RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaaknr/rolnr.: 337355 CV EXPL 10-4202
Uitspraakdatum: 8 december 2010
de naamloze vennootschap National Academic Verzekeringsmaatschappij N.V., te Dordrecht
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie
hierna ook te noemen: NAV
gemachtigde: GGN Swier&Van der Weijden, gerechtsdeurwaarders
[naam], te [plaats]
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: H. Cohen
1. NAV heeft bij dagvaarding van 23 juni 2010 een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingediend. NAV heeft bij repliek op het antwoord gereageerd, waarna [gedaagde] nog van dupliek heeft gediend. Vervolgens is vandaag uitspraak bepaald.
in conventie en reconventie
2. NAV vordert betaling van een bedrag van € 420,97 van [gedaagde]. Daarbij stelt NAV – kort weergegeven – dat tussen partijen een verzekeringsovereenkomst is aangegaan (een inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering) en dat [gedaagde] ondanks aanmaning de daarvoor verschuldigde premie over de periode van 23 februari 2008 tot 23 februari 2009 niet heeft betaald. Van de vordering maakt deel uit een bedrag van € 35,29 aan rente en € 89,25 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3. [gedaagde] voert aan – zakelijk weergegeven – dat er geen overeenkomst is gesloten tussen partijen. In dat verband heeft [gedaagde] een tegenvordering ingediend (in reconventie), waarbij zij vordert dat NAV wordt veroordeeld tot terugbetaling van al betaalde premie over het jaar 2006 en 2007.
4. Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader worden ingegaan op de standpunten van partijen.
De beoordeling
in conventie en reconventie
5. Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of een verzekeringsovereenkomst is gesloten tussen partijen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat inderdaad het geval. Uit de door NAV overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] op 23 februari 2006 via internet een “Aanmelding” heeft gedaan voor een inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering. Die aanmelding is door NAV geaccepteerd met de toezending van de polisvoorwaarden van 9 mei 2006. Daarmee is tussen partijen een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Dat [gedaagde] de aanmelding niet heeft ondertekend doet daar niet aan af, omdat voor het tot stand komen van de verzekeringsovereenkomst een dergelijke ondertekening niet is vereist. De stelling van [gedaagde] dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om een overeenkomst aan te gaan, volgt de kantonrechter niet. Uit de brieven van [gedaagde] van 1 september 2007 en 18 februari 2009 blijkt dat zij bij herhaling heeft verzocht om toezending van de polissen en dat zij de overeenkomst na ontvangst daarvan heeft willen opzeggen. Daaruit blijkt dat ook [gedaagde] is uitgegaan van het bestaan van een overeenkomst. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde] de premie tot en met 23 februari 2008 heeft betaald. Dat zij onder protest zou hebben betaald, blijkt niet uit de stukken.
6. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat zij de overeenkomst direct na de ontvangst van de polissen heeft beëindigd, omdat de premie veel hoger bleek dan beloofd, kan zij ook daarin niet worden gevolgd. [gedaagde] heeft een brief overgelegd van 10 mei 2006, waarin zij vraagt om de premie te verlagen dan wel de verzekeringsovereenkomst te laten vervallen. Echter, NAV heeft de ontvangst van die brief betwist en [gedaagde] heeft geen bewijs geleverd – en ook niet aangeboden – dat NAV de brief heeft ontvangen. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de verzekeringsovereenkomst niet is opgezegd of beëindigd op 10 mei 2006.
Voor het aannemen van dwaling bestaat ook geen grond, alleen al niet omdat [gedaagde] – tegenover de gemotiveerde uitleg van NAV over de premievoorwaarden – onvoldoende heeft onderbouwd dat haar een andere premie was beloofd of voorgespiegeld dan de premie die zij op grond van de verzekeringsovereenkomst moest betalen.
7. Verder begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] stelt dat de verzekeringsovereenkomst ook na 10 mei 2006 verschillende keren is opgezegd, en dat ook daarom na 23 februari 2008 geen premie meer verschuldigd is. Die stelling van [gedaagde] treft wel doel, op grond van het volgende.
8. Gelet op de brief van NAV van 25 mei 2007 staat vast dat [gedaagde] de overeenkomst in ieder geval heeft opgezegd bij brief van 21 mei 2007. NAV stelt zich echter op het standpunt dat de verzekeringsovereenkomst een looptijd heeft van vijf jaar, van 23 februari 2006 tot 23 februari 2011, en dat de overeenkomst op grond van artikel 9 van de algemene voorwaarden niet tussentijds kan worden opgezegd. [gedaagde] betwist dat die algemene voorwaarden van toepassing zijn en stelt dat er bij het tot stand komen van de overeenkomst via internet geen melding is gemaakt van algemene voorwaarden en dat deze ook niet zijn toegezonden. NAV heeft gelet op die betwisting haar standpunt dat [gedaagde] via internet had kunnen kennisnemen van de algemene voorwaarden, niet voldoende gemotiveerd. Hoe [gedaagde] die voorwaarden had kunnen zien op internet en op welke wijze deze bij de aanmelding via internet door [gedaagde] zouden zijn aanvaard, is door NAV niet toegelicht. De algemene voorwaarden kunnen dan ook niet geacht worden te zijn aanvaard door [gedaagde] en maken daarom geen deel uit van de verzekeringsovereenkomst. Als [gedaagde] al geacht zou moeten worden die algemene voorwaarden te hebben aanvaard, moet haar stelling mede worden opgevat als een beroep op de vernietigbaarheid van die voorwaarden, in de zin van artikel 233, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook dan treft de stelling van [gedaagde] doel, omdat door NAV onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat aan [gedaagde] de algemene voorwaarden op een zodanige wijze ter beschikking zijn gesteld dat deze door haar konden worden opgeslagen en voor haar toegankelijk waren, als bedoeld in artikel 234, eerste lid en onder c, van Boek 6 van het BW.
9. Nu de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, komt NAV geen beroep toe op artikel 9 (en artikel 3) van die voorwaarden. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst tussentijds kon opzeggen, zoals zij heeft gedaan bij brief van 21 mei 2007. Daaruit volgt dat [gedaagde] in ieder geval geen premie meer verschuldigd was vanaf 23 februari 2008.
10. Indien wel zou moeten worden uitgegaan van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, leidt ook het bepaalde in artikel 940, derde lid, van Boek 7 van het BW tot het oordeel dat tussentijds kon worden opgezegd en dat geen premie meer verschuldigd is na 23 februari 2008. Genoemd artikel brengt mee dat als NAV de bevoegdheid heeft bedongen om de verzekeringsovereenkomst tussentijds op te zeggen, die bevoegdheid ook aan [gedaagde] toekomt. Uit artikel 9, aanhef en onder g, van de algemene voorwaarden blijkt dat NAV de overeenkomst (tussentijds) kan opzeggen tegen de jaarlijkse premievervaldag. Die bevoegdheid heeft [gedaagde] dus ook.
11. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van NAV wordt afgewezen.
12. De tegenvordering van [gedaagde] wordt ook afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen, is er wel degelijk een overeenkomst aangegaan, zodat [gedaagde] niet onverschuldigd premie heeft betaald. Nu niet is gebleken van een eerdere opzegging dan bij brief van 21 mei 2007 en [gedaagde] de premie tot en met 23 februari 2008 zonder kenbaar voorbehoud heeft betaald, brengt de redelijkheid en billijkheid mee dat [gedaagde] die reeds betaalde premie verschuldigd is en niet kan terugvorderen.
13. Gelet op de uitslag van de zaak zal de kantonrechter bepalen dat partijen zowel in conventie als in reconventie de eigen kosten moeten dragen.
in conventie en reconventie
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter