook dat verdachte de gaspitten in huis heeft opengedraaid. [getuige 2] heeft [getuige 1] in zijn woning binnen gelaten en vervolgens is verdachte bij de woning van [getuige 2] verschenen, in eerste instantie om te vragen of [getuige 1] daar was. Later heeft hij geroepen dat hij het huis in de fik zou steken. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte hierbij een fles glassex en een fles spiritus toonde. Hierop is verdachte weer teruggelopen naar de [adres 1] om kort daarna terug te keren. Op dat moment heeft verdachte gezegd dat hij de boel had aangestoken, aldus [getuige 2]. Vervolgens zien [getuige 1] en [getuige 2] verdachte in zijn auto wegrijden. Kort hierna heeft [getuige 1] de politie gebeld, omdat er rook uit het huis kwam.
Dit stemt overeen met genoemd mutatierapport, waarin onder meer – samengevat – het volgende is vermeld:
- plaats melder: Hippolytushoef
naam meldster: [getuige 1]
07:50 11-05-2010
Meldster heeft conflict met ex-vriend [verdachte]
- 07:51 11-05-2010
Incidentlocatie gewijzigd in [adres 1] Hippolytushoef
- 07:52 11-05 2010
[verdachte] heeft gedreigd terpentine over meldster heen te gooien
- 07:54 11-05-2010
Dreigt het huis in brand te steken en meldster denkt dat hij de gaskraan heeft open gedraaid
- 07:54 11-05-2010
Meldster zit bij buren op [adres 2]
- 07:56 11-05-2010
[verdachte] zou woning in de fik willen steken
- 08:15 11-05-2010
[getuige 1] belt weer om te vertellen dat de ex net behoorlijk dronken in de auto is gestapt
De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] stroken verder met het proces-verbaal van bevindingen (p. 99 e.v.) van de verbalisanten die naar aanleiding van de melding om 8.15 uur ter plaatse zijn gekomen. Zij zien op dat moment bij de woning kennelijk nog geen tekenen van brand. Zij gaan naar de woning van [getuige 2], waar zij inderdaad [getuige 2] en [getuige 1] treffen, die hen vertellen dat verdachte brand heeft gesticht in de woning van [getuige 1]. Verbalisanten gaan terug naar de woning van [getuige 1] en zien dan zwarte rook uit raam aan de achterkant komen.
Uit het mutatierapport blijkt verder dat de eerste melding bij de politie van het dreigen door verdachte met brandstichting door [getuige 1] is gedaan rond 7.50 uur. Uit hetzelfde mutatierapport blijkt ook dat de brand pas tegen 8.30 uur tot volledige ontwikkeling is gekomen. Het is daarom niet waarschijnlijk dat er ten tijde van de eerste melding reeds daadwerkelijk sprake was van een (beginnende) brand.
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat, zoals door de raadsman gesuggereerd, [getuige 1] en/of [getuige 2] de brand hebben gesticht, zou dit betekenen dat de melding van [getuige 1] van 7.50 uur onderdeel is geweest van een vooropgezet en weldoordacht plan. De rechtbank acht dit volstrekt onaannemelijk.
Het feit dat de verbalisanten [getuige 1] en [getuige 2] gezamenlijk in de woning van laatstgenoemde aantreffen, komt bovendien overeen met de verklaring van verdachte, die op 18 mei 2010 heeft verklaard (p. 32):
Ik kan mij herinneren dat ik op een gegeven moment alleen in huis ben. Zij(de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) is toen naar de overkant gegaan, bij [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: [getuige 2]) natuurlijk.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte in ieder geval op dit punt betrouwbaar te noemen is. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van verdachte a priori als volledig onbetrouwbaar te beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van verdachte naar de kern consistent en duidelijk – wat er verder ook zij van vaagheden en wisselvalligheid op detailniveau.
De rechtbank betrekt hierbij ook in de overweging het aanvullend rapport van de neuropsycholoog Brandsma, die meldt dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte als gevolg van neuropsychologische stoornissen weliswaar niet optimaal is, maar dat er geen grond is te veronderstellen dat de verklaringen geheel onbetrouwbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bekennende verklaringen van verdachte wel degelijk mee werken tot het bewijs.
Alles overziend, is de rechtbank van oordeel dat een alternatief scenario, zoals door de raadsman gesuggereerd, niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de bewijsmiddelen in het dossier geen enkele reële aanwijzing die in een andere richting wijst dan dat verdachte verantwoordelijk is voor de ontstane brand.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
In opdracht van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank hebben de psychiater G.H.E. van Hoecke en de neuropsycholoog R. Brandsma onderzoek gedaan naar de persoonlijkheid en de geestvermogens van verdachte.
De psycholoog Brandsma heeft blijkens zijn rapport, gedateerd 25 augustus 2010, bij verdachte een ziekelijke stoornis vastgesteld, die ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Er is sprake van een zeer zwak intellectueel functioneren, deels ten gevolge van neuropsychologische stoornissen, deels samen te vatten als een disexecutief syndroom, die maken dat verdachte zijn gevoel en gedrag niet goed kan reguleren, plannen en structureren. Het klinisch en neuropsychologisch beeld, tezamen met de woedeaanvallen en depressies die uit de voorgeschiedenis van verdachte naar voren komen, past bij de ziekte van Huntington, een erfelijke neurologische ziekte die in de familie van verdachte voorkomt.
Psychiater Van Hoecke komt in haar rapport van 8 september 2010 tot de conclusie dat verdachte daadwerkelijk lijdt aan de ziekte van Huntington en dat deze ziekte ten tijde van het onderzoek dusdanig is gevorderd dat er sprake is van dementie.
Beide deskundigen zijn van oordeel dat het ten laste gelegde feit (grotendeels) kan worden verklaard uit de vastgestelde ziekelijke stoornis. Zij concluderen eensluidend, dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en komt op basis daarvan tot het oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend, zodat de verdachte hiervoor niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in de woning van zijn vriendin. Deze woning bevond zich in een blok met meerdere woningen en de brand had gemakkelijk tot nog grotere schade kunnen leiden dan nu het geval geweest is en heeft bovendien gevaar voor de levens van de bewoners van die huizen in het leven geroepen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundige Van der Hoecke en Brandsma voornoemd dat verdachte tot deze daad is gekomen onder invloed van de geconstateerde ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals hiervoor onder ‘strafbaarheid van de verdachte’ beschreven. De gedragingen kunnen de verdachte daarom niet worden toegerekend. Voor strafoplegging is derhalve geen plaats
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte enige maatregel, en zo ja welke, dient te worden opgelegd de volgende rapporten betrokken:
- een psychologisch rapport, gedateerd 8 september 2010, opgesteld door G.H.E. van Hoecke, forensisch psychiater;
- een psychiatrisch rapport, gedateerd 25 augustus 2010, opgesteld door R. Brandsma, neuropsycholoog;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 17 november 2010, opgesteld door M.M. de Geus, reclasseringswerker verbonden aan Palier forensische en intensieve zorg;
- een aanvullend rapport, gedateerd 2 december 2010, van R. Brandsma, neuropsycholoog.
Uit de rapporten komt naar voren dat bij verdachte, afgezien van de hiervoor in het kader van de strafbaarheid van verdachte reeds besproken ziekelijke stoornis van de geestvermogens, tevens sprake is van alcoholafhankelijkheid en cocaïnemisbruik.
De psycholoog meldt dat van een recidivegevaar verhogende werking mag worden uitgegaan bij de matig ontwikkelde probleemoplossende vaardigheden, die maken dat verdachte onlustgevoelens zoals angst en depressieve gevoelens vooral dempt met alcohol. Hetzelfde geldt voor de neuropsychologisch deficiënte executieve functies, informatieverwerking en inprenting, waardoor verdachte zichzelf niet goed kan sturen en makkelijk tot chaotisch denken en handelen vervalt, waarbij angstige spanning en onzekerheid snel kunnen oplopen. De kans dat hij spanningen in ontremd gedrag zal uitageren is dan groot.
Ook de psychiater is van oordeel dat de mogelijkheid aanwezig is dat in het verdere beloop van de ziekte van Huntington (wat een progressieve aandoening is) geïrriteerdheid, impulsiviteit en agressie bij verdachte toenemen. Door de ziekte van Huntington overziet hij de risico’s die hij neemt door het middelengebruik niet meer. Daarnaast verhoogt zijn verhoogde impulsiviteit de kans op het grijpen naar middelen.
Uit de rapporten komt voorts naar voren dat het recidivegevaar vermindert wanneer verdachte verblijft binnen een gestructureerde omgeving. Zijn gevoel en gedrag zullen dan evenwichtiger zijn, hij zal zichzelf beter onder controle hebben en minder last hebben van depressieve klachten. Het alcoholgebruik waarmee onlustgevoelens gedempt worden, zal in dat geval ook minder kunnen zijn met een eveneens positief effect op zijn functioneren. Gezien het progressieve karakter van de ziekte van Huntington, ligt het in de rede dat verdachte in de toekomst in toenemende mate zal zijn aangewezen op op die aandoening afgestemde zorg en behandeling.
Het advies van de psycholoog en de psychiater luidt om artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, toe te passen.
De reclassering heeft zich onthouden van het geven van een (straf)advies, gelet op de conclusie van de beide gedragsdeskundigen wat betreft de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank kan zich vinden in de adviezen van de deskundigen en zal derhalve de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de termijn van één jaar. Gelet op het bewezen verklaarde feit en op hetgeen omtrent het gedrag van de verdachte naar voren komt uit de rapportages van de hierboven genoemde deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat aan het gevaarscriterium is voldaan, in die zin dat de verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
De benadeelde partij [benadeelde partij], gevestigd op het adres [postcode en vestigingsplaats], [straatnaam en nummer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 500,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De raadsman heeft primair tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij geconcludeerd, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft hij zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening
Het gegeven, dat het strafbaar feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend, staat aan de beslissing tot toewijzing van de vordering niet in de weg, omdat dit gegeven – en meer in het algemeen het ontbreken van verwijtbaarheid – geen beletsel is om verdachte voor dit feit aansprakelijk te houden uit hoofde van onrechtmatige daad.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
In een begeleidend schrijven van Slachtofferhulp Nederland bij het voegingsformulier wordt vermeld dat de benadeelde partij tevens verzoekt om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, staat de wet oplegging van de schadevergoedingsmaatregel echter niet toe. Er is immers geen sprake van veroordeling wegens een strafbaar feit in de zin van artikel 36f, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
? Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar.
? Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij], gevestigd op het adres [postcode en vestigingsplaats], [straatnaam en nummer], tot het hierna te noemen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mr. L. Jansen en mr. L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2010.
mr. Stevens is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen