RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1629 LEGGW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarpsel,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanslag van 11 januari 2008 heeft verweerder van eiser € 1.020,43 aan leges geheven voor het in behandeling nemen van diens aanvraag om een lichte bouwvergunning.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2009 gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het legesbedrag verlaagd naar € 996,54. Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 18 juni 2009 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2010, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door P.F.T. Knol en G. Benit.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak tot 25 november 2010 verlengd.
1. In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden van eiser € 996,54 aan leges heeft geheven voor het in behandeling nemen van diens op 29 november 2007 ingekomen aanvraag om een lichte bouwvergunning.
2. Voor de beoordeling daarvan is met name de volgende regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier in geding, van belang.
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening Harenkarspel 2007 (hierna: de verordening) worden onder de naam „leges” rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5.2, aanhef en onder a, van de tarieventabel bij de verordening (hierna: de tarieventabel), voor zover hier van belang, bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een lichte bouwvergunning 2,45% van de bouwkosten.
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder f, van de tarieventabel, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens hoofdstuk 5 van deze tabel bepaalde onder bouwkosten verstaan: de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, vermeerderd met omzetbelasting, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, vermeerderd met omzetbelasting, als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, wordt in dit hoofdstuk onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder bouwen onder meer verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, eerste lid aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover hier van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1º. de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2º. de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3º. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
3. Verweerder heeft, na eisers bezwaar tegen de aanslag, opnieuw zelf de bouwkosten bepaald omdat de door eiser overgelegde offerte van de aannemer volgens verweerder niet alle werkzaamheden vermeldde. Verweerder is ook afgeweken van eisers opgave van de bouwkosten omdat daarbij volgens hem niet alle bouwvergunningplichtige werkzaamheden waren betrokken. Verweerder heeft aldus de bouwkosten in zijn uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 40.675,00 inclusief btw en vervolgens de leges bepaald. Alleen het gehanteerde btw-tarief heeft verweerder naar aanleiding van eisers bezwaar aangepast hetgeen tot een kleine vermindering van de bouwkosten en een geringe verlaging van de bouwleges heeft geleid.
4. Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder de leges ten onrechte over bijna alle kosten van de verbouwing heeft berekend en daarmee ook over kosten die zijn gemaakt voor werkzaamheden die niet bouwvergunningplichtig zijn. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat van de totale aanneemsom slechts € 15.480,30 is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten. In zijn aanvullende beroep van 3 augustus 2009 heeft eiser dit bedrag gewijzigd in € 14.485,00.
5. Dat bij de bepaling van de bouwkosten als bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder f, van de tarieventabel de niet-vergunningplichtige bouwactiviteiten buiten beschouwing moeten worden gelaten is tussen partijen niet in geschil. Zij zijn het er echter niet over eens welke onderdelen van eisers bouwplan wel en welke niet vergunningplichtig zijn. Ook zijn zij het niet eens over de vraag of de afwerkingskosten, in dit geval de kosten van installatiewerkzaamheden en tegel-, schilder- en behangwerk, tot de bouwkosten gerekend mogen worden. Volgens eiser zijn de leges ten onrechte berekend over de kosten voor wijzigingen op de begane grond en de verdieping, de kapconstructie, de afwerkingen buiten en het interieur- en leidingwerk. Ook heeft eiser de kosten voor de staalconstructie op een lager bedrag berekend.
6. Als het gaat om de vraag welke onderdelen van eisers bouwplan bouwvergunningplichtig zijn neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt.
6.1. Blijkens eisers aanvraag om bouwvergunning en de bijbehorende tekeningen betreffen de bouwwerkzaamheden het plaatsen van nieuwe kozijnen, het vervangen van kozijnen en het aanbrengen van isolatie en stucwerk aan de buitenzijde van de gevel. Op de begane grond wijzigt een gedeelte van de woning met bestemming garage in verblijfsruimte en op de verdieping wijzigt een gedeelte van de woning met bestemming berging in verblijfsruimte en sanitaire ruimte. Ook de indeling van de begane grond en de verdieping wijzigt.
6.2. De rechtbank overweegt dat de nota van toelichting bij het Bblb (Stb. 2002, 410, p. 36) over het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, het volgende vermeldt: “Het derde kenmerk is vervolgens dat het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. Daarbij gaat het om het gebruik «in enge zin» en niet om de bestemming die ingevolge het bestemmingsplan op de grond of de opstal rust. Als voorbeeld kan gedacht worden aan het met een aantal bouwkundige voorzieningen geschikt maken van een garage/berging als slaapkamer. Hoewel een dergelijk gebruik mogelijk past binnen de bestemming «woondoeleinden» en er in dat opzicht dus geen verandering van de gebruiksbestemming plaatsvindt, moet geconstateerd worden dat het gebruik («in enge zin») van de desbetreffende ruimte wel wordt gewijzigd en om die reden dus niet kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard”. De rechtbank wijst ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2009 (LJN BJ1088), waarin deze uitleg van het begrip gebruik, in ‘enge zin’ dus, wordt toegepast.
7. Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de bouwkosten voor de wijzigingen op de begane grond en de verdieping terecht bij de berekening van de leges betrokken. De hoogte van deze door verweerder berekende kosten heeft eiser niet bestreden en de rechtbank ziet ook geen aanleiding aan verweerders berekening te twijfelen.
8. Het bouwplan houdt verder in dat drie van de bestaande gevels nieuwe of gewijzigde raam- of deuropeningen krijgen en dat alle bestaande bakstenen gevels worden voorzien van een stuclaag. Gelet hierop zijn de wijzigingen aan de kozijnen en het stucwerk aan de gevels evenmin te kwalificeren als wijzigingen van niet-ingrijpende aard en daarom ook vergunningplichtig. Ook de geraamde kosten hiervoor, die de rechtbank redelijk acht, heeft verweerder dus terecht bij de bouwkosten betrokken.
9. Wat betreft de afwerkingskosten overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel bij de bouwkosten mogen worden betrokken de kosten van alle werkzaamheden die nodig zijn om een vergunningplichtige bouwactiviteit af te bouwen tot er sprake is van geschiktheid voor het beoogde gebruik. Ook hierbij moet worden uitgegaan van gebruik in enge zin, zoals hiervoor onder 6.2 bedoeld. Dit betekent dat bij de bouw van een badkamer de kosten van sanitair en tegelwerk tot de bouwkosten behoren. Bij de bouw van een slaapkamer horen de kosten van het afwerken van de muren tot de bouwkosten. De kosten die verweerder op dit gebied heeft meegeteld komen de rechtbank niet onredelijk voor.
10. De rechtbank merkt nog op dat uit het bepaalde in artikel 5.1 van de tarieventabel volgt dat verweerder kosten waarvoor geen aanneemsom bekend is zelf mag ramen. De bouwwerkzaamheden die eiser zelf uitvoert kunnen dus niet buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling van de bouwkosten. Ook kunnen achteraf niet uitgevoerde bouwwerkzaamheden waarin het bouwplan wel voorzag, niet achteraf in mindering worden gebracht op de bouwkosten.
11. Verweerder heeft voor de staalconstructie een bedrag van € 2.500,00 exclusief btw gerekend. Volgens eiser bedragen de kosten voor de staalconstructie € 1.027,32 inclusief btw. Eiser heeft bij zijn berekening echter niet de kosten van het afbouwen betrokken die nog nodig zijn na het aanbrengen van de staalconstructie. Nu hij daarover ook geen duidelijkheid heeft gegeven, gaat de rechtbank uit van de door verweerder geraamde kosten, die haar niet onredelijk voorkomen.
12. Op verweerders bij brief van 12 december 2007 gestelde vraag om aan te geven of sprake is van onder andere wijzigingen van de kapconstructie heeft eiser geantwoord, bij brief van 17 december 2007, dat daarvan geen sprake is. De rechtbank ziet dergelijke wijzigingen ook niet terug in de bouwtekeningen bij de vergunningaanvraag. Verweerder heeft niet aangetoond dat het bouwplan toch zou voorzien in bouwvergunningplichtige werkzaamheden aan de kapconstructie. De door verweerder geraamde kosten daarvoor van € 2.500,00 heeft hij dus ten onrechte betrokken bij de bouwkosten. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen omdat deze op dit punt in strijd is met artikel 5.1, aanhef en onder f, van de tarieventabel.
13. De rechtbank ziet in eisers beroep verder geen grond voor een aanpassing van de bouwkosten die als grondslag dienen voor de legesheffing. Om te komen tot een definitieve beslissing over het geschil tussen partijen zal de rechtbank gebruik maken van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. Ze zal zelf het aangepaste bedrag aan leges vaststellen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak. Op de door verweerder vastgestelde bouwkosten van € 40.675,00 moet in mindering worden gebracht € 2.500,00 exclusief btw oftewel € 2.975,00 inclusief btw, zodat de rechtbank de bouwsom nu vaststelt op € 37.700,00 inclusief btw. De verschuldigde leges voor deze bouwkosten bedragen 2,45% van € 37.700,00 is € 923,65. In de uitspraak op bezwaar waren de ‘leges bouwvergunning’ al verlaagd tot een bedrag van € 996,54. Verweerder zal daarom een bedrag van € 72,89 aan eiser dienen terug te betalen.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij aanslag van 11 januari 2008 geheven ‘leges bouwvergunning’ tot € 923,65;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 41,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. D.J.H. Best, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2010 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.