ECLI:NL:RBALK:2010:BO8184

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2435
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Liefting-Voogd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om handhaving op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. E. Kronemeijer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. Eiser had op 13 juli 2010 verzocht om handhaving van de nadere eisen die bij een eerder besluit waren gesteld voor de Fatih moskee. Na het verstrijken van de termijn voor het nemen van een besluit, heeft eiser op 20 oktober 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 2 november 2010 alsnog een besluit heeft genomen, maar dat dit besluit niet geheel tegemoet kwam aan het beroep van eiser.

De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om te beslissen op het beroep, omdat het verzoek om handhaving onder de Wet milieubeheer valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven bij het tijdig nemen van een besluit en dat eiser recht heeft op een verbeurde dwangsom. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 900,-, berekend over een periode van 42 dagen, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 109,25. De rechtbank heeft het beroepschrift van eiser doorverwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift, omdat het besluit van 2 november 2010 niet geheel aan het beroep tegemoet kwam. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet milieubeheer en de bevoegdheden van de rechtbank in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/2435 WET
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. drs. E. Kronemeijer,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij brief van 13 juli 2010 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen overtreding van de nadere eisen die bij besluit van 6 april 2000 zijn gesteld voor de Fatih moskee te [plaatsnaam].
Bij brief van 15 september 2010 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is op dat verzoek te beslissen.
Bij brief van 20 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
Verweerder heeft bij besluit van 2 november 2010 alsnog beslist op het verzoek van eiser.
Motivering
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wm kan tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, 8.40a of 8.42, een besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 of een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - of een van de in het derde lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Nu in dit geval sprake is van een verzoek om handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 Wm, neemt de rechtbank aan dat hij op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wm, mede in aanmerking genomen dat ter zake geen overgangsrecht is geregeld, bevoegd is te beslissen op het na 1 oktober 2010 ingekomen beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zo'n termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In het tweede lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Ingevolge artikel 4:14, derde lid, van de Awb deelt het bestuursorgaan, indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dit binnen deze termijn aan de aanvrager mee en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. De rechtbank stelt vast, nu niet is gebleken dat de beslistermijn met toepassing van het bepaalde in artikel 4:15 van de Awb is opgeschort en verweerder niet binnen acht weken een besluit heeft genomen op eisers verzoek om handhaving, dat de beslistermijn is overschreden. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder bij brief van 15 september 2010 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Aan de vereisten als bedoeld in van artikel 6:12, tweede lid, en 6:5 van de Awb is derhalve voldaan.
4. Op 2 november 2010 heeft verweerder beslist op het verzoek om handhaving. Anders dan eiser meent, behelst deze beslissing een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, inhoudende dat niet bestuursrechtelijk wordt opgetreden omdat er geen overtredingen van een wettelijk voorschrift zijn geconstateerd.
In de regel is in het geval dat alsnog een besluit op de aanvraag wordt genomen, geen procesbelang meer aanwezig bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als echter in beroep toepassing is verzocht van artikel 8:55c van de Awb, dan is er wel belang.
De rechtbank leidt uit het beroepschrift en de ingebrekestelling af dat eiser om vaststelling van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom heeft gevraagd. Nu eisers belang bij een beoordeling op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit aanwezig moet worden geacht, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep, gelet op het onder 3. overwogene, kennelijk gegrond is.
5. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 4:18 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
6.1. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank desgevraagd de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast.
Nu eiser om vaststelling van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom heeft gevraagd, stelt de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vast.
Daarbij stelt de rechtbank vast dat de tekst van artikel 4:17, derde lid, van de Awb ruimte laat voor discussie over de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd. De rechtbank is op grond van een redelijke wetsuitleg van oordeel dat de dwangsom is verschuldigd vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. De rechtbank wijst daartoe op de functie van een ingebrekestelling en heeft tevens aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.2. Verweerder heeft de ingebrekestelling blijkens de handtekening retourkaart op 16 september 2010 ontvangen. De termijn van twee weken heeft daarmee gelopen tot en met 29 september 2010. Vanaf 30 september is de volgende dwangsom verbeurd:
- de eerste 14 dagen (30 september 2010 tot en met 13 oktober 2010) € 20,- per dag is € 280,-
- de tweede 14 dagen (14 oktober 2010 tot en met 27 oktober 2010) € 30,- per dag is € 420,-
- de volgende 5 dagen (28 oktober 2010 tot en met 1 november 2010) € 40,- per dag is
€ 200,-.
De door verweerder verbeurde dwangsom beloopt daarmee in totaal € 900,-.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op
€ 109,25 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als zeer licht.
8. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, kan echter de beslissing op het beroep worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
9. Aangezien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit en het besluit van 2 november 2010 niet geheel aan het beroep tegemoet komt, wordt dit beroep, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
Het besluit van 2 september 2010 is een besluit in primo. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen dat besluit eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschriftprocedure een heroverweging dient plaats te vinden. Het door eiser ingestelde beroep wordt derhalve met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder verwezen ten einde als bezwaarschrift te worden behandeld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2010 met LJ-Nummer: BO2903.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een
dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 900,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 109,25 te betalen aan eiser;
- verwijst het beroepschrift van 12 november 2010 naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
Deze uitspraak is gedaan op 7 december 2010 door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder verzet doen bij de rechtbank. Verzet wordt gedaan door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (verzetschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank Alkmaar, sector Bestuursrecht, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar.
Als u het verzet mondeling op een zitting wilt toelichten, moet u daarom vragen in uw verzetschrift. Op deze zitting gaat het uitsluitend over het door u ingediende verzet en niet over het door u ingediende beroep.