ECLI:NL:RBALK:2010:BO8554

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.704973-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude en valsheid in geschrift met bewijsuitsluiting van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 3 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van uitkeringsfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1941 en ingeschreven op een adres in Wieringen, werd beschuldigd van meerdere feiten die zich uitstreken over een periode van bijna acht jaar. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het eerste feit, maar veroordeling voor de overige feiten, met een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte door middel van oplichting anderen had bewogen tot afgifte van eigendommen, en sprak hem vrij van dit feit. Wat betreft de valsheid in geschrift, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstanties, wat hem bevoordeelde ten koste van de gemeenschap. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in strijd met de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering had gehandeld door inkomsten uit werkzaamheden niet op te geven.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte misbruik had gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en dat zijn handelen het vertrouwen in dit stelsel had geschaad. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat er een aanzienlijk tijdsverloop was tussen het laatste verhoor en de inhoudelijke behandeling van de zaak. De rechtbank besloot dat de taakstraf moest worden uitgevoerd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 704973-07
Datum uitspraak : 3 juni 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straat, huisnummer], [postcode, woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde en terzake het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
- hetgeen door de verdachte en door mr. H. Teunisse, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 1998 tot en met 14 november 2003 te [woonplaats], gemeente Wieringen, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) door middel van tussenkomst van één of meerdere tussenperso(o)n(en), een aantal personen, waaronder [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5], heeft bewogen tot de afgifte van de (eigendom van de) woning(en) en/of het/de appartementsrecht(en) van die personen, in elk geval van enig goed, (immers) hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid bemiddeld in de verko(o)p(en) en de aanko(o)p(en) van die woning(en) en/of het/de appartementsrecht(en), door die woning(en) en/of die/dat appartementsrecht(en) door die tussenperso(o)n(en) te doen/laten kopen en (door)verkopen, waardoor (een) geldbedrag(en) werd(en) ontvangen dat/die aanzienlijk hoger is/zijn dan het/de bedrag(en) waarvoor die woning(en) en/of het/die appartementsrecht(en) is/zijn gekocht door die tussenperso(o)n(en), en het voordeel en/of de winst die hierbij werd behaald geheel, althans voor een (over)groot deel, voor zichzelf (verdachte) te houden, terwijl die perso(o)n(en) (waaronder [betrokkene 1 + 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]) niet op de hoogte is/zijn geweest en/of gebracht van de overgrote/aanzienlijke verschillen tussen de aan- en verkoopprijzen en/of het (daaruit voortvloeiende) door verdachte genoten voordeel, waardoor die perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 1 november 2006 te [woonplaats], gemeente Wieringen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 (eerste lid) van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering bij of krachtens genoemde wet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) niet gemeld dat hij in genoemde periode (meermalen) heeft gewerkt en/of (naast zijn uitkering) inkomsten (uit werkzaamheden als - onder meer - makelaar en/of bemiddelaar en/of verhuurder en/of handelaar) heeft genoten;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 mei 1997 tot en met 30 juni 2000 te [woonplaats], gemeente Wieringen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV) en/of het Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland BV (Gak) en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland BV (UWV GAK) in (de gemeente) Alkmaar, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werk en/of inkomsten - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk aangegeven dat hij niet heeft gewerkt en/of geen inkomsten heeft ontvangen en/of (telkens) geen en/of onjuiste opgave(n) gedaan omtrent zijn werkzaamheden en/of inkomsten en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 23 januari 2007 te [woonplaats], gemeente Wieringen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning op het adres [adres] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten (onder meer) gas en/of water en/of elektra, en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en/of de in die woning aanwezige voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering bij/krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke door (zijn echtgenote) [echtgenote verdachte] door valsheid in geschrifte en/of oplichting en/of verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, althans moest hij, verdachte, dit redelijkerwijs vermoeden, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken; art 417bis lid 2 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, worden deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte door middel van oplichting de in de tenlastelegging genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van het eigendom van woningen en appartementsrechten. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4.
De rechtbank is met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de uitkering van de echtgenote van verdachte, waarvan verdachte - kort gezegd - geprofiteerd zou hebben, door misdrijf is verkregen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft mevrouw [echtgenote verdachte] bij brief van 10 april 2007 bericht dat de resultaten van het onderzoek naar haar inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden in het appartementencomplex [naam] te [woonplaats] geen aanleiding geeft om de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering te wijzigen.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat door [echtgenote verdachte] in de ten laste gelegde periode ten onrechte een uitkering is ontvangen. De verdachte zal ook hiervan worden vrijgesproken.
4. Bewijsverweren
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de processen –verbaal van de verhoren van verdachte op 23, 24 en 25 januari 2007 door verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] niet blijkt dat verdachte gewezen is op zijn recht om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te consulteren. De verklaringen van verdachte dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van het consultatierecht overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt uit artikel 6 EVRM dat een verdachte de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Niet gebleken is dat verdachte voor aanvang van de verhoren op genoemde data in de gelegenheid is gesteld een raadsman te spreken. Evenmin is gebleken dat verdachte op dit recht is gewezen dan wel afstand van dit recht heeft gedaan, terwijl verdachte de door hem afgelegde verklaringen ter terechtzitting niet heeft herhaald. De verklaringen van verdachte afgelegd op het politiebureau op 23 januari 2007, 24 januari 2007 en 25 januari 2007 dienen derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
Nu deze verklaringen reeds op deze grond niet voor het bewijs zullen worden gebezigd, behoeft de door verdachte gestelde - en door de op de terechtzitting gehoorde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd uitdrukkelijk ontkende - druk die op hem zou zijn uitgeoefend geen nadere bespreking. De rechtbank zal niettemin ten overvloede op dit punt ingaan, reeds omdat het – trage – verloop van deze strafzaak hierdoor aanzienlijk is beïnvloed.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij tijdens de hiervoor aangehaalde verhoren, en met name tijdens het verhoor op 25 januari 2007, door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder druk is gezet om een bekennende verklaring af te leggen. De op hem uitgeoefende druk zou er in hebben bestaan dat verdachte door genoemde verbalisanten werd gedreigd met het langdurig voortduren van de voorlopige hechtenis, indien hij niet zou bekennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit dreigement voor hem in het bijzonder angstaanjagend was omdat hij lijdt aan claustrofobie. Als gevolg van dat dreigement zou hij hebben verklaard wat de verbalisanten van hem wensten te horen.
De verbalisanten, ter terechtzitting gehoord, ontkennen stellig en naar het oordeel van de rechtbank overtuigend dat zij verdachte op enige wijze onder druk hebben gezet. Zij verklaren dat verdachte voorafgaand of tijdens genoemde verhoren niet heeft medegedeeld dat hij lijdende was aan claustrofobie terwijl, toen hij op zijn verzoek tijdens het eerste verhoor door een arts was bezocht, verdachte geen melding heeft gemaakt van deze omstandigheid. Verdachte heeft hierop ter terechtzitting verklaard tegen genoemde arts niet te hebben gerept over deze fobie, omdat hij bang was dat verbalisanten dat tegen hem zouden gebruiken. Verdachte kon niet aangegeven waarop die angst was gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zelfs de gelegenheid om met een arts te spreken niet heeft aangegrepen om te bespreken dat hij zou leiden aan claustrofobie,
niet aannemelijk is geworden dat tijdens genoemde verhoren de door verdachte geschetste situatie zich heeft voorgedaan.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3.
De verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten het volgende aangevoerd:
Hij trad slechts op als iemand die verkopers en kopers van appartementen met elkaar in contact bracht. Daarvoor ontving hij geen geldelijke vergoedingen terwijl hij de winst uit de onroerend goed transacties volledig ten goede liet komen aan de tussenpersonen. Ook op die manier heeft hij dus geen inkomen verworven. Het optreden als contactpersoon zag hij, hoewel inderdaad sprake is van door hem verricht werk,niet als werkzaamheden die hij zou moeten opgeven aan het UWV.
Verdachte erkent dat de door hem verkochte appartementen 126 en 110 van het complex [naam] te [woonplaats] op respectievelijk 7 april 1999 en 2 augustus 1999 hem winst hebben opgeleverd, en wel ƒ 35.000,-- + ƒ 40.000,-- = f 75.000,-, maar hij heeft dit niet beschouwd als aan het UWV op te geven relevante werkzaamheden en/of inkomsten.
De schriftelijke verklaring van mevrouw [naam], gedateerd 26 september 2007, welke als bijlage is gevoegd bij de door mr. P.J.M. Ros tegen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gedane aangifte, d.d. 20 november 2008, geeft de juiste gang van zaken weer. Hij heeft bij de overdracht van appartement 130 werkzaamheden verricht en daarvoor een bedrag ontvangen, maar dat is beperkt gebleven tot € 5.000,-. Inderdaad heeft hij dit niet opgegeven aan de uitkeringsinstantie.
De boot die hij aan [betrokkene 6] heeft verkocht voor ƒ 100.000,-- was door hem gekocht voor ca ƒ 80.000,--. Hier heeft hij veel werk aan verricht, Hij heeft dit echter niet gezien als het verrichten van werkzaamheden, nu het hier om zijn hobby ging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 2 en 3 heeft begaan.
Zij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte ter zitting alsmede op de processtukken, waaruit blijkt dat verdachte werkzaamheden verrichtte terzake van de verkoop van appartementen in het complex [naam] en het opknappen van een boot, en dat hij uit deze werkzaamheden ook meermalen inkomsten heeft genoten.
Aan de bemiddelingswerkzaamheden terzake van de appartementen lag in meerdere gevallen een contract ten grondslag – een zogenaamde “Verträgliche Vereinbarung” – tussen verdachte en de verkoper, waarbij overeengekomen werd dat verdachte de verkoop zou regelen voor een bepaald bedrag en dat hij het meerdere dat de verkoop zou opleveren mocht houden. Ook blijkt uit het dossier dat de verkopen daadwerkelijk tot stand kwamen en dat daarbij winst werd gegenereerd. Er is een relatie tussen verdachte en kopers/verkopers van de appartementen die de panden aankopen en deze op dezelfde dag of zeer kort daarna verkopen. Deze verkopen hebben telkens geleid tot een groot verschil tussen aankoopprijs en verkoopprijs, variërend van € 30.000,-- tot € 40.000,-- per transactie. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke werkzaamheden in het economisch verkeer waarde hebben en dat verdachte deze had dienen te melden bij het UWV. Hieraan doet niet af dat verdachte deze winsten naar zijn zeggen heeft doen toekomen aan zijn relaties omdat hij zelf een uitkering genoot en deze winsten dus niet mocht ontvangen.
Deze meldingsplicht gold vanzelfsprekend ook met betrekking tot de uit deze werkzaamheden voortvloeiende winsten, voorzover deze aan verdachte toevloeiden, zoals naar het oordeel van de rechtbank vast is komen te staan met betrekking tot appartement 130 en met betrekking tot bovengenoemde werkzaamheden aan de boot.
Wat betreft de aan- en verkoop door verdachte van de appartementen 110 en 126 kan de rechtbank verdachte niet volgen in zijn standpunt, dat verkoop van een eigen woning niet behoort tot de inkomsten welke in de onder 3 ten laste gelegde periode dienen te worden opgegeven in de door hem ondertekende inlichtingenformulieren. Immers, er is in deze gevallen geen sprake van de vermogensverschuiving welke plaatsvindt indien een aan verdachte in eigendom toebehorende woning wordt verkocht. Verdachte heeft op appartement 110 op dezelfde datum, 2 augustus 1999, aangekocht en verkocht. Wat betreft appartement 126 was hetzelfde het geval op 6 april 1999. Hiermee heeft verdachte telkens een aanzienlijke winst uit doorverkoop gerealiseerd. De hiertoe door verdachte verrichtte werkzaamheden en het realiseren van winst daaruit behoort naar het oordeel van de rechtbank zonder meer tot de voor de inlichtingenformulieren relevante gegevens.
Verdachte heeft telkens op de aan hem toegezonden inlichtingenformulieren niet vermeld dat door hem werkzaamheden zijn verricht, terwijl verdachte ook niet uit eigen bewegingen aan de uitkerende instanties heeft opgegeven werkzaamheden te hebben verricht.
5. Bewezenverklaring.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2000 tot en met 1 november 2006 te [woonplaats], gemeente Wieringen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 (eerste lid) van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering bij of krachtens genoemde wet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft verdachte telkens niet gemeld dat hij in genoemde periode heeft gewerkt en naast zijn uitkering inkomsten uit werkzaamheden als bemiddelaar heeft genoten.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 20 mei 1997 tot en met 30 juni 2000 te [woonplaats], gemeente Wieringen, telkens een geschrift, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – te weten telkens een formulier van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen(LISV) en/of het Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland BV (Gak) en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland BV (UWV GAK) in de gemeente Alkmaar, waarop opgave moest worden gedaan onder meer van werk en/of inkomsten – telkens valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte telkens valselijk aangegeven dat hij niet heeft gewerkt en geen inkomsten heeft ontvangen en telkens dat formulier ondertekend,
telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6. Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2.
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij wist dat de gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3.
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
8. Strafbaarheid van de verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Motivering van de straffen.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer acht jaren , hoewel hij een uitkering genoot op grond van de WAO, geen opgave aan de uitkeringsinstantie(s) gedaan van in genoemde periode door hem verrichte werkzaamheden en daaruit ontvangen inkomsten. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Hij heeft zichzelf bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. De rechtbank acht misbruik van de sociale voorzieningen een ernstig feit, waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 april 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
De rechtbank betrekt voorts in haar overweging de omstandigheid dat er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het laatste verhoor van verdachte en de uiteindelijke inhoudelijke behandeling van de zaak, een tijdsverloop dat deels niet aan verdachte te wijten is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
Verdachte heeft ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten worden opgemaakt dat hij lichamelijk en/of geestelijk niet in staat zou zijn werkzaamheden te verrichten.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het tijdsverloop, van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op haar plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
De rechtbank zal, nu de rechtbank zal vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde, het door de officier van justitie geëiste aantal uren werkstraf matigen zoals hierna zal worden weergegeven.
10. Toegepaste wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 227b van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het Bewezen verklaarde vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 90 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. L. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2010.